ECLI:NL:RBDHA:2013:8683
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake vervoersvoorziening op grond van WIA
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn vervoersvoorziening in de vorm van een Canta, verstrekt door Welzorg B.V., wilde behouden. Verweerder, het UWV, had op 22 mei 2013 besloten dat verzoeker geen recht meer had op deze voorziening, omdat hij na het voltooien van zijn opleiding in 2008 geen activiteiten had verricht die de voortzetting van de vervoersvoorziening rechtvaardigden. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij tijd zou krijgen om naar een oplossing te zoeken.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij schorsing van het bestreden besluit, omdat hij alternatieve vervoersmiddelen tot zijn beschikking had en er al een overgangstermijn van vier weken was gegeven. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het onduidelijk was of verzoeker de gewenste oplossing zou vinden en de gegeven termijn voldoende was om zich aan te passen aan de nieuwe situatie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing van het UWV om de vervoersvoorziening te beëindigen niet onrechtmatig was en dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor het melden van wijzigingen in zijn persoonlijke situatie.
De uitspraak werd gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, in aanwezigheid van griffier mr. L.F.A. Bos, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.