ECLI:NL:RBDHA:2013:19305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
C/09/452465/ KG RK 13-1942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in verband met gezamenlijke agendering van rechtszaken

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die zich in een belastingzaak had gewend tot de rechtbank. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de gezamenlijke agendering van zijn zaak met drie andere zaken, waarin hij als gemachtigde optrad. Hij stelde dat deze gezamenlijke behandeling de schijn van vooringenomenheid wekte, omdat de zaken inhoudelijk niet met elkaar verbonden waren. De rechtbank had eerder op 9 oktober 2013 aan verzoeker medegedeeld dat zijn beroep op 30 oktober 2013 zou worden behandeld, samen met de andere zaken. Verzoeker en de andere betrokkenen hadden op 10 oktober 2013 gezamenlijk een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om de zaken gezamenlijk te agenderen van procesrechtelijke aard was en op zichzelf geen grond vormde voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoeker geen bijkomende feiten had aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, werd het wrakingsverzoek afgewezen. De wrakingskamer verklaarde zich bovendien onbevoegd om kennis te nemen van een aanvullend verzoek dat was ingediend.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/52
zaak-/rekestnummer: C/09/452465/ KG RK 13-1942
zaaksnummer SGR 13/6074 VAR
datum beslissing: 19 december 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [plaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. R.C.H.M. Lips,
rechter in de rechtbank Den Haag, bestuursrecht, belastingkamer (hierna: de rechter).
Belanghebbende:
De inspecteur der Belastingdienst, Noord, kantoor Groningen.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit Aanvraag Verklaring Arbeidsrelatie 2013 van belanghebbende.
Bij kennisgeving van 9 oktober 2013 heeft de rechtbank verzoeker medegedeeld dat het beroep op 30 oktober 2013 om 11.00 ter zitting van de rechter zal worden behandeld.
Deze kennisgeving is aan hem verzonden, tegelijk met de kennisgevingen in de zaken SGR 13/5274 IB/PVV van [A], SGR 13/5275 IB/PVV van [B] en SGR 13/5276 IB/PVV van [C], in welke zaken hij optreedt als gemachtigde van [A], [B] en [C]. In al deze zaken is de behandeling ter zitting gepland op dezelfde datum en hetzelfde tijdstip.
Bij gezamenlijke brief van 10 oktober 2013 hebben verzoeker, [A], [B] en [C] de rechter gewraakt. Bij gezamenlijke brief van 12 oktober 2013 hebben zij de wrakingskamer medegedeeld dat zij niet zullen verschijnen ter zitting van de wrakingskamer op
25 november 2013.
De rechter heeft bij brief van 28 oktober 2013 gereageerd op het wrakingsverzoek van verzoeker.
Bij brieven van 1 november 2013 heeft de wrakingskamer verzoeker, [A], [B] en [C] medegedeeld dat de op 25 november 2013 geplande zitting van de wrakingskamer geen doorgang zal vinden en dat een beslissing zal worden genomen op grond van de stukken.
Bij gezamenlijke brieven van 2 november 2013 en 4 december 2013 hebben verzoeker, [A], [B] en [C] een nadere reactie ingediend.

2.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - voor zover van belang, verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
De rechter wenst genoemde vier zaken gevoegd ter zitting van 30 oktober 2013 om 11.00 uur te behandelen. Het getuigt van schijn van vooringenomenheid dat de rechter deze vier zaken als één samenhangende zaak ziet. Het wordt onaanvaardbaar geacht dat de privé-zaken ter zake van de drie IB-aangiftes van [A], [B] en [C] in één zitting worden behandeld. Voorts hebben deze 3 IB-zaken niets te maken met de (eigen) VAR-zaak van[verzoeker].
Bij brief van 2 november 2013 is nader aangevoerd dat de rechter al eerder ongevraagd en ongewenst een gevoegde behandeling ter zitting heeft gedaan. De hierin aanwezig geachte onrechtmatigheid vormde een reden om in hoger beroep te gaan in die betreffende zaken.
Bij brief van 4 december 2013 zijn onder meer bezwaren geuit ter zake van de gang van zaken rond een zitting van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 18 januari 2012 in een aantal andere zaken.

3.Het standpunt van de rechter

De gemachtigde van verzoeker had reeds telefonisch contact opgenomen met de griffie om zijn bezwaren te uiten tegen de gezamenlijke agendering. Hieraan zou tegemoet worden gekomen. Voordat de griffie daarover contact had kunnen opnemen met de gemachtigde van verzoeker, werd echter het wrakingsverzoek bekend.
Gelet op het feit dat de gemachtigde van verzoeker ook in een drietal andere zaken optreedt, waarbij in ten minste twee zaken vergelijkbare geschilpunten als die van verzoeker aan de orde zijn, zijn voor deze zaken uitnodigingen voor één aanvangstijdstip verzonden. Dit betekent echter niet dat ter zitting geen volgtijdelijke behandeling van zaken had kunnen plaatsvinden gegeven de wens van verzoekers. Nu geen andere omstandigheid is aangevoerd dan de uitnodiging van de zitting, is dit als zodanig onvoldoende om (de schijn van) partijdigheid aan te nemen.

4.Het standpunt van belanghebbende

Belanghebbende heeft niet gereageerd ter zake van het wrakingsverzoek.

5.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De beslissing om de hoofdzaken ter zitting op hetzelfde tijdstip te agenderen is van procesrechtelijke/organisatorische aard. Een dergelijke beslissing levert op zichzelf genomen geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of dat door hem de schijn van partijdigheid jegens verzoeker is gewekt. Nu verzoeker geen bijkomende feiten heeft gesteld die tot een ander oordeel moeten leiden, moet het wrakingsverzoek in zoverre worden afgewezen. Overigens heeft de rechter te kennen gegeven dat de griffie verzoeker zou informeren dat aan de bezwaren ten aanzien van de agendering tegemoet zou worden gekomen.
Hetgeen is aangevoerd bij brief van 4 december 2013, zie onder punt 2, ziet op een zitting van het Gerechtshof. De wrakingskamer van de rechtbank is niet bevoegd om hiervan kennis te nemen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek van verzoeker, voor zover het de agendering van de zitting van 30 oktober 2013 betreft, af;
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek, voor zover
aangevuld bij brief van 4 december 2013;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich
bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde
bij artikel 8:18, derde lid, van de Awb wordt toegezonden aan:
• verzoeker, p/a zijn gemachtigde;
• de belanghebbende; en
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Aarts, J.A. van Steen en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. van Rossum als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.