ECLI:NL:RBDHA:2013:8801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
396149-11-1746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtconflicten en wils(on)bekwaamheid bij het sluiten van een overeenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, gaat het om een conflict tussen een echtpaar, aangeduid als [echtpaar AB], en de erfgenamen van de overleden [Q]. De rechtbank Den Haag heeft op 13 februari 2013 een vonnis gewezen in een zaak die draait om de wilsbekwaamheid van de overleden [M], een nicht van [Q], bij het sluiten van een overeenkomst met het [echtpaar AB]. De kern van het geschil betreft een vordering van het [echtpaar AB] op de nalatenschap van [Q] ter hoogte van € 609.081,46, die voortvloeit uit gemaakte kosten voor de verzorging van [Q] en een overeenkomst die [M] op 22 augustus 2008 heeft ondertekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat [M] op dat moment leed aan Alzheimer-dementie, wat haar wilsbekwaamheid in twijfel trekt. De erfgenamen van [Z], de echtgenoot van [M], hebben formele verweren ingediend, waaronder de stelling dat de overeenkomst vernietigbaar is wegens misbruik van omstandigheden en een stoornis van de geestvermogens van [M]. De rechtbank heeft de bewijslast bij de erfgenamen gelegd om aan te tonen dat [M] niet in staat was om haar wil te bepalen en dat er misbruik is gemaakt van haar situatie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van het [echtpaar AB] in conventie en de vorderingen van de erfgenamen in reconventie beoordeeld, waarbij de rechtbank heeft aangegeven dat de vorderingen van het [echtpaar AB] vooralsnog gegrond lijken, maar dat er getuigenverhoren nodig zijn om de zaak verder te onderbouwen. De rechtbank heeft de procedure aangehouden voor verdere bewijslevering en het uitlaten van beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 13 februari 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/396149 / HA ZA 11-1746 van:

1.[heer A],

2.
[B],
beide echtgenoten wonende te [woonplaats],
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat: eerst mr. M.A. Goedkoop (Alphen aan den Rijn),
daarna mr. H.H. Keereweer (Zoetermeer),
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats], België,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats],
7.
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats],
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats],
9.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
10.
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats],
11.
[gedaagde 11],
wonende te [woonplaats],
12.
[gedaagde 12],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat: mr. B.A. Boer (Den Haag).
De rechtbank zal de procespartijen hierna ook wel kortheidshalve aanduiden als enerzijds het [echtpaar AB] (eisers in conventie) en anderzijds de vijf erfgenamen [Z] (gedaagden 1 t/m 5) en/of de twaalf erfgenamen [Q] (gedaagden 1 t/m 12).
De procedure
1.1
De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis rekening gehouden met de volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
  • de dagvaardingen van 18 april 2011 tegen de eerste rolzitting van 15 juni 2011, met beslagstukken en met de producties 1 t/m 20 van het [echtpaar AB];
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 11 januari 2012, met de producties 1 t/m 18 van de erfgenamen [Z] en [Q];
  • het tussenvonnis van 25 januari 2012 en het instructieformulier van 19 maart 2012 van de rechtbank;
  • de op 24 april 2012 ter griffie ontvangen akte met wijziging van eis in conventie, die gelet op de inhoud van vooral de producties 22 en 23 door de rechtbank is aangemerkt als feitelijk een conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met de producties 21 t/m 43 van het [echtpaar AB];
  • de op 8 mei 2012 ter griffie ontvangen brief van mr. Boer met twee extra producties;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 10 mei 2012;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie met eiswijziging in reconventie van 11 juli 2012, met de producties 19 t/m 29 van de erfgenamen [Z] en [Q];
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte in conventie van 12 september 2012 van het [echtpaar AB].
1.2
De rechtbank heeft de vonnisdatum nader bepaald op vandaag, 13 februari 2013.
De feiten
2.1
Op 30 juli 2009 is in Warmond op 90-jarige leeftijd overleden [Q], oud-schooldirectrice te [plaatsnaam]. Volgens de verklaring van erfrecht van 9 maart 2010 zijn (verkort weergeven en na meerdere plaatsvervullingen) de gedaagden 1 t/m 12 haar erfgenamen voor de in die verklaring van erfrecht vermelde erfdelen. Gedaagde 4 mr. [gedaagde 4] is gevolmachtigde van alle twaalf erfgenamen [Q] en notaris Huisman te Heemstede is boedelnotaris. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap [Q] uiteindelijk beneficiair aanvaard. Het saldo van de tot op heden nog onvereffende en onverdeelde nalatenschap [Q] bedraagt ongeveer € 1 miljoen.
