Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[heer A],
[B],
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
[gedaagde 6],
[gedaagde 7],
[gedaagde 8],
[gedaagde 9],
[gedaagde 10],
[gedaagde 11],
[gedaagde 12],
- de dagvaardingen van 18 april 2011 tegen de eerste rolzitting van 15 juni 2011, met beslagstukken en met de producties 1 t/m 20 van het [echtpaar AB];
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 11 januari 2012, met de producties 1 t/m 18 van de erfgenamen [Z] en [Q];
- het tussenvonnis van 25 januari 2012 en het instructieformulier van 19 maart 2012 van de rechtbank;
- de op 24 april 2012 ter griffie ontvangen akte met wijziging van eis in conventie, die gelet op de inhoud van vooral de producties 22 en 23 door de rechtbank is aangemerkt als feitelijk een conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met de producties 21 t/m 43 van het [echtpaar AB];
- de op 8 mei 2012 ter griffie ontvangen brief van mr. Boer met twee extra producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 10 mei 2012;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie met eiswijziging in reconventie van 11 juli 2012, met de producties 19 t/m 29 van de erfgenamen [Z] en [Q];
- de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte in conventie van 12 september 2012 van het [echtpaar AB].
€ 12.696,68 mede op grond van het in alinea 2.8 beschreven verzoek van [M] betaald en feitelijk voor de twaalf erfgenamen [Q] voorgeschoten. Bedacht moet ook worden dat in juli en augustus 2009 alleen nog het [echtpaar AB] en [M] zich feitelijk het lot van [Q] aantrokken en dat zij allen kennelijk meenden dat [M] de enige erfgename van [Q] was. De gevorderde bedragen zijn door het [echtpaar AB] onderbouwd met facturen en betaalbewijzen; relevante inhoudelijke verweren zijn er door de erfgenamen [Q] tegen die deelvordering niet gevoerd. Zonder nadere toelichting - die tot dusver ontbreekt - is onbegrijpelijk dat uit de beneficiair aanvaarde nalatenschap [Q] met een saldo van ongeveer € 1 miljoen die nalatenschapschuld aan het [echtpaar AB] in de zin van art. 4:7 onder b BW niet allang is betaald. Reeds daarom en op grond van zaakwaarneming zal de rechtbank tezijnertijd bij eindvonnis aldus beslissen over deze schuld van de nalatenschap [Q] aan het [echtpaar AB] van € 12.696,68, met de daarover gevorderde wettelijke rente, zulks tenzij de erfgenamen [Q] de hiervoor bedoelde nadere toelichting en/of verklaring in het vervolg van deze procedure alsnog zullen kunnen geven.