ECLI:NL:RBDHA:2013:19305
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek in verband met gezamenlijke agendering van rechtszaken
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die zich in een belastingzaak had gewend tot de rechtbank. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de gezamenlijke agendering van zijn zaak met drie andere zaken, waarin hij als gemachtigde optrad. Hij stelde dat deze gezamenlijke behandeling de schijn van vooringenomenheid wekte, omdat de zaken inhoudelijk niet met elkaar verbonden waren. De rechtbank had eerder op 9 oktober 2013 aan verzoeker medegedeeld dat zijn beroep op 30 oktober 2013 zou worden behandeld, samen met de andere zaken. Verzoeker en de andere betrokkenen hadden op 10 oktober 2013 gezamenlijk een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om de zaken gezamenlijk te agenderen van procesrechtelijke aard was en op zichzelf geen grond vormde voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoeker geen bijkomende feiten had aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, werd het wrakingsverzoek afgewezen. De wrakingskamer verklaarde zich bovendien onbevoegd om kennis te nemen van een aanvullend verzoek dat was ingediend.