2.2
Op 17 oktober 2009 is daarna in Urk op 86-jarige leeftijd overleden [M], oud-notaris te Enkhuizen. Zij was een nicht van [Q] voornoemd en bleek uiteindelijk als erfgenaam gerechtigd te zijn tot 1/4de deel van de nalatenschap [Q]. Enig erfgenaam van [M] was haar echtgenoot [Z], oud-predikant te Enkhuizen, met wie [M] eind 1985 op 62-jarige leeftijd op huwelijkse voorwaarden was getrouwd.
2.3
Op 28 januari 2011 is vervolgens in Hoorn op bijna 87-jarige leeftijd overleden [Z] voornoemd. Gedaagden 1 t/m 5 zijn de kinderen uit het eerste huwelijk van oud-predikant [Z] en dus de stiefkinderen van oud-notaris [M]. Zij hebben als erfgenamen de nalatenschap [Z] (met daarin het in alinea 2.2. genoemde 1/4de onverdeelde aandeel van [M] in de onverdeelde nalatenschap [Q] van ongeveer € 250.000,-, d.w.z. 1/4de van het in 2.1 vermelde totale saldo van ongeveer € 1 miljoen) beneficiair aanvaard. Gedaagde 4 mr. [gedaagde 4] is ook gevolmachtigde in de nalatenschap van zijn vader [Z]; boedelnotaris is mr. Bakker te Enkhuizen, een oud-kantoorgenoot van oud-notaris [M]. Het saldo van de tot op heden nog onvereffende en onverdeelde nalatenschap [Z] is in deze procedure tot dusver onbekend, maar naar de rechtbank begrijpt onvoldoende om de hierna in 2.7 en 3.1 genoemde vordering van het [echtpaar AB] van € 609.081,46 in hoofdsom te betalen.
2.4
Het [echtpaar AB] kende [Q] sinds ongeveer 1982 via de toenmalige werkgever van de [heer A] in Alphen aan den Rijn, waar [Q] na haar pensionering in 1982 vanuit Leiden was komen wonen. In maart 2003 heeft het [echtpaar AB] op dringend verzoek van [Q] samen met [Q's] nicht [M] en met de oud-advocaat mr. Khalil de hulpbehoevende [Q] weggehaald uit een verpleeghuis in Alphen aan den Rijn. Daar was de toen bijna 84-jarige [Q] tegen haar zin geplaatst op initiatief van (verkort weergegeven) een stiefdochter van de vooroverleden zuster van [Q], welke vooroverleden zuster van [Q] getrouwd was met de directeur van de toenmalige werkgever van [heer A]. De hulpbehoevende [Q] is daarna enige tijd thuis verzorgd bij het [echtpaar AB]; [B] is oud-verpleegkundige. Mr. Khalil en [M] hebben er in april 2003 voor gezorgd dat bij testament een eerder testament, waarbij de vermogende [Q] de voornoemde stieffamilieleden van haar vooroverleden zuster tot erfgenamen had benoemd, werd herroepen. De kantonrechter te Alphen aan den Rijn heeft vervolgens bij beschikking van 8 mei 2003 de stichting CAV benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van [Q] en de [heer A] tot mentor van [Q], en niet de aan de werkgever van [heer A] gerelateerde stieffamilieleden. Hierna ontstonden grote problemen tussen [heer A] en zijn toenmalige werkgever, die onder meer resulteerden in een vervroegd vertrek van [heer A] bij die werkgever in 2005 met prepensioen. Ook heeft [heer A] als gevolg van een schikking met de curator van zijn in augustus 2007 gefailleerde ex-werkgever in 2010 tijdens het hoger beroep in een procedure over (verkort weergegeven) door [heer A] eventueel aan zijn ex-werkgever onttrokken gelden, pensioenvorderingen van [heer A] en bestuurdersaansprakelijkheid € 100.000,- tegen finale kwijting aan de curator van zijn ex-werkgever Aannemersbedrijf [C] BV betaald.
2.5
Van maart 2003 t/m juli 2009 heeft het [echtpaar AB] buitengewoon veel tijd en geld besteed aan het mentorschap en de feitelijke verzorging van [Q]. Het [echtpaar AB] regelde dat [Q] werd opgenomen en verzorgd in verzorgingshuizen in achtereenvolgens Den Haag, Wassenaar en Warmond, en verzorgde [Q] in de tussengelegen perioden bij hen thuis in Alpen aan den Rijn. Het [echtpaar AB] bezocht [Q] in de verzorgingshuizen bijna dagelijks en nam [Q] regelmatig mee uit eten of naar het theater. Het [echtpaar AB] hield [M] in Enkhuizen regelmatig op de hoogte hoe het met [Q] ging. Ook vroeg het [echtpaar AB] met succes een PGB aan voor [Q]. Over al deze forse financiële uitgaven van het [echtpaar AB] voor [Q] en over onder meer het gebrek aan communicatie en samenwerking ontstonden vanaf 2004 meerdere conflicten tussen bewindvoerder CAV en mentor [heer A]. Vanaf januari 2007 heeft CAV om die reden het aan het [echtpaar AB] betaalde zakgeld voor [Q] van voorheen € 500,- per maand verlaagd naar € 100,- per maand. In november 2007 heeft de [heer A] met het Zorgkantoor Haaglanden voorts een schikking getroffen, waarbij [heer A] als mentor van [Q] aan het Zorgkantoor € 18.500,- tegen finale kwijting heeft terugbetaald voor teveel ontvangen PGB voor [Q].
