ECLI:NL:RBDHA:2013:19730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
C/09/433665/ HAZA 12-1491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Von Maltzahn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake legitieme portie en testamentair bewind

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 4 september 2013, zijn eisers, de kinderen van een vooroverleden dochter van erflaatster, in geschil met gedaagde, de enige erfgenaam volgens het testament van erflaatster. De zaak betreft de legitieme portie van eisers, die door erflaatster bij testament is onterfd. Eisers vorderen dat het testamentaire bewind, zoals opgenomen in het testament, geen effect sorteert jegens hen, omdat zij recht hebben op hun legitieme portie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap van erflaatster op het moment van overlijden bestond uit diverse bezittingen en schulden, en dat de legitieme portie van eisers is vastgesteld op € 20.109,71 per eiser. De rechtbank oordeelt dat de legitieme porties niet onder bewind kunnen worden gesteld, omdat de legitimaris geen erfgenaam of legataris is, maar slechts een aanspraak heeft op de boedel in geld. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van de legitieme porties aan eisers, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft ook buitengerechtelijke kosten en proceskosten toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de onderdelen betreffende de legitieme porties en kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer C/09/433665/ HAZA 12-1491
Vonnis van 4 september 2013
in de zaak van

1.de heer [eiser 1] , wonende te [woonplaats 1] ,

2. de heer
[eiser 2], wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat : mr. M.E.H. Dumont te Rotterdam,
tegen
mevrouw
[gedaagde] ,wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat: mr. T.J. Fluitman te Naaldwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 december 2012, met producties;
  • de incidentele conclusie, houdende exceptie van onbevoegdheid van 6 februari 2013;
  • de conclusie van antwoord in het incident van 20 februari 2013;
  • het vonnis in het incident van 20 maart 2013;
  • de conclusie van antwoord van 1 mei 2013;
  • het vonnis van 15 mei 2013, waarbij een comparitie is bepaald;
  • de akte overlegging nadere productie van 17 juli 2013 van eisers, met productie;
  • de akte overlegging nadere producties van 17 juli 2013 van gedaagde, met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 juli 2013.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 16 september 2010 is mevrouw [A] (verder te noemen: erflaatster) overleden. Eisers zijn kinderen van haar vooroverleden dochter, [B] . Erflaatster heeft bij testament van 30 januari 2003 (verder: het testament) over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft gedaagde tot haar enige erfgenaam benoemd en de kinderen van haar dochter [B] als erfgenamen in de nalatenschap uitgesloten.
2.2.
Artikel VI van het testament bepaalt:
Ik bepaal dat hetgeen eventueel door mijn kleinkinderen (…) uit mijn nalatenschap wordt verkregen onder bewind zal worden gesteld en wel gedurende de minderjarigheid een bewind als bedoeld in titel 14 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en met ingang van de meerderjarigheid een bewind als bedoeld in titel 5 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, zulks onder de navolgende bepalingen:
1. (…)
2. Het bewind gaat in ten dage van mijn overlijden en eindigt bij het bereiken van de dertigjarige leeftijd door de rechthebbende.
2.3.
Op 24 november 2010 heeft de partijnotaris van eisers aan de notaris van gedaagden bericht dat eisers een beroep deden op hun legitieme portie.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – :
Ten aanzien van eiser sub 1:
A. te verklaren voor recht dat het in het testament van erflaatster opgenomen testamentaire bewind geen effect sorteert jegens eiser sub 1, omdat hij is onterfd en derhalve de waarde van zijn legitieme portie vrij en onbezwaard moet kunnen verkrijgen;
B. gedaagde te veroordelen tot voldoening aan eiser sub 1 tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 21.359,56 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 16 maart 2011, subsidiair vanaf 1 september 2012, meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Ten aanzien van eiser sub 2:
A. te verklaren voor recht dat het in het testament van erflaatster opgenomen testamentaire bewind geen effect sorteert jegens eiser sub 2, omdat hij is onterfd en derhalve de waarde van zijn legitieme portie vrij en onbezwaard moet kunnen verkrijgen;
B. gedaagde te veroordelen tot voldoening aan eiser sub 2 tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 21.359,56, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, primair vanaf 16 maart 2011, subsidiair vanaf 1 september 2012 , meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Ten aanzien van eisers:
gedaagde te veroordelen:
- in de kosten, waaronder begrepen de verschotten en het advocatensalaris, primair tot de werkelijk gemaakte proceskosten, subsidiair een bedrag dat de rechtbank redelijk acht;
- de buitengerechtelijke kosten ad € 1.210,-, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht.
een en ander met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de betekening.
3.2.
Eisers hebben aan deze vordering – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eisers hebben recht op hun legitieme portie. Deze is opeisbaar en rentedragend vanaf 6 maanden na 16 september 2010. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de omvang van de legitieme portie. Desondanks werkt gedaagde niet mee aan de uitkering van die legitieme portie.
3.3.
Gedaagde voert verweer, waarop hierna voor zover nodig, nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Omvang legitimaire massa

