ECLI:NL:RBDHA:2013:3059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB-12_8191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de omkering van de bewijslast bij niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, een 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. en werkzaam bij [bedrijf 2] B.V., had zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008 niet tijdig ingediend. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast wegens het niet tijdig doen van de vereiste aangifte reeds was omgekeerd, waardoor de rechtbank niet meer toekwam aan de beoordeling van de vraag of de bewijslast ook omgekeerd moest worden op grond van het niet voldoen aan de administratieverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet had aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist was.

De rechtbank behandelde ook de verzuimboete die aan eiser was opgelegd. Deze boete was al vernietigd in de uitspraak op bezwaar, waardoor het beroep hiertegen niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat verweerder, gezien de gedingstukken, in redelijkheid een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000 had vastgesteld. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat zijn belastbaar inkomen lager was.

De rechtbank wees het verzoek om uitstel van de zitting af, omdat eiser eerder ook al zittingen had laten uitstellen en het verzoek onvoldoende gemotiveerd was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 12/8191
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van12 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats] , eiser,
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

12/8191
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 12 juli 2012 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) en de daarbij opgelegde verzuimboete van € 1.134.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2013.
Namens eiser is niemand verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [persoon 1] en [persoon 2] .
De rechtbank heeft het bij fax van 26 februari 2013 gedane verzoek van eiser om uitstel van de zitting, omdat eiser wegens ziekte niet in staat zou zijn om de zitting bij te wonen, afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat een zitting op 28 november 2012 op verzoek van eiser wegens verhindering is uitgesteld en dat nadien ook de zitting op 12 december 2012 wegens ziekte van eiser is uitgesteld. Nu het uitstelverzoek voorts zeer kort voor de zitting is ontvangen, zoals ook het geval was met het uitstelverzoek voor de zitting van 12 december 2012, en het verzoek overigens onvoldoende is gemotiveerd, heeft de rechtbank hierin geen aanleiding gevonden om het onderzoek ter zitting wederom uit te stellen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de aanslag, ongegrond;
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de verzuimboete, niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1.
Eiser is in het onderhavige jaar 100% aandeelhouder in [bedrijf 1] B.V. Daarnaast is hij in 2008 in dienstbetrekking bij [bedrijf 2] B.V. en heeft hij werkzaamheden op het gebied van milieu-advisering verricht.
2.
Aan eiser is op 31 oktober 2009 een aangiftebiljet inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2008 uitgereikt. Voor het indienen van deze aangifte is uitstel verleend tot 1 februari 2010. Op 25 februari 2010 is aan eiser een herinnering gezonden voor het indienen van de aangifte. Vervolgens is op 12 mei 2010 aan eiser een aanmaning gezonden.
3.
Verweerder heeft met dagtekening 10 augustus 2011 ambtshalve de onderhavige aanslag vastgesteld. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag heeft verweerder aan eiser een verzuimboete ten bedrage van € 1.134 opgelegd wegens het niet tijdig doen van de aangifte.
4.
In bezwaar heeft eiser zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, met dagtekening 22 maart 2010, ingediend. Daarin heeft hij aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.173, bestaande uit € 24.829 aan looninkomsten en € 3.344 (€ 31.966 - / - € 28.622) aan resultaat uit overige werkzaamheden.
4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd en de verzuimboete vernietigd.
5.
In geschil is of verweerder de hoorplicht heeft geschonden, en zo nee, of het belastbare inkomen uit werk en woning naar het juiste bedrag is vastgesteld. Voorts is de verzuimboete in geschil.
Hoorplicht
6.
Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte in de bezwaarfase niet is gehoord. Eiser heeft in het bezwaarschrift hierom niet verzocht. Verweerder heeft bij brief van 23 april 2012 zijn voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van het bezwaarschrift. In die brief stelt verweerder eiser tevens in de gelegenheid mee te delen of hij gehoord wil worden. Uit het beroepschrift volgt dat tussen eiser en verweerder naar aanleiding van die brief telefonisch contact is geweest. Gesteld noch gebleken is dat eiser toen, noch op enig ander moment, heeft verzocht om te worden gehoord. Verweerder heeft daarom mogen afzien van een hoorgesprek.
Bewijslastverdeling
7.
Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat eiser niet (tijdig) de vereiste aangifte heeft gedaan, dat eiser evenmin aan zijn administratieverplichting heeft voldaan en concludeert daarom tot omkering van de bewijslast.
8.
Indien vaststaat dat een belanghebbende pas bij zijn bezwaarschrift tegen de primitieve aanslag aangifte heeft gedaan en het hem kan worden aangerekend dat hij te laat aangifte heeft gedaan, moet worden geoordeeld dat niet de vereiste aangifte is gedaan en volgt op grond van het bepaalde in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) omkering van de bewijslast (vgl. Hoge Raad 2 maart 2007, nr. 42 311, LJN: AZ9676).
9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn stelling dat hij op 22 maart 2010 aangifte heeft gedaan niet aannemelijk gemaakt. De omstandigheid dat op het voorblad van de door eiser ingebrachte kopie van de aangifte als datum 22 maart 2010 is vermeld, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende, nu eiser geen bewijs van verzending of ontvangst van de aangifte heeft ingebracht. Het vorenstaande brengt mee dat eiser pas in de bezwaarfase tegen de primitieve aanslag de aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2008 heeft ingediend. Nu gesteld noch gebleken is dat te dezen sprake is geweest van omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat het te laat indienen van het aangiftebiljet eiser niet kan worden aangerekend, is de rechtbank van oordeel dat ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr (tekst vanaf 1 juli 2011) de bewijslast dient te worden omgekeerd.
10.
Nu de bewijslast wegens het niet tijdig doen van de vereiste aangifte reeds is omgekeerd, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of de bewijslast ook moet worden omgekeerd op de grond dat eiser niet aan zijn administratieverplichting heeft voldaan.
11.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank gehouden het beroep, ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de Awr (tekst vanaf 1 juli 2011), ongegrond te verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven.
12.
Eiser is naar het oordeel van de rechtbank niet in dat bewijs geslaagd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser het door hem in aanmerking genomen bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden niet, althans onvoldoende, met nadere bewijsstukken heeft onderbouwd.
13.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder, gelet op de gedingstukken, in alle redelijkheid een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000 in aanmerking heeft genomen.
14.
Gelet op het vorenoverwogene is de aanslag niet te hoog vastgesteld. Het beroep, voor zover gericht tegen de aanslag, is dan ook ongegrond verklaard.
Verzuimboete
15.
Nu de verzuimboete reeds bij uitspraak op bezwaar is vernietigd, is het beroep hiertegen wegens het ontbreken van een processueel belang niet-ontvankelijk verklaard.
16.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr.GJ. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr.U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.