2.6
Op 2 augustus 2007 heeft de [heer A] in Enkhuizen de toen 84-jarige oud-notaris [M] een door [heer A] vooraf uitgeprinte overeenkomst laten ondertekenen met voor zover nu van belang de volgende tekst:
“Dit contract tussen de bovengenoemde partijen is opgesteld met het doel alle kosten die de heer [heer A] heeft genomen in zake mevrouw [Q], voor zover niet door de bewindvoerder reeds vergoed, te dekken.
De kosten zullen direct worden vergoed door mevrouw [M] uit de nalatenschap van mevrouw [Q] en wel nadat zij (of in geval van haar absentie haar aangewezen vertegenwoordiger) de erfenis van mevrouw [Q] toegewezen heeft gekregen.
Onder deze kosten vallen onder andere de volgende door facturen toe te lichten posten: juridische zaken, uitgaanskosten, basisbehoeften, professionele zorg.”
2.7
Op 22 augustus 2008 heeft de toen 85-jarige [M] een door de [heer A] vooraf uitgeprinte brief ondertekend en de bijbehorende bijlagen geparafeerd. Voor zover nu van belang luidt de tekst van die brief, die een overeenkomst bevat, als volgt:
“Onderwerp: Vaststelling omvang vordering op mijn nicht [Q] ([Q]).
Beste [echtpaar AB],
Met genoegen heb ik gezien dat u zich de laatste vijf jaar met alle toewijding heeft ingezet om mijn nicht [Q] te verzorgen. Ik stel het erg op prijs dat u er nog steeds voor zorg draagt dat ze goed wordt verzorgd, haar gezelschap houdt en haar regelmatig mee uit (eten) neemt.
In verband met het vorenstaande bevestig ik hierbij onze afspraak dat ik na het overlijden van mijn nicht uw vordering op mijn nicht wegens de voor haar gemaakte kosten zoals beschreven in de bijlage – in totaal begroot op Euro 609.081,46 vóór aftrek van belastingen – aan u zal betalen door overmaking op uw bankrekeningnummer.
Ik ben akkoord met de in de bijlage opgenomen vaststelling van de omvang van de vordering van Euro 609.081,46.
Een kopie van deze brief heb ik ook verzonden naar De Jong & De Nerée Notarissen in Den Haag.
Met vriendelijke groet, mevrouw [M]”.
Uit de door [M] voor akkoord geparafeerde bijlagen blijkt dat deze vordering van het [echtpaar AB] vooral is gebaseerd op uurloon voor in totaal 11.580 gedeclareerde uren voor verzorging van [Q] en op gederfde inkomsten van de [heer A] in 2006 en 2007 wegens zijn vervroegde vertrek in 2005 met prepensioen na het in alinea 2.4 vermelde conflict met zijn toenmalige werkgever Aannemersbedrijf [C] BV.
2.8
Op 22 augustus 2008 heeft het [echtpaar AB] [M] in Enkhuizen voorts een tweede voorgetypte brief laten ondertekenen met onder meer de tekst:
“Onderwerp: Verzorgen begrafenis van mijn nicht [Q] ([Q]).
Beste [echtpaar AB],
Met genoegen heb ik gezien dat u zich de laatste vijf jaar met alle toewijding heeft ingezet om mijn nicht [Q] te verzorgen. Ik stel het erg op prijs dat u er nog steeds voor zorg draagt dat ze goed wordt verzorgd, haar gezelschap houdt en haar regelmatig mee uit (eten) neemt.
Zoals u weet, ben ik op zekere leeftijd en kan ik mijn nicht alleen ondersteuning geven vanuit Enkhuizen. Daarom verzoek ik u graag om in geval van overlijden van mijn nicht haar begrafenis te verzorgen en alles te regelen wat in verband daarmee nodig is.
Een kopie van deze brief heb ik ook verzonden naar De Jong & De Nerée Notarissen in Den Haag.
Met vriendelijke groet, mevrouw [M]”.
