In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag wordt een vordering tot machtiging voor uitstel van melding van onbekende kwetsbaarheden behandeld. De officier van justitie van het Landelijk Parket heeft verzocht om een bevel op basis van artikel 126ffa lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de rechter-commissaris moet beoordelen of er sprake is van een of meer onbekende kwetsbaarheden en of er een zwaarwegend opsporingsbelang is. De rechter-commissaris overweegt dat de vordering niet alleen betrekking heeft op individuele opsporingsonderzoeken, maar dat het ook een breder belang dient. De vordering is gedaan in het kader van een opsporingsonderzoek waarbij het risico bestaat dat de kwetsbaarheden door criminelen worden misbruikt.
De rechter-commissaris toetst of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Dit houdt in dat er onbekende kwetsbaarheden moeten zijn die niet bekend zijn bij de producent van de software en dat er een zwaarwegend opsporingsbelang moet zijn. De rechter-commissaris concludeert dat aan deze vereisten is voldaan en dat de belangenafweging tussen het opsporingsbelang en het maatschappelijke belang van veilige geautomatiseerde werken in dit geval in het voordeel van het opsporingsbelang uitvalt. De rechter-commissaris machtigt de officier van justitie om het bekendmaken van de kwetsbaarheden uit te stellen voor een periode van [aantal] maanden.
De beslissing benadrukt de noodzaak van een onafhankelijke rechterlijke toets in gevallen waarin het opsporingsbelang mogelijk in conflict komt met de veiligheid van geautomatiseerde systemen. De rechter-commissaris wijst erop dat de vordering is ingediend bij de Haagse rechter-commissaris vanwege de specifieke kennis en expertise die vereist zijn voor de beoordeling van deze zaak. De uitspraak is geanonimiseerd, maar de rechter-commissaris bevestigt dat de vordering toewijsbaar is en dat de belangenafweging zorgvuldig is uitgevoerd.