ECLI:NL:RBDHA:2013:19525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
19 mei 2014
Zaaknummer
C-09-454514 - KG ZA 13-1288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van gegevens door eiser met betrekking tot de Conet Stiftung en buitenlandse bankrekeningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J. van Hagen, en gedaagde, de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën), vertegenwoordigd door mr. T. Novakovski. Eiser is veroordeeld om bepaalde gegevens en inlichtingen te verstrekken over vermogensbestanddelen in Zwitserland en Liechtenstein, met betrekking tot de Conet Stiftung, een Liechtensteinse stichting waarvan hij als eerste begunstigde werd aangemerkt. De Belastingdienst had eiser herhaaldelijk verzocht om informatie, maar eiser stelde niet over de gevraagde gegevens te beschikken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan de hem opgelegde bevelen en heeft hem veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 2.500 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 500.000. Eiser heeft hoger beroep ingesteld, maar het Gerechtshof heeft de eerdere uitspraak bevestigd. De Hoge Raad heeft op 12 juli 2013 het arrest van het Gerechtshof en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd, maar de verplichtingen van eiser om informatie te verstrekken bleven bestaan. Eiser heeft echter geen adequate stappen ondernomen om de gevraagde informatie te verkrijgen, wat leidde tot de conclusie dat hij dwangsommen heeft verbeurd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser tot schorsing van de executie en het verbod op tenuitvoerlegging van de executoriale titels afgewezen, en eiser is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/454514 / KG ZA 13-1288
Vonnis in kort geding van 18 december 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eiser,
advocaat mr. P.J. van Hagen te Breda,
tegen:
de Staat der Nederlanden,(Ministerie van Financiën),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T. Novakovski te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Belastingdienst’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 4 december 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
De Belastingdienst heeft van de Duitse fiscale autoriteiten de beschikking gekregen over gegevens waaruit onder meer is gebleken dat [eiser] betrokken is geweest bij een Liechtensteinse stichting, de Conet Stiftung te Vaduz, Liechtenstein (hierna: de Conet Stiftung). De Conet Stiftung is opgericht op 2 juli 1986. [eiser] wordt blijkens artikel 1 van de Bay-Laws (‘Beistatuten’) van de Stiftung aangemerkt als eerste begunstigde van alle bezittingen en opbrengsten en van een eventueel liquidatiesaldo gedurende zijn leven. Als tweede begunstigde is genoemd de echtgenote van [eiser] en als derde begunstigde, na haar overlijden, de broer van [eiser]. De Conet Stiftung is ontbonden per 3 november 2000.
1.2.
Een Liechtensteinse Stiftung is een rechtspersoon die wordt gebruikt om daarin (familie-)vermogen onder te brengen dat men aan belastingheffing wil onttrekken. Een dergelijke Stiftung kan namens de materieel tot het vermogen gerechtigde worden opgericht door een bank of een andere financiële dienstverlener. De Stiftung voert het beheer over het vermogen, dat formeel in de Stiftung is ingebracht, maar waarvan de materiële oprichter (de begunstigde) de economische eigenaar blijft. Deze is krachtens de By-Laws degene die bepaalt wat er met het vermogen gebeurt. Naar Liechtensteins recht worden natuurlijke personen die voor 25% of meer begunstigden zijn van een Stiftung als economisch gerechtigden tot het vermogen van de Stiftung aangemerkt. Een Stiftung en de daarbij betrokken oprichter en begunstigden worden in Liechtenstein niet in de belastingheffing betrokken. Liechtenstein kent een sterk verankerde geheimhouding ten aanzien van financiële gegevens naar derden, zoals buitenlandse fiscale autoriteiten. Een Liechtensteinse Stiftung werd door Zwitserse banken geadviseerd aan buitenlandse cliënten als van tegoeden op de Zwitserse banken de geheimhouding niet meer voldoende kon worden gewaarborgd.
1.3.
