ECLI:NL:RBDHA:2013:6563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB-13_1442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.A. Kazzaz-De Hoog, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door D.L. Swart. Eiseres, geboren in 1946 en bekend met COPD, had op 20 september 2012 een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een tweewielfiets met elektrische trapondersteuning. Deze aanvraag werd op 29 oktober 2012 door verweerder afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 4 februari 2013 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 mei 2013 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat haar medische aandoening haar beperkt in het fietsen op een standaardfiets en dat zij zonder de gevraagde voorziening in een sociaal isolement dreigt te raken. Verweerder heeft echter gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een medische of maatschappelijke noodzaak is voor de gevraagde fiets. Verweerder wees erop dat eiseres in staat is om korte afstanden te lopen en dat het openbaar vervoer of collectief vervoer een alternatief biedt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de medische klachten van eiseres geen noodzaak opleveren voor de gevraagde compensatie. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij medisch niet in staat is om gebruik te maken van openbaar vervoer of dat zij in een sociaal isolement zal raken zonder de fiets. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag door verweerder bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. E.A. Kazzaz-De Hoog)
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2013.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres, geboren op [geboortedag] 1946, is bekend met COPD. Vanwege deze aandoening heeft zij op 20 september 2012 een aanvraag voor een vervoersvoorziening in de vorm van een tweewielfiets met elektrische trapondersteuning bij verweerder ingediend. Ter toelichting op de aanvraag heeft eiseres onder meer aangegeven dat zij geen lange afstanden meer kan fietsen op haar eigen standaardfiets als gevolg van de COPD.
2
Het bestreden besluit berust op de grondslag dat geen (medische of maatschappelijke) noodzaak is gebleken voor het verstrekken van een fiets met trapondersteuning. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zonder fiets met elektrische trapondersteuning in een sociaal isolement zal raken of het bezoeken van vrienden en kennissen en het doen van boodschappen onmogelijk zal zijn. Ook heeft eiseres volgens verweerder niet aangetoond dat het reizen met het openbaar vervoer vanwege medische redenen niet van haar kan worden gevergd. Voor zover het reizen met het openbaar vervoer niet van eiseres kan worden gevergd, stelt verweerder subsidiair dat het gebruik van het collectief aanvullend vervoer in de vorm van een Taxibus voorliggend is op de toekenning van een (individuele) vervoersvoorziening in de vorm van een fiets met elektronische trapondersteuning.
3.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres stelt dat zij vanwege de COPD een duidelijk beperkte inspanningstolerantie heeft en het noodzakelijk is dat zij in beweging blijft. Een gewone fiets is niet adequaat omdat zij hierop maximaal
30
minuten kan fietsen. Ook fietste zij vaak met kennissen en familie en gebruikte zij haar fiets voor familiebezoek en het doen van boodschappen. Door de afwijzing van het verzoek dreigt zij in een sociaal isolement te raken. Eiseres stelt voorts dat het openbaar vervoer of de Taxibus vanwege haar psychische klachten geen optie is. Ter onderbouwing van haar standpunten heeft eiseres informatie van haar huisarts en behandelend longarts ingediend.
4.1
De raad van de gemeente Den Haag heeft de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning (de Verordening) vastgesteld.
4.2
Volgens artikel 2, eerste lid, van de Verordening wordt een voorziening ter compensatie van beperkingen slechts toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om beperkingen op het gebied van het voeren van een huishouden, zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoersmiddel en het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden, op te heffen of zoveel als redelijkerwijs mogelijk te verminderen;
4.3
Volgens artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b van de Verordening kan het college bij het compenseren van beperkingen die een aanvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie rekening houden met de keuzen die de aanvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een aanvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de aanvrager.
4.4
Artikel 43, aanhef en onder o, van de Verordening, zoals deze luidde ten tijde van belang, bepaalt dat de door het college, ter compensatie van aantoonbare beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, te verlenen voorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van een tweewielfiets met elektrische trapondersteuning voor het niet algemene gebruikelijke deel.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat de medische klachten van eiseres geen noodzaak opleveren om eiseres op medische gronden te compenseren voor deelname aan het maatschappelijk verkeer in de vorm van een individuele vervoersvoorziening, in dit geval een fiets met elektrische trapondersteuning. Uit de door eiseres ingediende verklaring van haar longarts van 7 februari 2013 kan een dergelijke noodzaak niet worden afgeleid. Wel komt uit deze gegevens naar voren dat beweging voor eiseres wenselijk is te achten vanwege haar aandoening, maar dit gegeven is onvoldoende om te spreken van een medische noodzaak tot compensatie in het kader van de Wmo. Voorts is gebleken dat eiseres in staat is om korte afstanden te lopen en heeft zij in haar beroepschrift aangegeven dat zij in staat is om 30 minuten te fietsen. Hiermee heeft eiseres geen blijk gegeven dat sprake is van belemmeringen bij het zich lokaal verplaatsen. Evenmin is ten slotte gebleken dat eiseres medisch niet in staat zou zijn met het openbaar dan wel collectief vervoer te reizen, wat in het kader van de Wmo voorliggend is op een individuele vervoersvoorziening. Het standpunt van eiseres dat het openbaar of collectief vervoer voor haar geen adequate vervoersvoorziening is vanwege haar psychische klachten (benauwdheid en hyperventilatie), treft geen doel. Eiseres heeft in dit verband geen medische gegevens overgelegd die deze psychische klachten bevestigen.
5.2
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op juiste gronden heeft geoordeeld dat geen noodzaak bestaat voor de door eiseres gevraagde voorziening. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Tieleman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden naar partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.