ECLI:NL:RBDHA:2013:19306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
454065/KG RK 13-2097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in gezagskwestie en vaderschapsontkenning

In deze zaak, behandeld door de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag, is op 10 december 2013 een wrakingsverzoek ingediend door verzoeker en verzoekster. Het wrakingsverzoek betreft de kinderrechter, mr. M.Th. Nijhuis, die betrokken was bij twee procedures: een gezagskwestie over de minderjarige dochter van verzoekster en belanghebbende 1, en een ontkenning van het vaderschap met betrekking tot de minderjarigen, belanghebbende 2 en 3. Verzoeker stelde dat de rechter zich moest verschonen na een mondelinge klacht die hij had vernomen, en dat zijn e-mail aan de rechtbank als wrakingsverzoek moest worden opgevat. De rechter heeft echter geen aanleiding gezien om zich te verschonen en heeft gereageerd op het wrakingsverzoek, waarbij zij stelde dat er geen sprake was van een klacht, maar van een melding van een voorval tijdens de zitting.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2013 zijn verzoeker, verzoekster en belanghebbende 1 verschenen, terwijl de bijzonder curator van belanghebbende 2 en 3 niet aanwezig was. Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht, waarin hij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter in twijfel trok. De wrakingskamer heeft overwogen dat verzoeker geen partij is in de hoofdzaken en dat zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Voor zover het wrakingsverzoek mede door verzoekster is ingediend, heeft de wrakingskamer geoordeeld dat de gronden voor het verzoek niet tijdig zijn ingediend en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer heeft uiteindelijk besloten om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, het wrakingsverzoek van verzoekster af te wijzen voor zover het de melding van de rechter betreft, en verzoekster voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Het proces in de hoofdzaken zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/53
rekestnummer: 454065/KG RK 13-2097
rolnummer: FA RK 12-9065 en 13-5687
datum beslissing: 10 december 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaken van:
[verzoekster],
wonende te [plaats 1],
verzoekster, tevens verweerster in de hoofdzaken,
mr. [verzoeker],
kantoorhoudende te [plaats 2],
verzoeker, tevens advocaat van verweerster in de hoofdzaken,
strekkende tot wraking van:
mr. M.Th. Nijhuis,
(kinder)rechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de rechter).
Belanghebbende 1:
- [belanghebbende 1], wonende te [plaats 1], tevens verzoeker in de hoofdzaken,
advocaat: mr. M.J. Zennipman; en
Belanghebbende 2 en 3
- [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3], minderjarigen, in de procedure met nummer FA RK 12-9065 in rechte vertegenwoordigd door mr. P. Drenth, advocaat, in de hoedanigheid van bijzonder curator.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De procedure met nummer FA RK 13-5687 betreft - zakelijk weergegeven - een gezagskwestie inzake een minderjarige dochter van verzoekster en belanghebbende 1.
De procedure met nummer FA RK 12-9065 betreft - zakelijk weergegeven - de ontkenning vaderschap met betrekking tot belanghebbende 2 en 3 van verzoekster.
Bij e-mailbericht van 1 november 2013 heeft verzoeker de rechtbank meegedeeld dat hij heeft begrepen dat de rechter een mondelinge klacht jegens hem zou hebben ingediend. Hij stelt zich op het standpunt dat de rechter zich dient te verschonen en dat zijn e-mailbericht, indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, als wrakingsverzoek dient te worden opgevat.
De rechter heeft geen aanleiding gezien zich te verschonen.
De rechter heeft bij ongedateerde brief, ingekomen bij de wrakingskamer op
15 november 2013, gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 25 november 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld.
Verzoekster en verzoeker zijn in persoon verschenen.
Belanghebbende 1 is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
Belanghebbende 2 en 3, althans de bijzonder curator, zijn niet verschenen.
Het wrakingsverzoek is door verzoeker aan de hand van de door hem overgelegde
pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoekers

Aan het wrakingsverzoek is - voor zover van belang verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker acht de rechter niet langer onafhankelijk en onpartijdig, omdat achter de rug van een zaakspartij en haar advocaat (zijnde verzoekster en verzoeker) om een mondelinge klacht is ingediend tegen verzoeker zonder dat hij op reguliere wijze van de klacht heeft kunnen kennisnemen.
Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer verder de zijns inziens onjuiste agendering van de procedures aan de orde gesteld alsook de beschikking van 14 oktober 2013, waarin is overwogen dat verzoekster weigerde medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek terwijl volgens verzoeker daartoe geen noodzaak meer bestond. In de visie van verzoeker is deze motivering gekunsteld.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft bij ongedateerde brief, ingekomen bij de wrakingskamer op
15 november 2013, gereageerd op het wrakingsverzoek. Zij stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van een klacht, maar van een melding van een voorval tijdens haar zitting dat mogelijk het functioneren van verzoeker als advocaat betreft. Daarbij is verwezen naar het e-mailbericht van de rechter aan de president van de rechtbank Den Haag van
9 oktober 2013, waarin de rechter, voor zover van belang, aangeeft dat het er hier op lijkt dat verzoeker een persoonlijk belang heeft bij de zaak.
Verder is correspondentie overgelegd waaruit blijkt hoe de president van de rechtbank Den Haag heeft gehandeld op basis van deze melding.

5.Het standpunt van belanghebbende 1

Belanghebbende 1 stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beoordeling

6.1
Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer nader uiteengezet dat het wrakingsverzoek in de eerste plaats door hem is ingediend en waarom hij de melding van de rechter als een klacht tegen hem in zijn hoedanigheid van advocaat kwalificeert. De wrakingskamer begrijpt het standpunt van verzoeker aldus dat verzoekster een afgeleid belang heeft bij het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer overweegt dat in artikel 36 van Rv is bepaald dat op verzoek
van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Verzoeker is geen partij in de in geding zijnde hoofdzaken. Derhalve staat voor hem persoonlijk het middel van wraking niet open.
Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek van verzoeker, voor zover dit door hem persoonlijk is gedaan, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6.2
Voor zover het wrakingsverzoek, gelet op de gronden waarop dit berust, moet worden geacht mede te zijn gedaan door verzoekster als partij in de hoofdzaken, overweegt de wrakingskamer als volgt.
6.3
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.4
Niet is gesteld dat de handelwijze van de rechter jegens verzoekster zwaarwegende aanwijzingen met zich brengt die grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of waardoor de schijn van vooringenomenheid jegens verzoekster is gewekt. Deze grond behoeft ten aanzien van verzoekster derhalve geen nadere beschouwing.
6.5
Ter zake van het eerst ter zitting ingenomen standpunt, wordt het volgende overwogen. Artikel 37, eerste lid, van Rv schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de relevante feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Blijkens de toelichting die namens verzoekster ter zitting van de wrakingskamer is gegeven, richten de betreffende gronden zich in hoofdzaak tegen de agendering van de hoofdzaken ter zitting van de rechter van 16 september 2013 en de inhoud van de betreffende beschikking van 14 oktober 2013. Deze gronden zijn eerst ter zitting van de wrakingskamer en derhalve niet tijdig ingediend.
Het vorenstaande leidt ertoe dat verzoekster ter zake van deze gronden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek en dat de wrakingskamer niet aan een inhoudelijke beoordeling van deze gronden toekomt.
6.6
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek van verzoekster, voor zover het ziet op de melding van de rechter, dient te worden afgewezen en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
- wijst het wrakingsverzoek van verzoekster, voor zover het de melding van de rechter betreft, af;
- verklaart verzoekster voor het overige niet-ontvankelijk in haar verzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van Rv wordt toegezonden aan:
• verzoekers, p/a verzoeker;
• de advocaat van belanghebbende 1;
• de bijzonder curator van belanghebbende 2 en 3; en
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. D. Aarts, J.A. van Steen en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. van Rossum als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.