[eiser] heeft of had een bankrekening in Zwitserland bij de ABN AMRO Schweiz te Basel. De Conet Stiftung is gekoppeld aan deze bankrekening.
1.4.
De Conet Stiftung is opgericht door ABN AMRO Trust Company te Genève.
1.5.
[eiser] was als economisch gerechtigde tot het vermogen van de Conet Stiftung gehouden van dit vermogen aangifte te doen bij de Belastingdienst. Ook van de uitkering van het vermogen bij de ontbinding van de Conet Stiftung had hij aangifte moeten doen. [eiser] heeft dit niet gedaan.
1.6.
De Belastingdienst heeft [eiser] diverse malen, voor het eerst bij brief van 9 juni 2009, verzocht bescheiden verband houdende met de Conet Stiftung te verstrekken en daarmee verband houdende vragen te beantwoorden.
1.7.
[eiser] heeft hierop geantwoord slechts een beperkte herinnering te hebben aan enige betrokkenheid bij een Liechtensteinse Stiftung en heeft aangegeven niet te weten hoe hij zijn juridische betrokkenheid zou moeten duiden.
1.8.
Bij brief van 1 juni 2010 heeft de Belastingdienst nogmaals, onder toezending van haar bekende gegevens van de Conet Stiftung, de aandacht gevestigd op de Conet Stiftung. Naar aanleiding hiervan heeft [eiser] bij brief van 11 juni 2010 informatie opgevraagd bij de (rechtsopvolger van) de representant van de Conet Stiftung, LGT (Treuhand) AG te Liechtenstein (hierna ook: LGT).
1.9.
Bij brief van 26 juli 2010 heeft Fiduciaire Equity Trust A.G. te Zwitserland (hierna: Equity Trust), de rechtsopvolger van ABN Trustcompany (suisse) S.A., die de vermogensbeheerder was van de Conet Stiftung, hierop als volgt aan [eiser] bericht:
“I refer to your letters of 11 and 29 June adressed tot LGT (Treuhand AG). Dr. [A] of Fiduco Treuhand AG has forwarded them to me.
(…)
Although the closing of Conet Stiftung took place in 2000, before the involvement of this Company, we did receive many of the archived files for the business previously managed by ABN. I am pleased to be able to advise you that this does include some files for Conet Trust. As I am sure you will appreciate, we ar not in a position to confirm if they are complete.
We will be happy to provide you with the information that you require and that is on file. However, as I am sure you will also appreciate, this will involve us in time and cost. In such cases, we request a retainer of €2’500 and I shall be grateful if you will confirm that this is acceptable to you.”
1.10.
Op 11 augustus 2010 is [eiser] naar Zwitserland gereisd en heeft aldaar gesproken met de heer [B], werkzaam bij Equity Trust.
1.11.
Bij brief van 16 augustus 2010 heeft [eiser] Equity Trust bericht het bedrag van € 2.500,-- te zullen voldoen en heeft hij verder als volgt bericht:
“For completeness sake, I herewith send you copies of the letters from the Dutch Tax Authorities, dated 9 juni 2009 and 1 July 2010 respectively.
As you can see, these letters indicate that the matter concerns theCONET STIFTUNGwhich has been “gelöscht”- according to the documents – in November 2000.
Do you still possess the documents requested in the letters of the Tax Authorities and could you provide me with copies?”
1.12.
Bij brief van 1 september 2010 heeft Equity Trust aan [eiser] bericht niet bereid te zijn aan diens verzoek te voldoen wegens ‘confidentially matters’. Naar aanleiding hiervan heeft [eiser] aan de Belastingdienst te kennen gegeven dat hij niet in staat was aan haar informatieverzoek te voldoen.
1.13.
De Belastingdienst heeft vervolgens een kortgedingprocedure opgestart tegen [eiser], strekkende, kort gezegd, tot verkrijging van inlichtingen en gegevens inzake de Conet Stiftung en de buitenlandse bankrekeningen die [eiser] aanhoudt of heeft aangehouden.
1.14.