2.9
Op 30 juli 2009 is [Q] in het verzorgingshuis in Warmond in het bijzijn van de [heer A] overleden. Na telefonisch contact met [M] heeft de [heer A] door notaris Bijl-Atsma van Teekens Karstens Advocaten en Notarissen in Alphen aan den Rijn een document met de titel “boedelvolmacht” laten opstellen, waarin [Q's] erfgenaam [M] aan het [echtpaar AB] volmacht gaf om haar te vertegenwoordigen terzake de nalatenschap [Q] en waarin [M] die nalatenschap voorts zuiver aanvaardde. Op 3 augustus 2009 heeft [M] dat document ondertekend. Vervolgens heeft het [echtpaar AB] met gebruikmaking van die boedelvolmacht de begrafenis van [Q] geregeld en de kosten daarvan betaald. Ook heeft het [echtpaar AB] in september 2009 die boedelvolmacht gebruikt om namens [M] bij de ABN AMRO Bank € 256.621,54 van de bankrekeningen van de overleden [Q] te incasseren.
2.1
Kort voordien - begin juli 2009 – had de werkster van het nog zelfstandig wonende, maar hoogbejaarde echtpaar [Z] in Enkhuizen alarm geslagen bij mevrouw [P], een notarieel medewerkster van het voormalige notariskantoor van [M] die af en toe bij [M] op bezoek kwam. Het zou niet goed gaan met het echtpaar [Z] en vooral niet met oud-notaris [M]. Zij verzorgde zich niet meer en er was een deurwaarder verschenen voor het innen van onbetaalde rekeningen. [P] heeft ingegrepen door de administratie te ordenen en door notaris Van Duin van haar kantoor te hulp te roepen. Notaris Van Duin heeft op 13 juli 2009 zijn toen 86-jarige oud-kantoorgenoot [M] en haar toen 85-jarige echtgenoot [Z] een boedelvolmacht laten ondertekenen, waarbij het echtpaar [Z] aan notarieel medewerkster [P] volmacht gaf om al hun zaken te behartigen.
2.11
Op 10 augustus 2009 hebben [P] en notaris Van Duin aan notaris Bijl-Atsma bericht dat het op 3 augustus 2009 door [M] ondertekende document met de titel “boedelvolmacht” ongeldig was en/of werd ingetrokken. Medio augustus 2009 heeft [P] aan gedaagde 4 [gedaagde 4] verzocht om voor zijn stiefmoeder [M] de nalatenschap [Q] af te willen wikkelen. Mr. [gedaagde 4] heeft daarna notaris Huisman tot boedelnotaris in de nalatenschap [Q] aangesteld in plaats van notaris Bijl-Atsma die door [heer A] namens [M] al aan het werk was gezet. [P] heeft aan mr. [gedaagde 4] ook de door haar in de administratie gevonden kopieën van de in 2.6 en 2.7 vermelde overeenkomsten van [M] met het [echtpaar AB] overhandigd. In oktober 2009 hebben de [heer A] en zijn eerste advocaat mr. Goedkoop van Teekens Karstens gesproken met mr. [gedaagde 4] en zijn boedelnotaris Huisman over onder meer de in alinea 2.7 vermelde geldvordering van het [echtpaar AB] van € 609.081,46. Boedelnotaris Huisman heeft daarna ontdekt dat [M] niet - zoals in ieder geval het [echtpaar AB] en waarschijnlijk ook [M] en [Q] destijds van 2003 t/m 2009 veronderstelde(n) - de enige erfgenaam van haar nicht [Q] was, maar dat er nog meer erfgenamen (achterneven en achternichten) waren, waardoor [M] slechts voor 25% en niet voor 100% erfgename van [Q] was. Daarna heeft boedelnotaris Huisman op 9 maart 2010 de in 2.1 vermelde verklaring van erfrecht met volmacht aan [gedaagde 4] opgesteld.
2.12
Eind augustus 2009 heeft [P] oud-notaris [M] naar een ziekenhuis in Hoorn gebracht, waar [M] is onderzocht door de klinisch geriater Daal. Op 17 oktober 2009 is [M] in een ziekenhuis in Urk overleden. Bij brief van 22 december 2010 heeft de geriater Daal aan de toen 86-jarige [Z] - die door zijn zoon [gedaagde 4] op de hoogte was gesteld van de inhoud van de in 2.7 vermelde overeenkomst van 22 augustus 2008 - het volgende geschreven.
“Geachte heer [Z],
In uw brief van 21 oktober 2010 hebt u mij verzocht - in mijn hoedanigheid van klinisch geriater - een verklaring af te geven over de gezondheidstoestand van uw thans overleden echtgenote mw. [M] op 22 augustus 2008. Ik heb van u begrepen dat uw echtgenote op die datum een brief heeft ondertekend op verzoek van de [heer A] waarmee zij zich heeft verbonden na het overlijden van haar nicht een aanzienlijk bedrag te zullen betalen voor de diensten van de [heer A] aan haar nicht.