4.1.
Ter comparitie is vastgelegd dat de nalatenschap van erflaatster ten tijde van haar overlijden bestond uit :
Bezittingen: Schulden:
Bank-en girotegoeden van € 23.743,91 hypotheekschuld € 54.453,63
Overige bezittingen van
€ 780,-overige schulden
€ 83.015,18
€ 24.523,91 € 137.468,81
Tot de bezittingen behoort ook de woning van erflaatster aan de [adres] te [plaats] (verder: de woning). De WOZ waarde ten tijde van het overlijden bedroeg € 204.000,-. Gedaagde is tijdens de onderhandelingen met eisers bij monde van haar rechtsbijstandverzekeraar akkoord gegaan met deze waarde. Intussen zijn de prijzen op de huizenmarkt gedaald. Gedaagde heeft de woning op 20 augustus 2012 verkocht voor de prijs van € 168.000,- Zij vindt het niet rechtvaardig als ze toch gehouden zou moeten worden aan de waarde van € 204.000,-.
Aan de schuldenkant moet volgens gedaagde nog een bedrag van € 5.000,- worden toegevoegd. Het gaat hier om de kosten van de makelaar die door haar voor de verkoop is ingeschakeld.
Waarde woning
4.2.
Ten aanzien van de waarde van de woning ten tijde van het openvallen van de nalatenschap overweegt de rechtbank als volgt. Bij brief van 1 juli 2011 heeft mr. Linda Ruygrok-de Zeeuw, optredend namens eisers, aan mr. [C] , werkzaam bij DAS Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij en optredend namens gedaagde, bericht: “
Verder zal in het vervolg ervan uit worden gegaan dat de woning van erflaatster een economische waarde vertegenwoordigt van € 204.000,-”. Deze waarde is vervolgens door mr. [C] in de daarop volgende briefwisseling niet betwist. Gedaagde probeert vervolgens een tweede hypotheek op de woning te vestigen, hetgeen uiteindelijk niet lukt. Dan volgt verkoop in augustus 2012 voor € 168.000,-. Voor zover uit de stukken valt af te leiden is gedaagde eerst na de (tegenvallende) opbrengst het standpunt gaan innemen dat de waarde van de woning ten tijde van het openvallen van de nalatenschap te hoog is vast gesteld. Dat is te laat. Eisers hebben uit het stilzwijgen van gedaagde na de brief van 1 juli 2011 er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat gedaagde met de waarde van € 204.000,- instemde. De rechtbank gaat van deze waarde uit.
Dit betekent dat de bezittingen van de nalatenschap uitkomen op € 24.523,91 + € 204.000,- = € 228.523,91.
Aftrekposten
4.3.
Voor de berekening van de legitimaire massa moeten bepaalde posten in
aanmerking worden genomen, zoals de kosten van lijkbezorging (artikel 4:7 lid 1 aanhef en onder b BW) en kosten van vereffening van de nalatenschap (artikel 4:7 lid 1 aanhef en onder c BW). Zijn de kosten van de makelaar vereffeningskosten?
Vereffening is het gereed maken van de nalatenschap voor verdeling. Onder vereffening kan ook begrepen worden het liquide maken van onroerend goed, of anders gezegd het verkopen van onroerend goed, met het oog op het voldoen van de vordering van de legitimaris. Vanuit dit gezichtspunt kan de verkoop van de woning worden bezien. Dit betekent dat de - niet betwiste - betaling van € 5000,- aan de makelaar een aftrekpost vormt.
4.4.
Andere door gedaagde opgevoerde posten dienen buiten beschouwing te blijven. Het betreft hier een gestelde schuld van gedaagde aan haar echtgenoot en de hypotheeklasten van de woning na het overlijden. Dit zijn geen schulden van de nalatenschap, die ingevolge artikel 4:65 BW jo artikel 4:7 lid 1 BW voor aftrek in aanmerking komen.
Omvang legitieme porties
4.5.
Bezittingen € 228.523,91
Schulden
€ 137.468,81
Bezittingen nalatenschap € 91.055,10
Lijkbezorging € 5.616,25
