Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 januari 2013, met 19 producties,
- de conclusie van antwoord, met 30 producties,
- het tussenvonnis van 24 april 2013, waarin een comparitie van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 3 september 2013.
2.De feiten
provisionally arrested).
reportvan
The court of Dr. Kamini Lau: ACMM New Delhiwordt naar aanleiding van dit verzoek de aanbeveling gedaan om dit verzoek toe te wijzen. Na twee weken bedenktijd heeft [eiser] op 30 maart 2007 opnieuw aan de uitleveringsrechter te kennen gegeven te willen worden uitgeleverd. Hierop heeft de Indiase rechter op 14 april 2007 de uitlevering van [eiser] aan Nederland goedgekeurd.
3.Het geschil
fugitive criminalterwijl van een veroordeling geen sprake was, alsmede door het ontbreken van een adequaat systeem voor rechtsbijstand. Subsidiair betoogt [eiser] dat vanwege het feit dat hij van al het hem ten laste gelegde onherroepelijk is vrijgesproken, sprake is van onrechtmatig toegepaste dwangmiddelen en dat de Staat hem op die grond alle schade moet vergoeden. Meer subsidiair – voor het geval de rechtbank zou oordelen dat het handelen van de Staat rechtmatig was – beroept [eiser] zich op onevenredige benadeling (égalité devant les charges publiques).
4.De beoordeling
Banković and others v. Belgium and others [2] waarin het Europees Hof aan het begrip rechtsmacht (ook aangeduid als: jurisdictie) zijn gebruikelijke, in essentie territoriale invulling geeft en daarmee een duidelijke limiet stelt aan het bereik van het EVRM.
Banković-arrest leidt de rechtbank bovendien af dat er geen ruimte is voor de door [eiser] bepleite stelling dat in de onderhavige zaak aansluiting moet worden gezocht bij de in de rechtspraak aangenomen extra-territoriale werking in zaken (o.a. de zaak
Soering v. Verenigd Koninkrijk) [3] waarin een lidstaat moet beslissen over de uitzetting of uitlevering van een vreemdeling of vluchteling aan een niet-lidstaat met het risico dat deze daar aan foltering, of mensonterende behandeling zal worden blootgesteld. In het
Banković-arrest overweegt het EHRM expliciet, dat de legitimatie voor de extra-territoriale werking in die zaken zijn grond vindt in de omstandigheid dat de vreemdeling of vluchteling zich bevindt op het grondgebied van de lidstaat. Dat is in onderhavige zaak, waarin het er juist om gaat om de opgeëiste persoon voor berechting in de rechtsmacht van de Staat te brengen, niet het geval. Voor een a-contrario redenering zoals door [eiser] voorgestaan, is tegen voormelde achtergrond dan ook geen plaats.
Bok v. Nederland [4] waarin het in Nederland ontwikkelde gebleken-onschuld-criterium is getoetst aan artikel 6 lid 2 EVRM heeft het EHRM beslist dat gegeven de omstandigheid dat het hier gaat om een civiele procedure waarin aanvullende schadevergoeding wordt gevraagd de verplichting aan de gewezen verdachte om de juistheid van zijn bewering, dat er nooit enige grond was om hem te verdenken, aan te tonen, geen schending vormt van artikel 6 lid 2 EVRM.
Stichting Begaclaim v. Staat [5] waarin de Hoge Raad heeft beslist dat het égalitébeginsel niet rechtvaardigt de gewezen verdachte wiens onschuld niet uit de uitspraak of het strafdossier blijkt op het punt van de schadevergoeding op dezelfde wijze te behandelen als andere burgers, ten aanzien van wie niet een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Sv. is gerezen. Indien een dergelijk vermoeden wel is gerezen, moet het tot het normale maatschappelijke risico van een verdachte worden gerekend dat de feiten en omstandigheden die tot dat vermoeden aanleiding hebben gegeven in een strafrechtelijke procedure worden onderzocht en ook overigens tot optreden van politie en justitie leidt.
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)