Middels deze brief geef ik gehoor aan het verzoek uit uw brief. Ik acht het gerechtvaardigd de door u verzochte verklaring af te geven over de gezondheidstoestand van uw echtgenote op basis van de daartoe geëigende belangenafweging tussen mijn beroepsgeheim en hetgeen uw echtgenote “zou hebben gewild” indien ze nog zou leven.
Mw. [M] heeft in 2009 onze polikliniek bezocht waarbij een algehele geriatrische screening plaatsvond. Hierna is ze ook opgenomen op de afdeling geriatrie van het Westfriesgasthuis in verband met haar zeer slechte algehele toestand. In mijn schrijven dd 160909 kom ik tot de conclusie dat er sprake is van een ernstige dementieyndroom van het Alzheimertype, waarbij eveneens sprake is van hieruit voortvloeiende lichamelijke problemen, waarbij patiënte samenhangend met beide zaken al oktober 2009 kwam te overlijden.
Het functioneren van patiënte was op dat moment in 2009 zeer minimaal, zij zorgde niet meer voor zichzelf, waarbij er sprake was van verwaarlozing en een minimale voedselintake. Ze toonde geen enkel initiatief meer, er was sprake van taalarmoede. Zoals patiënte op dat moment zelfstandig met haar echtgenoot woonde, was naar mijn oordeel niet verantwoord. Ook heb ik destijds begrepen dat haar financiën volledig ontregeld waren, waarbij er continu sprake was van aanmaningen en er was zelfs een deurwaarder aan de deur geweest.
In september 2009 was patiënte naar mijn oordeel niet meer in staat met goede kennis van zaken belangrijke beslissingen te nemen.
Bovengenoemde schets van de toestand van mevrouw [M] in het najaar van 2009 is het beeld van een patiënt die al geruime tijd aan het dementeren is.
Zoals aan u bekend had ik uw echtgenote op 22 augustus 2008 nog niet in behandeling en kan ik derhalve niet met zekerheid een uitspraak doen over haar gezondheidstoestaand op die datum. Echter gezien de mate van dementie in 2009, ligt het - gelet op het reguliere ziekteverloop bij dementie - voor de hand dat patiënte reeds op 22 augustus 2008 al zover was gevorderd in haar dementie dat zij niet meer wilsbekwaam was om een document met zo ver strekkende consequenties te ondertekenen.
Met vriendelijke groet, J.O. Daal, klinisch geriater Westfriesgasthuis te Hoorn.
2.13
In de tweede helft van 2010 heeft mr. Goedkoop namens het [echtpaar AB] tevergeefs getracht om bij mr. [gedaagde 4] als gevolmachtigde van de twaalf erfgenamen [Q] en om bij [Z] als enig erfgenaam van [M] (verkort weergegeven) de in 2.7 vermelde vordering van het [echtpaar AB] van € 609.081,46 te incasseren. Na het overlijden van [Z] op 28 januari 2011, heeft mr. Goedkoop op 25 maart 2011 namens het [echtpaar AB] voor die vordering conservatoir beslag doen leggen ten laste van de erfgenamen [Z] en [Q] op (kort gezegd) de eigen woning op naam van de overleden [M] in Enkhuizen, en op 28 maart 2011 conservatoir derdenbeslag onder de ABN AMRO Bank.
2.14
Bij kort geding vonnis van 4 maart 2011 had de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam kort voordien de ABN AMRO Bank veroordeeld om aan de twaalf erfgenamen [Q] het hiervoor in 2.9 vermelde bedrag van € 256.621,54 in hoofdsom (terug) te betalen dat ABN AMRO Bank in september 2009 ten onrechte onder de boedelvolmacht van 3 augustus 2009 ten laste van de bankrekeningen van de erfgenamen [Q] en dus onverschuldigd aan het [echtpaar AB] had betaald. Tijdens deze bodemprocedure heeft het [echtpaar AB] in 2012 op haar beurt op aandringen van de ABN AMRO Bank dit bedrag van € 256.621,54 in hoofdsom aan de ABN AMRO Bank terugbetaald. Ook heeft hun nieuwe advocaat mr. Keereweer in 2012 het voornoemde conservatoire beslag van 28 maart 2011 onder de ABN AMRO Bank doen opheffen, en heeft mr. Keereweer (anders dan mr. Goedkoop) de vordering van het [echtpaar AB] van € 609.081,46 na wijziging van eis ter zitting van 10 mei 2012 nog slechts gericht tegen de vijf erfgenamen [Z] en niet meer tegen ook de twaalf erfgenamen [Q].
De te beoordelen vorderingen
3.1
In conventievordert het [echtpaar AB] na wijziging van eis ter zitting van 10 mei 2012 - verkort weergegeven en met nevenvorderingen - dat de rechtbank ten eerste de vijf erfgenamen [Z] zal veroordelen om aan het [echtpaar AB] te betalen een bedrag van in hoofdsom € 609.081,46. Ten tweede vordert het [echtpaar AB] om de twaalf erfgenamen [Q] te veroordelen tot betaling van € 27.751,13 in hoofdsom.
