ECLI:NL:RBDHA:2013:7266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
F 12-514 en FT RK 13-859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omzetting faillissement in schuldsanering wegens niet-goed trouw en onvoldoende psychosociale stabiliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2013 uitspraak gedaan in het faillissement van een natuurlijke persoon, die op 3 juli 2012 failliet was verklaard. De failliet had op 18 januari 2013 een verzoek ingediend tot opheffing van het faillissement en gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tevens had zijn echtgenote, aangeduid als verzoekster, op 18 februari 2013 een verzoek ingediend om ook toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De curator had echter geadviseerd om het verzoek van de failliet af te wijzen, omdat deze voor en na de faillietverklaring dubieuze schulden had laten ontstaan. De rechter-commissaris steunde dit advies.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2013 zijn zowel de failliet als de verzoekster gehoord, evenals de curator. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog geen verificatievergadering had plaatsgevonden, waardoor het verzoek inhoudelijk kon worden beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er gegronde vrees bestond dat de failliet zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet zou nakomen, gezien de aanzienlijke schulden die hij had gemaakt voor medische hulp aan zijn schoonmoeder in het buitenland. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat deze schulden noodzakelijk waren en dat de failliet niet te goeder trouw had gehandeld.

Daarnaast werd ook gekeken naar de psychosociale situatie van de failliet. Hij had verklaard onder behandeling te staan van een psychiater en psycholoog, maar er waren geen stukken overgelegd die bevestigden dat zijn problemen beheersbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de failliet niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling en dat ook de verzoekster, die in gemeenschap van goederen met de failliet was gehuwd, niet aannemelijk had gemaakt dat zij aan de verplichtingen van de regeling zou kunnen voldoen. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen.

Uitspraak

insolventienummer: C/09/12/514 F en FT RK 13-859
uitspraakdatum : 21 juni 2013

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies - enkelvoudige kamer
In het faillissement van:
[failliet],
geboren op [geboortedag 1] 1961 te [geboorteplaats 1] (Marokko),
ten tijde van de faillietverklaring
wonende te[adres],
voorheen handelend onder de naam [handelsnaam],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Den Haag onder nummer [xxxxxxxx],
gevestigd te[adres],
Ten aanzien van failliet is bij vonnis van 3 juli 2012 het faillissement uitgesproken, met benoeming van mr. M.M.F. Holtrop tot rechter-commissaris. Mr. M.M.E. van Veen- Oudenaarden, advocaat te
's-Gravenhage, is benoemd tot curator.
Failliet is in gemeenschap van goederen gehuwd met:
[verzoekster],
geboren op [geboortedag 2] 1965 te[geboorteplaats 2] (Marokko),
mede wonende te[adres].
Op 18 januari 2013 heeft failliet een verzoek ingediend strekkende tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Op 18 februari 2013 heeft [verzoekster] een verzoek ingediend, waarin zij, onder verwijzing naar het omzettingsverzoek van failliet, verzoekt eveneens te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [verzoekster] zal hierna worden aangeduid als verzoekster.
De curator heeft schriftelijk geadviseerd over de omzetting. Dit advies luidt failliet niet toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Als redenen hiertoe heeft de curator aangevoerd dat failliet vóór faillietverklaring enige dubieuze schulden heeft laten ontstaan, terwijl hij na faillietverklaring nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
De rechter-commissaris ondersteunt het advies van de curator.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 31 mei 2013. Failliet en verzoekster zijn ter zitting verschenen en gehoord, alsmede mr. P.A. Visser, kantoorgenoot van de curator.

Beoordeling

Omzetting
Nu het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte,vormt artikel 15b lid 1 van de Faillissementswet (Fw) geen beletsel voor inhoudelijke behandeling van het verzoek. De rechtbank stelt voorts vast dat in het faillissement van failliet nog geen verificatievergadering heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Faillissementswet dient het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te worden afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat schuldenaar zijn uit de schuldsaneringregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen.
Failliet heeft ter zitting verklaard dat de twee schulden aan International Card Services, voor in totaal
€ 14.939,22 zien op de betaling van ziekenhuisrekeningen ten behoeve van zijn schoonmoeder, die in 2004 en 2009 hartoperaties heeft ondergaan.
Bij het aangaan van deze schulden, die deels binnen de vijfjaarstermijn zijn ontstaan, heeft failliet onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat er reeds een forse schuldenlast bestond. Dat hij daarbij wel heeft ingezien dat zijn financiële situatie weinig ruimte bood voor dergelijke bedragen moge blijken uit het feit dat hij een en ander heeft gefinancierd via een creditcardmaatschappij, terwijl er (ook) geen uitzicht bestond op aflossing van deze twee nieuwe verplichtingen.
De vraag is vervolgens of er een grond is hem deze aanzienlijke schuld niet tegen te werpen. Reden daarvoor zou kunnen zijn een gevoelde morele verplichting om zijn schoonmoeder medische hulp te bieden. Allereerst moet worden opgemerkt dat er geen onderbouwing is dat deze gelden daadwerkelijk voor medische behandeling gebruikt zijn en ook niet dat die behandeling levensreddend of anderszins medisch noodzakelijk was.
Zelfs als daarvan wordt uitgegaan, rijst de vraag waar een dergelijke gevoelde morele verplichting haar grenzen moet vinden. Het rechtvaardigen van het aangaan van schulden om een ieder met wie je je verbonden weet of voelt te helpen zou te ver voeren. In dit geval weegt mee dat de schoonmoeder in Marokko woonde en derhalve geen onderdeel uitmaakte van het huisgezin van failliet noch anderszins onder zijn directe hoede of verantwoordelijkheid viel. Dat biedt derhalve geen grond om aan te nemen dat van failliet niet kon worden gevergd dat hij afzag van het aangaan van de schulden. Ook blijkt niet dat er geen anderen, bijvoorbeeld familieleden, waren die de behandeling van de schoonmoeder konden financieren, zodat evenmin is gebleken dat er geen minder belastende optie voorlag. De verklaring ter zitting dat huur en zorgpremie van failliet betaald zijn door de kinderen en familie wijst eerder op het tegendeel.
Al met al is er geen grond voor het oordeel dat failliet bij het ontstaan van de bedoelde schulden als te goeder trouw moet worden aangemerkt. Reeds deze schuld staat aan omzetting in de weg.
Verder wordt een verzoeker met psychosociale problemen – mede op grond van art. 5.4.3. uit bijlage IV bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken – in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die in zin dat verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is..Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie.
Failliet heeft ter zitting verklaard onder behandeling te staan van een psychiater en een psycholoog alsmede dat hij lijdt aan suikerziekte en depressies. Stukken van behandelaars zijn niet overgelegd. Van de bedoelde stabiliteit op het psychosociale vlak is dan ook niet gebleken. Ook de aangevoerde somatische aandoeningen doen ernstig twijfelen aan de correcte nakoming van de verplichtingen die de schuldsaneringsregeling met zich brengt. De door hem geuite wens om, ondanks dit alles, te werken maakt dat niet anders.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van failliet tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling afwijzen. Het verzoek van verzoekster is uitsluitend ingegeven door het feit dat zij in gemeenschap van goederen met failliet is gehuwd. Ook los daarvan is onvoldoende aannemelijk dat zij de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling zal kunnen nakomen. Dat geldt in het bijzonder voor de arbeids- en sollicitatieplicht.
De rechtbank zal de beide verzoeken derhalve afwijzen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van[failliet] voornoemd ;
- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van [verzoekster] voornoemd.
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2013, in aanwezigheid van J.P.C.G. van der Wielen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.