ECLI:NL:RBDHA:2013:19756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
AWB 12/34831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Sassenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake ongewenstverklaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ongewenstverklaring van eiser, een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit. Eiser was ongewenst verklaard op basis van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft op 17 mei 2013 een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder in de gelegenheid werd gesteld om een motiveringsgebrek in het besluit te herstellen. Verweerder heeft echter aangegeven geen gebruik te maken van deze gelegenheid, waardoor de rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In de einduitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 944,- bedragen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/34831
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 juli 2013 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Surinaamse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. S. Faber, advocaat te Haarlem),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
(gemachtigde: mr. S.M. Kristel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2012, uitgereikt op 5 mei 2012 heeft verweerder eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw) ongewenst verklaard.
Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 1 maart 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Mevr. [referente] (referente) was ter zitting aanwezig.
De rechtbank heeft op 17 mei 2013 in onderhavige zaak een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder, conform artikel 8:51a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de gelegenheid is gesteld het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen binnen een termijn van zes weken.
Verweerder heeft bij schrijven van 31 mei 2013 bericht dat geen gebruik zal worden gemaakt van de gelegenheid om het geconstateerde motiveringsgebrek in het besluit te herstellen.
De rechtbank heeft op grond van het bepaalde in artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder a, Awb bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op grond van artikel 8:57, derde lid, Awb gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in zijn brief van 31 mei 2013 het volgende aangevoerd. In het bestreden besluit is geen sprake van een motiveringsgebrek zodat niet overgegaan zal worden tot een aanvulling op het bestreden besluit. De inmenging in het gezinsleven tussen eiser, referente en hun zoontje [naam] is gerechtvaardigd en de belangenafweging in het besluit is voldoende gemotiveerd en heeft op juiste gronden plaatsgevonden. Verweerder heeft alle relevante belangen voldoende kenbaar betrokken in het besluit. Ten slotte herhaalt verweerder de belangenafweging zoals deze reeds in het bestreden besluit is opgenomen.
1.1
Voor zover verweerder in zijn reactie van 31 mei 2013 heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte in de tussenuitspraak tot de conclusie is gekomen dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, merkt de rechtbank allereerst op dat zij in haar tussenuitspraak van 17 mei 2013 heeft aangegeven dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 Awb, zodat het standpunt van verweerder in de brief van 31 mei 2013 dat geen sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, reeds daarom niet wordt gevolgd. In reactie op hetgeen verweerder voorts in de brief van 31 mei 2013 heeft gesteld ter onderbouwing van het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit alle relevante belangen voldoende kenbaar heeft betrokken, verwijst de rechtbank naar hetgeen hieromtrent in de tussenuitspraak is overwogen in rechtsoverweging 2.5.
4. Nu verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek niet wenst te repareren, mist het bestreden besluit, gelet op de inhoud van de tussenuitspraak, een zorgvuldige voorbereiding. De rechtbank zal het beroep derhalve, onder verwijzing naar de rechtsoverweging 2.5 opgenomen in de in kopie aangehechte tussenuitspraak, gegrond verklaren, omdat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 3:2 en 7:12 Awb.
5. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
6. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 156,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Sassenburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.