3.2
In reconventievorderen de twaalf erfgenamen [Q] na wijziging van eis van 11 juli 2012 - verkort weergegeven, met nevenvorderingen en naar de rechtbank hun advocaat mr. Boer begrijpt - dat de rechtbank ten eerste de twee conservatoire beslagen opheft. Ten tweede vorderen zij dat de rechtbank het [echtpaar AB] veroordeelt tot betaling van
€ 29.227,14 in hoofdsom, althans verrekening toestaat van dit bedrag met enige in conventie toe te wijzen vordering. Ten derde vorderen de erfgenamen [Q] om het [echtpaar AB] te veroordelen tot afgifte van een plasmascherm, drie schilderijen, vazen, een theeservies, een beeldje en de administratie van wijlen [Q].
3.3
Voor de onderbouwing van die vorderingen en de daartegen gevoerde verweren volstaat de rechtbank nu kortheidshalve met een verwijzing naar de omvangrijke inhoud van alle processtukken met alle producties, hiervoor opgesomd in alineanummer 1.1. De relevante argumenten komen hierna bij de beoordeling door de rechtbank aan de orde.
De beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank zal de vorderingen in conventie en in reconventie groepsgewijs beoordelen met behulp van de hierna volgende, cursief afgedrukte tussenkopjes.
De formele verweren van mr. Boer in conventie
4.2
Mr. Boer is van mening dat het omvangrijke processtuk van formeel 10 mei 2012 en feitelijk 24 april 2012 van mr. Keereweer in strijd is met de goede procesorde, en dan vooral de producties 22 en 23 daarvan, die een door het [echtpaar AB] zelf geschreven, zeer gedetailleerde reactie van het [echtpaar AB] bevatten op het antwoord in conventie van mr. Boer. De rechtbank verwerpt dit verweer en zal dus ook acht slaan op dit processtuk, inclusief de producties 22 en 23 daarvan. Uit het proces-verbaal van de comparitie van 10 mei 2012 blijkt immers dat de rechtbank dit processtuk van mr. Keereweer al heeft toegelaten en heeft aangemerkt als feitelijk een conclusie van repliek in conventie en een conclusie van antwoord in reconventie, en dat juist om die reden na de comparitie de procedure naar de rolzitting van 11 juli 2012 is verwezen voor een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie. Aan mr. Boer kan wel worden toegegeven dat het processtuk van de wederpartij van 10 mei 2012 een ongebruikelijke “puzzel” is, maar niet dat die puzzel zodanig onbegrijpelijk is, dat het voor mr. Boer onmogelijk zou zijn om op de relevante gedeelten daarvan inhoudelijk te kunnen reageren bij dupliek. De rechtbank heeft de inhoud van dit processtuk voorts bij zorgvuldige bestudering daarvan goed kunnen begrijpen. Van strijd met de goede procesorde is daarom naar haar oordeel geen sprake.
4.3
Mr. Boer voert verder het formele verweer dat het [echtpaar AB] in haar vorderingen niet-ontvankelijk zou zijn, omdat de vordering van € 609.081,46 in hoofdsom in feite een vordering voor loonkosten en/of een beloning voor mentor [heer A] betreft, waarover de kantonrechter op grond van art. 1:460 BW behoort te beslissen. Over de in die vordering ook vervatte reiskostenvergoeding heeft de kantonrechter verder al beslist, aldus mr. Boer. De rechtbank verwerpt dit verweer. Mr. Keereweer voert immers terecht aan dat na de wijziging van eis van 10 mei 2012 deze hoofdvordering van € 609.081,46 nog slechts is gericht tegen de erfgenamen [Z] op grond van de in 2.7 vermelde overeenkomst tussen het [echtpaar AB] en [M], en niet meer tegen de erfgenamen van de destijds door de kantonrechter onder bewind en mentorschap gestelde [Q]. Mr. Boer miskent dan ook dat deze geldvordering strekt tot rechtstreeks verhaal op het vermogen van [M] en na haar dood het vermogen (de nalatenschap) van haar enig erfgenaam [Z], en niet tot verhaal op het vermogen (de nalatenschap) van [Q].
