ECLI:NL:RBDHA:2013:3590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB-12_10685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van openbaarheid van documenten door Bureau Financieel Toezicht op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft eiser op 4 juli 2012 een verzoek ingediend bij Bureau Financieel Toezicht (BFT) om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betrof specifieke interne memo's en documenten met betrekking tot de berekeningsmethodiek en het klachtenbeleid van BFT. Op 13 juli 2012 heeft BFT het verzoek tot openbaarmaking afgewezen, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 3 oktober 2012 ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroepsprocedure bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 12 februari 2013 de zaak behandeld. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft betoogd dat de documenten noodzakelijk zijn voor inzicht in de werkwijze van BFT en dat de weigering om deze documenten openbaar te maken in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. BFT heeft de weigering van openbaarmaking onderbouwd met verwijzingen naar de relevante artikelen van de Wob, waarbij werd gesteld dat de documenten persoonlijke beleidsopvattingen bevatten die niet openbaar gemaakt kunnen worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de documenten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en dat openbaarmaking zou afbreuk doen aan de toezichthoudende functie van BFT. De rechtbank oordeelde dat de weigering om de documenten openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, en artikel 11, eerste lid, van de Wob gerechtvaardigd was. Eiser's argumenten over het gelijkheidsbeginsel en de noodzaak van openbaarmaking werden door de rechtbank verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 februari 2013, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/10685
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast),
en
Bureau Financieel Toezicht, verweerder
(gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse en mr. M.L. Batting).

Procesverloop

Op 4 juli 2012 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij besluit van 13 juli 2012 heeft verweerder openbaarmaking van de gevraagde stukken geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 3 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 november 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Ten aanzien van de stukken waar het verzoek om inzage op ziet heeft de rechtbank besloten dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft ter zitting toestemming aan de rechtbank verleend mede uitspraak te doen op basis van deze stukken.
Het beroep is op 12 februari 2013 ter zitting behandeld.
Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1
Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van stukken betreffende de berekeningsmethodiek en waarderingsgrondslagen bewaringspositie en stukken met betrekking tot het intern klachtenbeleid van verweerder.
Het gaat eiser daarbij specifiek om de interne memo ‘voorschriften en standpunten BFT met betrekking tot gerechtsdeurwaarders, versie april 2006’ en het document ‘klachten beleid ten aanzien van gerechtsdeurwaarders uit 2004 dat in revisie is en twee concept-documenten uit 2007 en 2010’.
Het is eiser niet duidelijk hoe verweerder in zijn zaak tot bepaalde berekeningen is gekomen. Eiser vindt ook de website van verweerder niet verhelderend.
Daarnaast is eiser van mening dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt nu gerechtsdeurwaarders in gelijke posities als hij, geen tuchtklacht hebben gekregen van verweerder. Eiser is bereid daarvoor een getuige te laten horen ter zitting. Eiser verzoekt verweerder in het kader van Wob, om alle gelijke gevallen openbaar te maken, waarin verweerder niet is overgegaan tot indiening van een tuchtklacht.
2
Verweerder heeft inzage in beide specifiek genoemde documenten geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob in samenhang met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. Het onleesbaar maken van de persoonlijke beleidsopvattingen is niet mogelijk bij deze documenten. De feiten en persoonlijke beleidsopvattingen zijn zodanig met elkaar verweven dat deze niet van elkaar kunnen worden gesplitst.
De interne memo ‘voorschriften en standpunten BFT met betrekking tot gerechtsdeurwaarders, versie april 2006’ is opgesteld met het doel om door aftasten en afstemmen te komen tot een nadere invulling en uitleg van het algemeen normenkader ten behoeve van het toezicht door verweerder. De interne werkgroep gerechtsdeurwaarders heeft met dit memo daaraan een bijdrage willen leveren. Het memo bevat echter geen beleid dat door de directie en het bestuur van verweerder is vastgesteld. Het document is dan ook opgesteld ten behoeve van intern beraad waarin de persoonlijke beleidsopvattingen van de werkgroep gerechtsdeurwaarders zijn opgenomen.
Het document ‘klachten beleid ten aanzien van gerechtsdeurwaarders uit 2004’ dat in revisie is en twee concept-documenten uit 2007 en 2010 bevat de uitkomst van een gedachtewisseling binnen de werkgroep over de vraag in welke gevallen aanleiding kan bestaan voor het indienen van een klacht op grond van artikel 32 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw). De documenten betreffen intern beleid dat niet is gepubliceerd en moet worden aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen van de werkgroep Gerechtsdeurwaarders.
