In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.P. Olthof, beroep ingesteld tegen de minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. H.O. Nieuwpoort en mr. A.J. Buurma, wegens het niet tijdig nemen van een besluit over een verzoek om vaststelling van een dwangsom. Eiseres had op 4 september 2012 een administratief beroep ingesteld tegen een boete opgelegd op grond van de wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en verzocht om stukken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Na een reeks van correspondentie en ingebrekestellingen, waarbij eiseres verzocht om de verbeurde dwangsom vast te stellen, heeft verweerder uiteindelijk op 4 februari 2013 het verzoek afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 11 juni 2013 een comparitie van partijen heeft gehouden. Tijdens deze comparitie werd duidelijk dat er een wederzijdse wrevel bestond tussen de rechtsbijstandverleners en het bestuursorgaan, wat leidde tot een discussie over de behandeling van Wob-verzoeken en de communicatie tussen partijen. De rechtbank overwoog dat de overheid en de burger beide gehouden zijn aan behoorlijkheidsnormen in hun interactie. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiseres ongegrond is, omdat verweerder tijdig een besluit had genomen op de aanvraag van eiseres, waardoor de laatste aanmaning niet als een ingebrekestelling kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.