In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.P. Olthof, een verzoek ingediend om openbaarmaking van een beschikking van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder, de minister van Veiligheid en Justitie, heeft dit verzoek op 28 september 2012 geweigerd, omdat de gevraagde stukken niet onder hem berusten. Eiser heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift. Op 28 maart 2013 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde stukken alsnog verstrekt, maar eiser was het niet eens met de toegepaste wegingsfactor voor de vergoede bezwaarkosten, die door verweerder als 'zeer licht' (0,25) was vastgesteld.
De rechtbank heeft op 17 juli 2013 uitspraak gedaan. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels een besluit had genomen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de toegepaste wegingsfactor voor de vergoede bezwaarkosten onjuist was. De rechtbank stelde vast dat de wegingsfactor 'gemiddeld' (1) had moeten zijn, omdat het verstrekken van documenten op basis van de Wob in bezwaar als een openbaarmaking moet worden beschouwd. De rechtbank vernietigde het besluit van 28 maart 2013 voor zover het de wegingsfactor betrof en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die eiser had gemaakt in verband met het beroep, tot een totaalbedrag van € 1.062,-, inclusief het griffierecht van € 160,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.