ECLI:NL:RBDHA:2013:8648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_2183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Allewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en dwangsom bij niet tijdig beslissen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Cruisinc People Ltd., vertegenwoordigd door mr.drs. J.M.C. Niederer, en de minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. H.O. Nieuwpoort en mr. A.J. Buurma. De eiseres verzocht op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van een zaakoverzicht met betrekking tot een boetezaak. Na het uitblijven van een besluit heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast, waaruit bleek dat er een toenemende wrevel was aan beide zijden over de communicatie en de afhandeling van Wob-verzoeken. De rechtbank overwoog dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn van vier weken een besluit had genomen, maar dat verweerder op 24 januari 2013 alsnog een besluit had genomen, waardoor er geen dwangsom was verbeurd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/2183
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2013 in de zaak tussen
Cruisinc People Ltd., te Limassol, eiseres
(gemachtigde: mr.drs. J.M.C. Niederer),
en
de minister van Veiligheid en Justitie (Centrale Verwerking Openbaar Ministerie), verweerder
(gemachtigde: mr. H.O. Nieuwpoort en mr. A.J. Buurma).

Procesverloop

Bij brief van 9 december 2012 heeft F. Waals, namens eiseres, verweerder verzocht het meest recente zaakoverzicht met betrekking tot de inmiddels in beroep afgedane boetezaak met CIJB-nummer [nummer 1] openbaar te maken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij brief van 9 januari 2013 heeft F. Waals, namens eiseres, verweerder in gebreke gesteld, omdat een beslissing op het verzoek is uitgebleven.
Bij besluit van 24 januari 2013 heeft verweerder het gevraagde zaaksoverzicht aan
F. Waals toegezonden.
Bij brief van 20 februari 2013 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld ter zake van het uitblijven van een besluit als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb (hierna: dwangsombesluit).
Bij brief van 15 maart 2013 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een dwangsombesluit.
Bij brief van 2 mei 2012 heeft eiseres verzocht aan de betaling door verweerder van de ingevolge de uitspraak van de rechtbank verschuldigde bedragen een (nadere) dwangsom te verbinden. Dit verzoek heeft de gemachtigde van eiseres ter comparitie ingetrokken.
De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast te houden op 11 juni 2013 en partijen daarvoor opgeroepen.
Verweerder heeft daarna, op 5 juni 2013, de op het geding betrekking hebbende stukken ingediend.
Voor de comparitie is de zaak gevoegd met een zevental andere zaken waarin een vergelijkbare problematiek speelt.
De comparitie heeft op 11 juni 2013 plaatsgevonden.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter comparitie hebben partijen op voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank toestemming verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.
Het verhandelde op de comparitie van partijen.
Op de comparitie van partijen zijn, voor 7 verschillende partijen die in totaal 8 geschillen aan de rechtbank hebben voorgelegd, 3 gemachtigden van eisers verschenen, te weten de heren Olthof, Eggink en Niederer, na te noemen: de rechtsbijstandverleners. Aan de zijde van verweerder hebben verweerders gemachtigden beurtelings het woord gevoerd.
De ter comparitie verschenen personen kenden elkaar “uit de rechtszaal”. Zij treffen elkaar regelmatig ten overstaan van verschillende rechtbanken in kwesties als de onderhavige betreffende de toepassing van de Wob in zg. mulderzaken, en de regeling in de Awb inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om te reflecteren op hun gedragingen over en weer. Het volgende kwam aan de orde:
De rechtsbijstandverleners schetsten, dat zij meestal optreden voor verkeersovertreders, bij wie de emoties hoog kunnen oplopen vanwege het geïntensiveerde boetebeleid bij verkeersovertredingen. Zij schetsten een proces waarin zij aanvankelijk per geval in contact poogden te komen met het verwerend bestuursorgaan, doch maar moeilijk toegang kregen. Brieven bleven onbeantwoord, er werd niet teruggebeld, en terugbetalingen van griffierecht en proceskostenvergoedingen bleven uit. Gaandeweg zijn vervolgens ook de rechtsbijstandverleners zich uit wrevel steeds formeler gaan opstellen. Zij hebben ondervonden dat het framen van een brief als een Wob-verzoek de machinerie van verweerder in werking zet. Op de vraag: “bent u in feite bureaucratie met bureaucratie gaan bestrijden?” gaf één van hen het antwoord dat je dat inderdaad zo zou kunnen zeggen. Gaandeweg is, althans in de woorden van één van de rechtsbijstandverleners, ook het financiële belang een zelfstandig spelend belang geworden. Twee van de drie aanwezige rechtsbijstandverleners verklaarden dat zij geïncasseerde dwangsommen aan hun clienten doorbetalen, en geïncasseerde proceskostenveroordelingen aanwenden voor hun kantoorfinanciering.