Bij vonnis van 5 april 2011 heeft de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch de vorderingen van de Belastingdienst toegewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen:
“4.9 [eiser] heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het hem onmogelijk is de door de Belastingdienst gevraagde inlichtingen en gegevens te verstrekken. Wellicht heeft [eiser] zelf niet de beschikking over alle gevraagde gegevens, maar dat betekent evenwel niet dat het onmogelijk is om deze elders op te vragen dan wel daar mededelingen over te doen. [eiser] kan niet volstaan met het enkel stellen dat hij zich niets meer weet te herinneren. Zo had [eiser] om te beginnen meer inzicht kunnen en moeten verschaffen in feiten en omstandigheden die indirect een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of voldoende aannemelijk is dat hij over geen enkel stuk ten aanzien van de Conet Stiftung beschikt.”
De voorzieningenrechter heeft vervolgens als volgt beslist:
“6.1 beveelt [eiser] om alle gegevens en inlichtingen te verstrekken ten aanzien van (het vermogen in) de Conet Stiftung alsmede betreffende de aanwending van het betreffende vermogen na opheffing van de Conet Stiftung, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend, de gegevens en inlichtingen omschreven in de brief van de Belastingdienst van 1 juni 2010 (productie 5.13 van de Belastingdienst bij dagvaarding);
6.2
beveelt [eiser] om indien hij (een deel van) de inlichtingen en gegevens genoemd onder 6.1. bij derden dient op te vragen, opgaaf te doen van de wijze waarop hij dit zal doen alsook van de naam en contactgegevens van de person(o)n(en) bij wie hij dit zal doen, waaronder in ieder geval (de opvolger(s) van) zijn contactpersoon en zijn accountmanager bij ABN AMRO Schweiz evenals bij alle andere banken in Zwitserland waar [eiser] bankrekeningen aanhoudt;
6.3
beveelt [eiser] om te verklaren of hij na 31 december 1998 buitenlandse bankrekeningen heeft aangehouden dan wel nog aanhoudt;
6.4
voor het geval [eiser] verklaart dat hij na 31 december 1998 buitenlandse bankrekeningen heeft aangehouden dan wel nog aanhoudt:
beveelt [eiser] om eveneens opgaaf te doen van deze buitenlandse rekeningen en van het vermogen op deze rekeningen, alsook kopieën te verstrekken van alle – voor hem als rekeninghouder bestemde – afschriften van de betreffende buitenlandse bankrekeningen over de periode 1 januari 1999 tot en met december 2010;
6.5
beveelt [eiser] om de onder 6.1 tot en met 6.4 omschreven gegevens, inlichtingen en/of verklaringen – binnen 28 dagen nadat de Belastingdienst na betekening van dit vonnis aan [eiser] schriftelijk te kennen heeft gegeven op welke wijze deze gegevens (mondeling, schriftelijk of op andere wijze) door hem dienen te worden verstrekt – duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken;
6.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of gedeelte van een dag dat mij met de nakoming van één of meer van de onder 6.1 tot en met 6.5 gegeven bevelen in gebreke blijft, met een maximum van € 500.000,00 en met dien verstande dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding.”
1.15.
Nadat het vonnis van de voorzieningenrechter op 6 april 2011 aan [eiser] is betekend, heeft de Belastingdienst [eiser] bij brief van 7 april 2011 verzocht om alle relevante gegevens, inlichtingen en/of verklaringen als weergegeven in het vonnis van de voorzieningenrechter schriftelijk aan de Belastingdienst te versturen.
1.16.
Bij brief van 8 april 2011 heeft de raadsman van [eiser] aangegeven dat [eiser] niet beschikt over de gevraagde gegevens en inlichtingen, dat hij daarvoor afhankelijk is van derden en dat hij de Fiduciaire Equity Trust nogmaals zal aanschrijven, hetgeen hij bij brief van 8 april 2011 heeft gedaan. Hierop heeft Equity Trust bij brief van 29 april 2011 laten weten, onder verwijzing naar haar brief van 1 september 2011, daar nog steeds niet toe bereid te zijn, wegens vertrouwelijkheid.
