ECLI:NL:RBDHA:2013:19457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
AWB 13/6334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op basis van standstillbepaling voor Turkse vreemdeling

In deze zaak heeft eiser, een Turkse vreemdeling, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd werd afgewezen. Eiser had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die met terugwerkende kracht was ingetrokken. De rechtbank heeft op 5 september 2013 de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. D. Schaap, en de staatssecretaris door mr. C.W.M. van Breda.

Eiser heeft betoogd dat de afwijzing van zijn aanvraag in strijd is met artikel 13 van Besluit nr. 1/80, dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor Turkse werknemers en hun gezinsleden regelt. De staatssecretaris stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf, omdat zijn eerdere verblijfsvergunning was ingetrokken. De rechtbank oordeelde echter dat de standstillbepaling van toepassing is, aangezien eiser ten tijde van zijn aanvraag rechtmatig verblijf had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking kwam voor de verblijfsvergunning, en dat er geen zorgvuldige beoordeling had plaatsgevonden van de feitelijke situatie van eiser tijdens de periode waarin hij geen geldige verblijfsvergunning had. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten zijn vergoed aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/6334
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

gemachtigde: mr. D. Schaap,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 februari 2013 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 juli 2013. Eiser is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1979 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is vanaf 6 oktober 2003 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [naam 2]’, laatstelijk verlengd tot 12 juli 2009. Verweerder heeft bij besluit van 6 maart 2007 deze vergunning ingetrokken, terugwerkend tot 6 oktober 2003, en voorts bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Dit besluit staat in rechte vast. Met ingang van 9 juli 2009 heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [naam 3]’. Op 4 augustus 2012 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingediend. Op 12 september 2012 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit als volgt toegelicht. De eerdere verblijfsvergunning van eiser is met terugwerkende kracht per 6 oktober 2003 ingetrokken. Deze beslissing staat in rechte vast. Hierdoor heeft eiser pas sinds 9 juli 2009 rechtmatig verblijf hier te lande. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het hof), onder meer in de zaak Abatay van 21 oktober 2003 (C-317/01 en C-369/01) volgt dat indien een vreemdeling niet legaal verblijft, hij geen beroep op artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit 1/80) kan doen, aldus verweerder. Daarom is volgens verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet vijf jaren rechtmatig verblijf heeft gehad en dus niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Verweerder acht het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond en heeft er daarom van afgezien om hem in bezwaar te horen.
3.
Eiser heeft in beroep zijn stelling in bezwaar gehandhaafd dat de voorwaarde van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in strijd is met artikel 13 van Besluit 1/80.
Eiser betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 28 maart 2012, JV 2012/232, LJN: BW0995 en van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling rechtspraak) van 22 februari 1979, RV 1979/62, dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser niet relevant is. De verwijzing naar het arrest Abatay snijdt volgens eiser evenmin hout: het gaat erom dat eiser thans wel legaal in Nederland verblijft, niet of hij dat op enig moment in het verleden niet deed. Tot slot stelt eiser dat verweerder, gelet op de bezwaargronden, ten onrechte van het horen in bezwaar heeft afgezien.
4.
Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat in de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 28 maart 2012 geen sprake was van een gelijk geval. In die zaak was sprake van een motiveringsgebrek en was er bij het opnieuw beslissen wel sprake van vijf jaar rechtmatig verblijf. In deze zaak is geen sprake van een beperkt verblijfsgat. Verder stelt verweerder ter zitting dat eiser in 2009 in Turkije een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft aangevraagd, waaruit kan worden afgeleid dat hij zijn hoofdverblijf heeft verplaatst buiten Turkije. Verweerder handhaaft dat artikel 13 van Besluit 1/80 niet van toepassing is omdat er geen legaal verblijf was voorafgaande aan de huidige verblijfsvergunning. Niet is in te zien dat eiser met de huidige procedure voor een vergunning voor onbepaalde tijd in een betere positie kan geraken dan thans het geval is, nu hij al in het bezit is van een verblijfsvergunning die geldig is tot 9 juli 2015. Een beroep op artikel 13 van Besluit 1/80 is volgens verweerder zinledig, nu eiser niet wordt beperkt in zijn toegang tot de arbeidsmarkt. Als gezinslid van een Turkse werknemer die al drie jaar legaal hier verblijft, is ook op grond van artikel 7 van Besluit 1/80 zijn toegang tot de arbeidsmarkt gewaarborgd, aldus verweerder.
5.
Op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8.
Ingevolge artikel 7, eerste alinea, van Besluit 1/80 hebben gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen, het recht om – onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang – te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert tenminste drie jaar aldaar legaal wonen, en vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze, wanneer zij sedert tenminste vijf jaar aldaar legaal wonen.
Ingevolge artikel 13 van Besluit nr. 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn (hierna: de standstillbepaling).