Voor wat betreft de algemene documenten die verweerder gebruikt bij zijn uitvoerend toezicht in het kader van de Gdw wijst verweerder op het feit dat deze stukken reeds openbaar zijn en derhalve voor eenieder te raadplegen op verschillende websites. Ook is het actuele toetsingskader van verweerder terug te vinden in de geldende wet- en regelgeving en de stand van zaken in de tuchtrechtelijke jurisprudentie.
3
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob - voor zover hier van belang - blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
4.1
Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, Awb kennis te hebben genomen van de stukken, overweegt de rechtbank dat verweerder op juiste gronden het verzoek om openbaarmaking van de stukken afgewezen heeft.
Zowel de memo uit 2006 als het document klachtenbeleid uit 2004 en de aanpassingen daarvan uit 2007 en 2010, zijn opgesteld door interne werkgroepen van verweerder. De documenten bevatten informatie die zodanig inzicht geven in de werkwijze van verweerder dat openbaarmaking van deze informatie afbreuk doet aan de toezichthoudende functie van verweerder. De rechtbank acht de weigering van verweerder om de stukken openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob dan ook juist.
Het betoog van eiser dat het juist de bedoeling van beleid is dat deurwaarders daarop moeten kunnen anticiperen, en dat zij moeten weten hoe zij exact hun bewaringspositie kunnen berekenen, kan de rechtbank niet volgen. Immers is er beleid van verweerder dat openbaar gemaakt is en is er de geldende wet- en regelgeving en de tuchtrechtelijke jurisprudentie waarop gerechtsdeurwaarders kunnen anticiperen.
4.2
De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat verweerder terecht op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob openbaarmaking van de stukken heeft geweigerd.
Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het interne karakter van een document wordt bepaald door het oogmerk waarmee het stuk is opgesteld. De opstellers van het document moeten de bedoeling hebben gehad het te laten voor gebruik binnen de overheid.
Verweerder heeft aangegeven dat het memo uit 2006 is opgesteld met het doel om door aftasten en afstemmen te komen tot een nadere invulling en uitleg van het algemeen normenkader ten behoeve van het toezicht door verweerder. Het document klachten beleid gerechtsdeurwaarders en de twee bijbehorende conceptdocumenten zijn opgesteld ten behoeve van intern gebruik. Zij bevatten een gedachtewisseling binnen de werkgroep over de vraag in welke gevallen aanleiding kan bestaan voor het indienen van een klacht op grond van artikel 32 van de Gdw.
De rechtbank stelt gezien het bovenstaande vast dat de in geding zijnde stukken zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of er persoonlijke beleidsopvattingen in de stukken zitten. In de parlementaire geschiedenis van artikel 11, eerste lid, van de Wob, worden persoonlijke beleidsopvattingen omschreven als meningen, commentaren, voorstellen, aanbevelingen en conclusies over het beleid waar bepaalde personen of groepen zich achter hebben gesteld en de daartoe door hen aangevoerde argumenten. Het is derhalve niet noodzakelijk dat de opvattingen herleidbaar zijn tot een individuele persoon. Ook opvattingen die worden gedragen door meer personen of een groep personen kunnen vallen onder het begrip persoonlijke beleidsopvattingen.
De rechtbank stelt na bestudering van de in geding zijnde stukken vast dat er sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen. Immers worden in de documenten artikelsgewijs voorstellen, aanbevelingen en conclusies gemaakt door de interne werkgroep gerechtsdeurwaarders.
4.3
Het enkele feit dat eiser niet in staat is om bepaalde openbare informatie op het internet te vinden, maakt niet dat deze informatie niet openbaar gemaakt is. Het is de rechtbank niet gebleken dat de documenten “berekening bewaarplicht bij bijzondere klantafspraken”, “aanwijzing voor de waardering” en “procedures m.b.t. bijzondere bankrekeningen en de bankrekeningen van het kantoor” niet op het internet te vinden zouden zijn.
4.4
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt reeds nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen.
5
Het beroep is ongegrond.
6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.K. Schaffels, rechter, in aanwezigheid van
mr.A. Badermann, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.