4.4
Mr. Boer voert als derde formele verweer dat mr. Goedkoop bij dagvaarding “de verkeerde partijen” heeft gedagvaard. Volgens hem hadden niet de erfgenamen in persoon moeten worden gedagvaard maar “de beide beneficiair aanvaarde boedels”, en lopen nu de erfgenamen in privé risico en wordt het beneficiair systeem ondergraven. Dit betoog miskent dat een nalatenschap waaronder ook een beneficiair aanvaarde nalatenschap weliswaar een afgescheiden vermogen vormt, maar geen rechtspersoonlijkheid heeft en niet als zodanig gedagvaard kan worden. Nu alle erfgenamen [Z] en [Q] in deze procedure zijn gedagvaard is er alle reden voor deformalisering van het procesrecht in die zin, dat zij door de rechtbank geacht worden te zijn gedagvaard als (verkort weergegeven) beneficiair erfgenamen en dat de namens het [echtpaar AB] ingestelde geldvorderingen aldus worden gelezen dat in conventie in wezen gevorderd wordt een verklaring voor recht dat de twee hoofdvorderingen schulden van de twee beneficiair aanvaarde nalatenschappen [Z] en [Q] zijn. Aldus kunnen de door mr. Boer op zichzelf terecht gesignaleerde bezwaren of misverstanden voor de privé vermogens van de erfgenamen op eenvoudige wijze in deze procedure worden ondervangen.
4.5
Mr. Boer voert tenslotte nog het formele verweer dat een groot deel van de vordering van € 609.081,46 in hoofdsom is verjaard, voor zover het de onderliggende loonvorderingen en onkostenvorderingen van meer dan 5 jaar voor datum dagvaardingen betreft. De rechtbank verwerpt ook dit formele verweer, omdat mr. Keereweer terecht aanvoert dat de vordering van € 609.081,46 een vordering tot nakoming van een overeenkomst (een toezegging) betreft, die pas verjaart 5 jaar na de datum van deze toezegging van [M] aan het [echtpaar AB] van 22 augustus 2008.
De vordering van € 609.081,46 in hoofdsom en de materiële verweren daartegen
4.6
Zoals hiervoor meerdere malen overwogen, richt deze vordering van het [echtpaar AB] zich na de eiswijziging van 10 mei 2012 nog uitsluitend tegen de beneficiair erfgenamen van de nalatenschap [Z] en is zij gebaseerd op nakoming van de overeenkomst en/of de toezegging van [M], zoals vervat in de in alinea 2.7 geciteerde brief van 22 augustus 2008. Het meest verstrekkende inhoudelijke verweer daartegen is dat - zo begrijpt de rechtbank de desbetreffende verweren - deze overeenkomst vernietigbaar is wegens misbruik van omstandigheden en/of wegens een stoornis van de geestvermogens van de toen 85-jarige dementerende oud-notaris [M]. Volgens de erfgenamen [Z] handelde het [echtpaar AB] uit geldnood en geldzucht en is aldus misbruik gemaakt van de Alzheimer-dementie van oud-notaris [M], waarbij volgens hen ook een rol speelt dat het [echtpaar AB] om de werking van de wetsartikelen 1:88 en 1:89 BW te ontlopen deze overeenkomst verborgen heeft gehouden voor de toen 84-jarige echtgenoot [Z], aldus de erfgenamen [Z]. Het [echtpaar AB] bestrijdt dit en voert aan dat men handelde uit menslievendheid voor [Q] en dat [M] uit dankbaarheid het [echtpaar AB] daarvoor en voor de gevolgen van het gedwongen prepensioen van de [heer A] wilde belonen en compenseren, terwijl ook de heer [Z] hiervan wist, aldus het [echtpaar AB].
4.7
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel op de erfgenamen [Z] de bewijslast rust van hun door het [echtpaar AB] betwiste en voor de beoordeling doorslaggevende feitelijke stellingen, dat [M] bij het sluiten of ondertekenen van de overeenkomst van 22 augustus 2008 met het [echtpaar AB] leed aan zodanige ernstige stoornissen van haar geestvermogens wegens Alzheimer-dementie dat zij daardoor niet meer in staat was haar in die overeenkomst vervatte wil te bepalen en te verklaren en de betekenis en de gevolgen daarvan ten volle te begrijpen (art. 3:34 BW), en/of dat het [echtpaar AB] door het desondanks doen sluiten of ondertekenen van die overeenkomst misbruik heeft gemaakt van de Alzheimer-dementie van [M] (art. 3:44 BW).
4.8
Beide zijden hebben in dat verband veel schriftelijke bewijsstukken geproduceerd en argumenten aangevoerd waaruit ofwel enerzijds indirect blijkt dat oud-notaris [M] bij het sluiten of ondertekenen van de overeenkomst van 22 augustus 2008 nog wel voldoende wilsbekwaam was, ofwel anderzijds waaruit indirect blijkt dat zij op 22 augustus 2008 wegens Alzheimer niet meer voldoende wilsbekwaam was. De rechtbank hecht onder die omstandigheden vooralsnog de meeste bewijswaarde aan de tot dusver meest onafhankelijke verklaring, dat is die van de klinisch geriater Daal over de mate van Alzheimer-dementie van [M], hiervoor geciteerd in alinea 2.12. Ook honoreert de rechtbank vooralsnog het argument van de erfgenamen [Z] dat zonder nadere toelichting van het [echtpaar AB] - die tot dusver ontbreekt - onbegrijpelijk is dat een oud-notaris bij volle verstand en bewustzijn een dergelijke voor haar vermogen zeer nadelige onderhandse overeenkomst met het [echtpaar AB] zou sluiten of ondertekenen, zonder daarover haar echtgenoot te raadplegen gelet op het bepaalde in de wetsartikelen 1:88 en 1:89 BW, en/of zonder een notaris van haar voormalige kantoor te raadplegen gelet op de toenmalige onduidelijkheid over de omvang van het erfdeel dat [M] uit de nalatenschap van haar nicht [Q] zou ontvangen.
