In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, een 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. en werkzaam bij [bedrijf 2] B.V., had zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008 niet tijdig ingediend. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast wegens het niet tijdig doen van de vereiste aangifte reeds was omgekeerd, waardoor de rechtbank niet meer toekwam aan de beoordeling van de vraag of de bewijslast ook omgekeerd moest worden op grond van het niet voldoen aan de administratieverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet had aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist was.
De rechtbank behandelde ook de verzuimboete die aan eiser was opgelegd. Deze boete was al vernietigd in de uitspraak op bezwaar, waardoor het beroep hiertegen niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat verweerder, gezien de gedingstukken, in redelijkheid een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000 had vastgesteld. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat zijn belastbaar inkomen lager was.
De rechtbank wees het verzoek om uitstel van de zitting af, omdat eiser eerder ook al zittingen had laten uitstellen en het verzoek onvoldoende gemotiveerd was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.