1.17.
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 april 2011. In die procedure heeft de Belastingdienst zich op het standpunt gesteld dat [eiser] nog steeds niet voldeed aan zijn informatieverplichting van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (ARW). Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bij arrest van 31 januari 2012 bekrachtigd.
1.18.
[eiser] heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 juli 2013 het arrest van het Gerechtshof en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd, voor zover de in het vonnis van de voorzieningenrechter onder 6.1 tot 6.5 vermelde bevelen zonder restrictie zijn gegeven. De Hoge Raad heeft bepaald dat, voor zover die bevelen betrekking hebben op materiaal waarvan het bestaan van de wil van [eiser] afhankelijk is, dit materiaal zal worden verstrekt met de restrictie dat het slechts zal worden gebruikt ten behoeve van de belastingheffing. De Hoge Raad heeft voorts bepaald dat de onder 6.5 genoemde termijn wordt vervangen door 28 dagen na betekening van het op 12 juli 2013 uitgesproken arrest van de Hoge Raad. Het arrest van de Hoge Raad is op 29 juli 2013 aan [eiser] betekend.
1.19.
Bij brief van 29 juli 2013 heeft de Belastingdienst [eiser] aangegeven op welke wijze aan de bevelen van de voorzieningenrechter dient te worden voldaan.
1.20.
Bij brief van 26 augustus 2013 heeft [eiser] de Belastingdienst bericht niet over de gegevens en inlichtingen als bedoeld in het vonnis van de voorzieningenrechter te beschikken en dat hij deze op diende te vragen bij Equity Trust. [eiser] heeft daarbij de vraag gesteld of de Belastingdienst van hem verlangde dat hij Equity Trust wederom zou aanschrijven.
1.21.
Bij brief van 14 oktober 2013 heeft de Belastingdienst [eiser] meegedeeld dat hij niet kon volstaan met het slechts herhalen van het schriftelijke verzoek om informatie aan Equity Trust, dat niet aan de bevelen is voldaan en dat de vanaf 27 augustus 2013 verbeurde dwangsommen zullen worden geëxecuteerd.
1.22.
Op 23 oktober 2013 heeft de deurwaarder aan [eiser] een bevel tot betaling gedaan van de tot dan toe verbeurde dwangsommen met kosten ter hoogte van € 140.075,41.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –:
1) de executie van de arresten van de Hoge Raad en van het Gerechtshof en het vonnis van 5 april 2011 van de voorzieningenrechter te schorsen, althans de zaak op de voet van artikel 438 lid 3 eerste zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te verwijzen naar de rechtbank om in een bodemprocedure op deze vordering tot schorsing te beslissen;
2) de Belastingdienst te verbieden om tot tenuitvoerlegging van de executoriale titels over te gaan, althans dit te verbieden totdat in een bodemprocedure als bedoeld in sub 1) is komen vast te staan dat [eiser] dwangsommen heeft verbeurd;
3) de Belastingdienst te veroordelen de door [eiser] ten behoeve van de Belastingdienst gestelde bankgarantie te retourneren.
2.2.
Daartoe voert [eiser] het volgende aan.
