ECLI:NL:RBDHA:2013:19679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
1182919/12-17557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op airco-installatie wegens geluidsoverlast in woonomgeving

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. N.E.P. Gustings, en de gedaagde partij, Bewi Vastgoed B.V. De eiser, die als huurder in een nabijgelegen pand woont, vorderde de verwijdering van een airco-installatie die door de gedaagde, die een restaurant exploiteert, in een steegje was geplaatst. De eiser stelde dat de airco-installatie geluidsoverlast veroorzaakte van 13 tot 16 decibel, wat volgens een akoestisch rapport de geldende norm overschreed en ernstige hinder veroorzaakte.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de geluidsoverlast onrechtmatig was en dat de airco-unit verwijderd moest worden. De vordering van de eiser tot betaling van een schadevergoeding en het verbod op het betreden van het steegje werd echter afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet aansprakelijk was voor de hinder die door de airco-unit werd veroorzaakt, aangezien deze niet door de verhuurder was geplaatst en de huurovereenkomst geen bepalingen bevatte over hinder voor omwonenden.

De kantonrechter heeft de gedaagde bevolen de airco-unit binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de hoofdzaak. Dit vonnis is uitgesproken in het bijzijn van de griffier en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team kanton Den Haag
Rolnummer: 1182919/12-17557
Datum: 23 april 2013 (bij vervroeging)

Vonnis in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. N.E.P. Gustings,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bewi Vastgoed B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2.
[gedaagde], handelend onder de naam [x],
zaakdoende te Den Haag,
gedaagden,
beide in persoon verschenen.
Partijen worden hierna mede aangeduid als “[eiser]”, “Bewi” en “[gedaagde]”.

Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding van 28 juni 2012, met producties;
- het vonnis d.d. 19 november 2012 in het incident betreffende de provisionele vordering in deze zaak (de vermelding in dit vonnis dat een comparitie in de hoofdzaak gehouden is, berust kennelijk op een verschrijving nu in de hoofdzaak nog niet voor antwoord geconcludeerd was en bovendien de oproepen voor de betreffende zitting uitdrukkelijk vermelden dat het gaat om een comparitie in het incident) en de daarin vermelde stukken;
  • de conclusie van antwoord van de kant van Bewi met producties;
  • de producties van de kant van [eiser] bij brieven van 19 en 25 maart 2013;
  • het verhandelde ter comparitie na antwoord van 28 maart 2013.

Feiten

1. [eiser] woont als huurder, althans gebruiker aan de [adres] te [woonplaats], welk pand eigendom is van [L.W.]. Bewi is eigenaar van het pand aan de [adres 2]. Bewi heeft de parterre van zijn pand verhuurd aan [gedaagde] die aldaar een restaurant exploiteert. De panden [adres 2] en [adres] zijn naast elkaar gelegen, met dien verstande dat tussen beide panden een smal steegje loopt.
2. [gedaagde] heeft in januari 2012 een airco-unit in voornoemd steegje aan een muur van het door hem gehuurde pand geplaatst.
3. De conclusie van een op verzoek van [eiser] opgestelde rapport “Akoestisch onderzoek geluidshinder woning [adres] [woonplaats]” van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. d.d. 4 maart 2013 luidt als volgt:
“Uit de metingen uitgevoerd door zowel DGMR en de gemeente Den Haag is gebleken dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (…) ten gevolge van de koel- en verwarmingsinstallatie van restaurant [x], bepaald op de gevel van de woning [adres], tijdens de avondperiode 46 dB(A) bedraagt.
Hiermee wordt voor de avondperiode (tussen 19:00 - 23:00 uur) de ter plaatse geldende normwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (…) van 45 dB(A) overschreden.
Uit het onderzoek volgt dat de geluidsoverlast ter plaatse gegrond is met een toename van het geluidsniveau van 13 tot 16 dB bij een inwerking zijnde airco/verwarming.
Piekniveaus van 73 dB(A) in de nachtperiode geven aanleiding tot nader onderzoek.”
Het rapport vermeldt op pagina 8 nog
: “(…) het verschil kan oplopen tot wel 16 dB. Dit kan een significant verschil genoemd worden, temeer als men bedenkt dat een toename van 3 dB een verdubbeling van het geluid is. Een toename van het heersende geluidsniveau met 13 tot 16 dB(A) zal in de beleving van aanwezige personen tot hinder leiden”.