Makelaar
€ 5.000,-
Legitimaire massa € 80.438,85
4.6.
De legitieme portie bedraagt derhalve (€ 80.438,85 : 2 =) € 40.219,43, waarmee de aanspraak voor ieder van eisers uitkomt op (€ 40.219,43 : 2 =) € 20.109,71.
Kwestie bewind
4.7.
Partijen twisten over de vraag of de legitieme onderworpen kan worden aan bewind.
De rechter is van oordeel dat uit artikel 4:153 BW volgt dat de erflater bewind kan instellen over door hem nagelaten of vermaakte goederen. Hiervan is bij het opeisen van een legitieme portie geen sprake. De legitimaris is als zodanig geen erfgenaam of legataris. Hij oefent een wilsrecht uit. Hij heeft slechts een aanspraak op de boedel in geld. De bevoegdheid van de erflater om een bewind in te stellen strekt zich derhalve niet uit tot de legitimaris. De legitieme porties van eisers staan niet onder bewind.
Slotsom
4.8.
De gevraagde verklaringen kunnen als hierna te vermelden worden toegewezen. De legitieme porties worden bepaald op elk € 20.109,71, met de wettelijke rente daarover vanaf 6 maanden na het verlijden van erflaatster op 16 september 2010, dat wil zeggen vanaf 16 maart 2011. Dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt is op grond van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt. Nu eisers buitengerechtelijke incassokosten hebben gevorderd op basis van de staffel kanton die lager ligt dan die voor handelszaken, is het gevorderde bedrag van € 1.210,- toewijsbaar.
4.9.
Gedaagde wordt in de kosten veroordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding ten aanzien van proceskosten af te wijken van de gebruikelijke tarieven, te vermeerderen met de wettelijke rente na 14 dagen. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- verschotten € 920,17
- salaris advocaat
€ 1.788,-(2 punten liquidatietarief III)
Totaal € 2.708,17

5.De beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van eiser sub 1:
5.1.
verklaart voor recht dat het in het testament van erflaatster opgenomen testamentaire bewind geen effect sorteert jegens eiser sub 1, omdat hij is onterfd en derhalve de waarde van zijn legitieme portie vrij en onbezwaard moet kunnen verkrijgen;
5.2.
veroordeelt gedaagde aan eiser sub 1 tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 20.109,71,te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 16 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
Ten aanzien van eiser sub 2:
5.3.
verklaart voor recht dat het in het testament van erflaatster opgenomen testamentaire bewind geen effect sorteert jegens eiser sub 2, omdat hij is onterfd en derhalve de waarde van zijn legitieme portie vrij en onbezwaard moet kunnen verkrijgen;
5.4.
veroordeelt gedaagde aan eiser sub 2 tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 20.109,71, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf 16 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
Ten aanzien van eisers:
5.5.
veroordeelt gedaagde tot de betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 1.210,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis tot de dag van algehele betaling van deze kosten;
5.6.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op heden begroot op € 2.708,17 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis tot de dag van algehele betaling van deze kosten;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de onderdelen 5.2,
5.4, 5.5. en 5.6.
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Von Maltzahn en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2013, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 12