Aan het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 april 2011 is voldaan, voor zover dat vonnis niet bij arrest van 12 juli 2013 van de Hoge Raad is vernietigd. Naar aanleiding van de brief van 9 juni 2009 van de inspecteur van de Belastingdienst heeft [eiser] alle hem beschikbare en door de inspecteur opgevraagde informatie verstrekt. Omdat [eiser] zelf niet beschikte over informatie over de inspecteur genoemde Liechtensteinse stichting heeft hij zich op 11 juni 2010 met een verzoek om informatie gericht tot LGT en vervolgens bij brief van 16 augustus 2010 tot Equity Trust met een verzoek om informatie. Equity Trust bleek echter niet bereid te zijn informatie te verstrekken. Bij brief van 8 april 2011 aan de heer [B] van Equity Trust heeft [eiser] het verzoek tot het verstrekken van informatie herhaald. Wederom was er geen bereidheid tot het verschaffen van informatie. [eiser] heeft na de betekening van het arrest van de Hoge Raad aangeboden de enige hem bekende derde nogmaals aan te schrijven, welk aanbod de Belastingdienst van de hand heeft gewezen. Van het niet voldoen aan de gegeven bevelen is geen sprake en dus ook niet van het verbeuren van dwangsommen. Daarbij komt dat de Belastingdienst te lang heeft gewacht met een reactie op de brief van 26 augustus 2013 van [eiser]. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is [eiser] ook in zoverre geen dwangsommen verschuldigd. Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 12 juli 2013 ligt het op de weg van de Belastingdienst te bewijzen dat [eiser] daadwerkelijk het van hem verlangde, maar niet door hem afgestane materiaal kon verschaffen. Nu de Belastingdienst daarin niet is geslaagd heeft [eiser] spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen.
2.3.
De Belastingdienst voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
In dit executiegeschil, waarbij het erom gaat of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd, omdat hij het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 april 2011, voor zover die bevelen niet zijn vernietigd door het arrest van 12 juli 2013 van de Hoge Raad, niet of onvoldoende zou hebben nageleefd, is de beoordeling beperkt tot de toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
3.2.
[eiser] heeft betoogd dat het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 april 2011 niet ten uitvoer kan worden gelegd, omdat de grosse van dit vonnis niet aan [eiser] is betekend. De Belastingdienst heeft hiertegen aangevoerd dat het vonnis al op 6 april 2011 aan [eiser] is betekend en dat zij daarvan ook een bevestiging van de raadsman van [eiser] heeft ontvangen. Wat daar echter ook van zij, de grosse van het arrest van de Hoge Raad is van 12 juli 2013, naar onweersproken vaststaat, in ieder geval op de juiste wijze betekend. De door de Belastingdienst aangezegde dwangsommen zijn op dit arrest gebaseerd, zodat de stelling van [eiser] dat het vonnis van de voorzieningenrechter niet op de juiste wijze zou zijn betekend hem in deze procedure niet kan baten.
3.3.
Vaststaat dat [eiser] zich bij brief van 11 juni 2010 tot LGT heeft gewend met het verzoek hem informatie te verschaffen over de Conet Stiftung. Vast staat voorts dat de rechtsopvolger van LGT, Equity Trust, hierop schriftelijk te kennen heeft gegeven dat zij in het bezit is van files die betrekking hebben op de Conet Stiftung en dat zij bereid is deze files aan [eiser] ter beschikking te stellen, indien hij daarvoor een bedrag van 2.500,-- voldoet. [eiser] is vervolgens naar Zwitserland afgereisd en heeft voornoemd bedrag betaald. Bij brief van 1 september 2010 heeft Equity Trust vervolgens te kennen gegeven geen informatie te willen verschaffen in verband met het vertrouwelijke karakter daarvan. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 5 juli 2011 geoordeeld dat [eiser] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was de door de Belastingdienst gevraagde inlichtingen en gegevens te verstrekken. De voorzieningenrechter kwam tot het oordeel dat [eiser] niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan en heeft [eiser] veroordeeld aan de onder 1.14 bedoelde bevelen te voldoen.
3.4.
Bij brief van 8 april 2011 heeft [eiser] Equity Trust nogmaals verzocht informatie te verschaffen over de Conet Stiftung, onder verwijzing naar zijn eerdere brief en zijn bezoek aan Genève. Ook hierop is negatief geantwoord door Equity Trust. Het Gerechtshof heeft in het arrest van 31 januari 2013 geoordeeld dat [eiser] nog steeds niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Na het arrest van de Hoge Raad heeft [eiser] de Belastingdienst gevraagd of van hem werd verwacht dat hij Equity Trust nogmaals zou aanschrijven. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] nadien nog andere actie heeft ondernomen om de betreffende gegevens te achterhalen.