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 1965 (hierna: Vw 1965) is de minister van Justitie bevoegd tot het verlenen en intrekken van vergunningen tot vestiging.
Ingevolge het derde lid kan aan de vreemdeling die gedurende een tijdvak van vijf jaren zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, de vergunning slechts worden geweigerd:
indien niet redelijkerwijs is gewaarborgd dat hij duurzaam zal kunnen beschikken over voldoende middelen van bestaan;
indien hij ernstig inbreuk heeft gemaakt op de openbare rust of de openbare orde, dan wel een ernstig gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6.
Allereerst staat, mede naar aanleiding van het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt, ambtshalve ter beoordeling of eiser belang heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep. Anders dan verweerder heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat eiser met zijn procedure voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in een betere positie kan geraken dan nu het geval is. Daartoe wordt overwogen dat eiser thans in het bezit is van een verblijfsvergunning waarvan de geldigheidsduur op 9 juli 2015 afloopt. De verlenging daarvan is een toekomstig onzekere gebeurtenis. De stelling van verweerder dat de toegang van eiser, als gezinslid van een Turkse werknemer, tot de arbeidsmarkt is gewaarborgd nu hij al drie jaar legaal in Nederland woont, is, gelet op de tekst van artikel 7, eerste alinea, van Besluit 1/80 niet juist: het betreft een geclausuleerd recht. Bovendien doet dit er niet aan af dat de verlenging van de huidige verblijfsvergunning van eiser geen zekerheid is. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
7.
Verweerder heeft eerst ter zitting zijn afwijzing van de aanvraag van eiser mede gemotiveerd met de stelling dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst toen hij in 2009 een mvv aanvroeg in Turkije. Daargelaten of uit het indienen van een mvv-aanvraag reeds kan worden afgeleid dat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze nieuwe stelling niet alsnog aan het bestreden besluit ten grondslag kan leggen. In het bestreden besluit is immers uitsluitend tegengeworpen dat eiser niet gedurende de vijf jaren voorafgaande aan zijn aanvraag rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
8.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet dat eiser geen beroep toekomt op de standstillbepaling. Niet in geschil is dat eiser de Turkse nationaliteit heeft en dat hij ten tijde van zijn aanvraag rechtmatig verblijf had. Reeds daarom valt eiser onder de werkingssfeer van artikel 13 van Besluit 1/80. Uit het door verweerder aangehaalde arrest van het hof in de zaak Abatay kan niet worden afgeleid dat het eerdere niet-rechtmatig verblijf van eiser in Nederland tot een ander oordeel moet leiden.
9.
Het geschil spitst vervolgens zich toe op de vraag of de standstillbepaling toelaat dat aan eiser wordt tegengeworpen dat hij niet gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad direct voorafgaande aan zijn aanvraag.
10.
De Afdeling rechtspraak heeft in haar uitspraak van 22 februari 1979, door eiser aangehaald, een oordeel gegeven over de vraag of een vergunning tot vestiging, een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van de Vw 1965, kon worden geweigerd indien er geen sprake was van vijf jaar voorafgaand legaal verblijf. De Afdeling rechtspraak oordeelde dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Vreemdelingenwet blijkt dat het begrip “hoofdverblijf”, genoemd in artikel 13, derde lid, van deze wet, een strikt feitelijke betekenis heeft en dat daaronder niet kan worden verstaan legaal hoofdverblijf.
11.
De standstillbepaling staat niet toe dat er na 1 december 1980 nieuwe beperkingen worden ingevoerd als in die bepaling omschreven. De in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 gestelde voorwaarde dat er sprake moet zijn van vijf jaar rechtmatig verblijf voorafgaande aan de aanvraag, is naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe beperking ten opzichte van het in artikel 13, derde lid, van de Vw 1965 genoemde vereiste van vijf jaar hoofdverblijf, dat – zo blijkt uit voormelde uitspraak van de Afdeling rechtspraak – een strikt feitelijke betekenis heeft.
12.
Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de situatie van eiser in relevante zin afwijkt van die van de vreemdeling wiens zaak door deze rechtbank in de door eiser aangehaalde uitspraak van 28 maart 2012 is beoordeeld. Ook in die zaak was de vraag aan de orde of gelet op de standstillbepaling kon worden tegengeworpen dat er niet voorafgaande aan de aanvraag gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland was. Eiser heeft in de periode van 6 oktober 2004 tot 9 juli 2009 geen geldige verblijfsvergunning gehad. Dat betekent dat er in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag van eiser een verblijfsgat was van 4 augustus 2007 tot 9 juli 2009.
13.
Verweerder had, gelet op het vorenstaande, moeten beoordelen of eiser in de hiervoor bedoelde periode van het verblijfsgat feitelijk zijn hoofdverblijf had in Nederland. Dat is niet gebeurd. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op de bezwaargronden is bovendien ten onrechte afgezien van het horen van eiser wegens de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar. Het bestreden besluit is om die reden ook in strijd met artikel 7:2 van de Awb.
14.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu ten tijde van deze uitspraak niet kan worden vastgesteld of eiser in de periode van het verblijfsgat feitelijk zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, ziet de rechtbank geen ruimte voor finale geschillenbeslechting.
15.
Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160 (honderdzestig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944 (negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van A.F. van Leest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.