Vordering en verweer

4. [eiser] vordert, na vermeerdering van eis, gedaagden te bevelen de airco-unit te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom en voorts gedaagden te verbieden het steegje, nadat de airco-unit is verwijderd, te betreden op straffe van een dwangsom. Voorts vordert hij betaling door gedaagden van een bedrag ad € 5.808,-- met wettelijke rente. Ten slotte vordert hij betaling van de proceskosten, de nakosten inbegrepen.
5. [eiser] legt aan zijn vordering tot verwijdering ten grondslag dat de airco-unit een constant brommend geluid voortbrengt en forse luchtverplaatsing veroorzaakt. De ventilator staat dagelijks aan en met grote regelmaat zelfs na 23 uur, een enkele keer de gehele nacht. [eiser] stelt daardoor ernstige hinder te ondervinden. Ter comparitie is verduidelijkt dat deze vordering gebaseerd is op artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek. Ook is verduidelijkt dat het niet (meer) gaat om door de airco-unit verspreide stank. De vordering tot verbod van het betreden van het steegje is gebaseerd op de stelling dat gedaagden geen recht van overpad hebben. De vordering tot betaling van € 5.808,-- houdt verband met de kosten van de deskundige die voormeld akoestisch rapport heeft opgesteld.
6. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat, voor zover van belang, hieronder besproken zal worden.

Beoordeling

7. De kantonrechter stelt vast dat na de eisvermeerdering deze zaak tot de competentie van de kantonrechter behoort. Immers de eis omvat thans mede een vordering tot betaling van een geldbedrag beneden de grens van € 25.000,--.
8. De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] nog steeds de huurder van [adres 2] is, nu de gemelde overdracht van de huurovereenkomst aan een ander niet aangetoond is.
9. Gedaagden hebben ter comparitie de conclusie van meergenoemd akoestisch rapport niet weersproken. Daarmee is komen vast te staan dat het verschil tussen aan- en uitstand van de airco-unit 13 tot 16 decibel bedraagt. Uit het rapport is voldoende aannemelijk geworden dat een dergelijke geluidstoename zodanige hinder veroorzaakt dat zulks als onrechtmatig geduid kan worden. De vraag is vervolgens of dat dient te leiden tot verwijdering van de unit. Daarover wordt in aanmerking genomen dat de unit beoogt tot verwarming van het restaurant te dienen. Handhaving van de unit zal tot gebruik leiden, zolang niet een andere installatie het restaurant verwarmt. In dat geval is de unit overbodig. Dat leidt tot de conclusie dat het onrechtmatig karakter alleen weggenomen kan worden door verwijdering van de unit. Daarbij laat de kantonrechter daar dat in het rapport ook overschrijding van de regelgeving geconstateerd is.
10. Bewi heeft betoogd als verhuurder niet aansprakelijk te zijn voor wat haar huurder doet. Bovendien heeft zij jegens haar huurder het standpunt ingenomen dat de airco-unit verwijderd moet worden. [gedaagde] heeft verklaard over de verwijdering eerst te willen beslissen als de gemeente in een lopende administratiefrechtelijke procedure in het kader van een omgevingsvergunning betreffende de airco-unit een uitspraak heeft gedaan.
11. Nu Bewi de airco-unit niet geplaatst heeft en evenmin in de positie is de airco-unit te kunnen verwijderen, immers het pand is aan [gedaagde] verhuurd, en ook overigens niet is in te zien dat Bewi onrechtmatig handelt door [gedaagde] niet te dwingen de hinder te stoppen, zal de vordering voor zover tegen haar gericht afgewezen worden. Daarbij is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de huurovereenkomst tussen [gedaagde] en Bewi enige bepaling bevat die ziet op veroorzaken van hinder jegens de buren.
12. De vordering tot het niet betreden van het steegje zal afgewezen worden, nu niet gesteld is dat [eiser] dat steegje van de eigenaar gehuurd heeft. Hij heeft weliswaar in het kader van het incident verklaard en onderbouwd dat hij namens de eigenaar optreedt, doch de vordering is pro se ingesteld en niet valt in te zien op welke grond hem deze vordering toekomt.
13. De vordering tot betaling van de geldsom zal eveneens afgewezen worden, nu gedaagden het betreffende bedrag weersproken hebben, [eiser] geen nota in het geding heeft gebracht en evenmin ter zake bewijs heeft aangeboden.
14. De conclusie van dit alles is dat alleen de vordering van [eiser] betreffende verwijdering van de airco-unit toegewezen zal worden. De daaraan te verbinden dwangsom zal eveneens toegewezen worden, zij het dat de kantonrechter aanleiding ziet de hoogte daarvan te matigen en daaraan een maximum te verbinden. De termijn waarop de unit verwijderd moet worden, zal de kantonrechter verruimen.
15. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld worden. De proceskosten in het incident zullen tussen partijen gecompenseerd worden gezien de beslissing in het incident en deze beslissing. Voor zover nakosten gemaakt worden levert dit vonnis voor die nakosten een titel op. De kantonrechter beschikt over onvoldoende gegevens om de nakosten te begroten. In zoverre is de vordering van [eiser] derhalve niet toewijsbaar.

Beslissing

De kantonrechter:
- beveelt [gedaagde] de airco-unit binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor ieder dag of dagdeel dat hij hieraan niet voldoet met een maximum van € 10.000,--;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van de hoofdzaak, tot op deze uitspraak begroot op € 825,64 (€ 112,64 aan dagvaardingskosten, € 213,-- aan griffierecht en € 500,-- aan salaris gemachtigde);
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten in het incident, des dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013 in het bijzijn van de griffier.