De gemachtigden van verweerder schetsten het beeld van een organisatie die in zekere zin achter de feiten aanloopt. Verweerder ziet geen andere mogelijkheid dan op de explosieve toename van het aantal Wob-verzoeken te reageren door deze formeel te behandelen en daarvoor een aanzienlijk apparaat op te bouwen. Verweerder ziet op grond van de benadering van de bestuursrechter geen andere mogelijkheid dan elk verzoek waarin de afkorting Wob voorkomt, te beschouwen als een aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Eén van de gemachtigden van verweerder gaf toe, dat de bereikbaarheid inderdaad voor verbetering vatbaar is. Vanwege de hoge instroom van Wob-verzoeken blijft ander werk, zoals het verbeteren van de informatievoorziening echter liggen. Deze vertegenwoordiger sprak van een kip-/eiverhaal. Inmiddels is er ook sprake van wrevel aan de zijde van het bestuursorgaan.
Op de vraag of al eens gepoogd was om de wederzijdse wrevel onder ogen te zien en te onderzoeken of ondanks de belangentegenstellingen toch tot een betere coöperatie en tot werkafspraken zou kunnen worden gekomen, antwoordden partijen als volgt. De rechtsbijstandverleners verklaarden dat zij een aantal malen initiatieven tot zo’n zaaksoverstijgend overleg hebben genomen, doch dat verweerder hierop steeds afwijzend heeft beslist. Verweerders gemachtigden verklaarden dat zij zo’n initiatief nog niet hebben genomen. Verweerder heeft te stellen met zo’n 20 “repeat players”, derhalve een aantal dat je in een zaaltje bij elkaar zou kunnen ontvangen. Verweerders gemachtigden zullen de suggestie “mee naar huis” nemen.
Ambtshalve is nog de vraag opgeworpen of op de Wob-verzoeken niet simpel kan worden gereageerd door de zaakoverzichten waarvan openbaarmaking wordt gevraagd, en die toch al in elektronische vorm bij het CJIB aanwezig zijn, via een link op een website beschikbaar te stellen. De aanvraag kan immers geacht worden instemming met openbaarmaking van de betrokken persoon in te houden als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Wob. Op deze vraag zijn partijen niet ingegaan.
2.
De rechtbank overweegt, mede in het licht van hetgeen op de comparitie is verhandeld, als volgt.
2.1.
Wettelijk kader
Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
In het derde lid is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Artikel 8:55c van de Awb bepaalt dat de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom vaststelt.
2.2.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat ter zitting voldoende aannemelijk is gemaakt dat zowel F. Waals als mr.drs. J.M.C. Niederer in deze aangelegenheid als gemachtigde van eiseres hebben gehandeld.
2.3.
Niet in geschil is dat verweerder niet binnen vier weken na de ontvangst van het Wob-verzoek van 9 december 2012 een besluit heeft genomen. Verweerder heeft de ingebrekestelling op 9 januari 2013 ontvangen. De eerste dag van de termijn van de ingebrekestelling was derhalve de dag daarna, te weten donderdag 10 januari 2013 (Zie Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2004/05 29 943, nr. 3, pag. 7). Verweerder zou derhalve vanaf 24 januari 2013 een dwangsom gaan verbeuren indien hij dan nog steeds geen besluit zou hebben genomen. Verweerder heeft echter op 24 januari 2013 een besluit genomen, zodat verweerder, uitgaande van verzending van dat besluit op dezelfde datum, geen dwangsom heeft verbeurd.
Eiseres heeft evenwel gesteld dat het besluit door verweerder niet op 24 januari 2013 door verweerder is verzonden, aangezien de gemachtigde van eiseres het besluit pas op 28 januari 2013 heeft ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de enkele stelling dat het besluit op 28 januari 2013 is ontvangen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 24 januari 2013 niet op diezelfde dag is verzonden.
2.4.
Nu verweerder tijdig op de aanvraag heeft beslist, heeft verweerder geen dwangsom verbeurd. Er bestaat dan ook geen reden toepassing te geven aan artikel 8:55c van de Awb. Het beroep is ongegrond.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Allewijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.