In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.P. Olthof, beroep ingesteld tegen de minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. H.O. Nieuwpoort en mr. A.J. Buurma, wegens het niet tijdig nemen van een besluit op een verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had eerder een boete opgelegd gekregen en verzocht om openbaarmaking van stukken die relevant waren voor zijn administratief beroep. Na meerdere verzoeken om een beslissing te nemen, heeft eiser uiteindelijk beroep ingesteld bij de rechtbank op 2 mei 2013, omdat er geen tijdige beslissing was gegeven op zijn Wob-verzoek.
De rechtbank heeft op 11 juni 2013 een comparitie van partijen gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 14 maart 2013 van de gemachtigde van eiser niet als een formele ingebrekestelling kon worden beschouwd, omdat deze niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een referentienummer in de brief van eiser een belemmering vormde voor de herkenbaarheid van het verzoek, waardoor verweerder niet in gebreke kon worden gesteld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij niet op de juiste wijze een ingebrekestelling heeft gedaan. De uitspraak is gedaan door mr. D. Allewijn en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2013. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.