3.5.
De hiervoor geschetste gang van zaken brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat [eiser] niet heeft voldaan aan de aan hem opgelegde bevelen. De Belastingdienst heeft bij brief van 29 juli 2013 expliciet te kennen gegeven wat zij van [eiser] verwachtte, zoals het verstrekken van alle relevante gegevens, inlichtingen en verklaringen die in het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 april 2011 zijn weergegeven, met betrekking tot de Conet Stiftung en de buitenlandse bankrekeningen. De Belastingdienst heeft verder aangegeven dat [eiser] na het verstrekken van de inlichtingen en gegevens zonodig een persoonlijke toelichting geeft alsmede dat [eiser], voor zover hij de betreffende gegevens en inlichtingen niet in zijn bezit heeft, een opgave doet van de wijze waarop hij deze inlichtingen en gegeven bij derden zal opvragen, met vermelding van de namen en contactgegevens van degenen bij wie [eiser] dit zal doen. Vervolgens stelt de Belastingdienst dat [eiser] tot 27 augustus 2013 de gelegenheid heeft de ontbrekende gegevens en inlichtingen te verstrekken. [eiser] heeft nadien echter geen inlichtingen of gegevens meer verstrekt. [eiser] geeft ook geen verklaring over de gang van zaken rondom de informatieverstrekking door Equity Trust. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter merkwaardig dat Equity Trust op 26 juli 2010 kennelijk nog bereid is de betreffende gegevens aan [eiser] te verschaffen, terwijl zij daartoe op 1 september 2010 niet meer bereid is. [eiser] heeft ook geen toelichting willen geven op hetgeen besproken is tijdens het gesprek met de heer [B] in Genève. Ter zitting (waarop [eiser] zelf niet is verschenen) heeft de raadsman van [eiser] daarnaar gevraagd te kennen gegeven niet op de hoogte te zijn van hetgeen op of omstreeks 11 augustus 2010 door [eiser] en de heer [B] is besproken. Nu daaromtrent geen nadere informatie is verstrekt en onduidelijk is gebleven waarom Equity Trust zich in eerste instantie niet en later wel op de vertrouwelijkheid van de betreffende informatie beroept, is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 april 2011 in zoverre, met de door de Hoge Raad opgelegde restricties, niet heeft nageleefd en dat [eiser] met ingang van 27 augustus 2013 dwangsommen heeft verbeurd. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen nog een brief van 3 december 2013 in het geding gebracht van dr. [advocaat], advocaat te Liechtenstein. Volgens [eiser] blijkt uit die brief dat [eiser] geen juridisch afdwingbaar recht heeft op informatie, aangezien de Conet Stiftung inmiddels ruim tien jaar geleden is ontbonden en de informatie daardoor niet meer voorhanden is. De Belastingdienst heeft de inhoud van die brief uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. In het beperkte kader van dit kort geding kan niet worden vastgesteld of juist is dat de betreffende documenten zijn vernietigd, zoals mr. [advocaat] in voormelde brief suggereert. Met de Belastingdienst is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat dit niet waarschijnlijk is, nu niet is aangetoond dat Equity Trust niet meer in het bezit zou zijn van de stukken, maar enkel dat zij niet (langer) bereid is deze ter beschikking te stellen.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door [eiser] gevorderde schorsing van de executie, alsmede het verbod om tot tenuitvoerlegging van de executoriale titels over te gaan, dient te worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding de zaak op de voet van 438 lid 3 Rv door te verwijzen naar de bodemrechter, zodat ook deze vordering wordt afgewezen. Gelet op de te nemen beslissing is er evenmin aanleiding de Belastingdienst te veroordelen tot het retourneren van de ten behoeve van haar gestelde bankgarantie, die, naar onweersproken door de Belastingdienst is gesteld, op dit moment de enige vorm van zekerheid is.
3.7.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Belastingdienst begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.
hf