4.9
Op grond van het hiervoor in 4.8 overwogene komt de rechtbank dan ook tot het voorlopig oordeel dat de erfgenamen [Z] - behoudens door het [echtpaar AB] te leveren tegenbewijs – voorshands zijn geslaagd in het in beginsel door hen te leveren bewijs zoals hiervoor bedoeld in alinea 4.7. Daardoor bestaat in deze procedure vooralsnog het rechterlijk bewijsvermoeden dat de toen 85-jarige oud-notaris [M] op 22 augustus 2008 zodanig leed aan Alzheimer-dementie, dat zij daardoor onvoldoende in staat was om zelfstandig haar wil te bepalen en te verklaren en om de verstrekkende gevolgen van de nadelige overeenkomst met het [echtpaar AB] ten volle te overzien en te begrijpen, en/of dat het [echtpaar AB] op 22 augustus 2008 van die omstandigheden misbruik heeft gemaakt.
4.1
De rechtbank wijst de procespartijen en hun advocaten voor dit voorlopig oordeel voorts op haar vonnis van 25 januari 2012, LJN nummer BV2938 in een in relevante mate vergelijkbare zaak, met verdere verwijzingen in alinea 4.3 daarvan over kort gezegd Alzheimer en wilsonbekwaamheid. Het komt erop neer dat het voor een patiënt met Alzheimer – mede daardoor gekenmerkt dat er ook nog heldere momenten (lijken te) zijn en dat de patiënt veelal een beperkt ziektebesef heeft en/of façadegedrag vertoont – veel moeilijker is om daadwerkelijk de wil te kunnen bepalen ten aanzien van een gecompliceerde beslissing met verstrekkende gevolgen dan ten aanzien van een eenvoudige dagelijkse beslissing, omdat een door de ziekte van Alzheimer aangetast brein de consequenties van een complexe beslissing - zoals de onderhavige - veel slechter kan overzien dan die van een alledaagse beslissing over bijvoorbeeld voeding of kleding.
4.11
Gelet op de bewijsaanbiedingen van het [echtpaar AB], zal de rechtbank het [echtpaar AB] in deze procedure toelaten tot tegenbewijs door getuigen. De rechtbank zal de procedure verwijzen naar de rolzitting van woensdag 27 maart 2013 voor akte uitlaten door beide advocaten. Op die rolzitting moet mr. Keereweer bij akte de zwaarwegende verhinderdata opgeven van het [echtpaar AB], van zichzelf en van de vooralsnog maximaal drie aan zijn zijde te horen belangrijkste getuigen in de periode van april t/m juli 2013. Op die rolzitting moet ook mr. Boer de zwaarwegende verhinderdata opgeven van in ieder geval de gevolmachtigde erfgenaam mr. [gedaagde 4], van zichzelf en van de vooralsnog maximaal twee aan zijn zijde te horen belangrijkste getuigen in de periode van april t/m juli 2013. Daarna zal de rechtbank een datum van het eerste getuigenverhoor bepalen van deze om redenen van proceseconomie eerste drie plus twee op één zittingsdag te horen belangrijkste getuigen aan beide zijden, met daarop aansluitend een comparitie van partijen om wederom een schikking te beproeven. Indien na dit tussenvonnis alsnog een voor beide zijden acceptabele schikking via beide advocaten kan worden getroffen waardoor de procedure vóór de getuigenverhoren kan worden doorgehaald, moeten beide advocaten dat vanzelfsprekend ook ter rolzitting van 27 maart 2013 aan de rechtbank berichten.
4.12
Ook wenst de rechtbank voor de goede orde en op grond van art. 22 Rv ter rolzitting van 27 maart 2013 alsnog van mr. Boer te ontvangen de meest recente overzichten van de hand van de boedelgemachtigde [gedaagde 4] en/of van de boedelnotarissen over de activa en passiva en dus van de exacte omvang van de huidige saldi van de beneficiair aanvaarde nalatenschappen [Z] en [Q]. Van mr. Keereweer wenst de rechtbank voor de goede orde en op grond van art. 22 Rv bij akte alsnog te ontvangen een bewijs van terugbetaling door het [echtpaar AB] van de in 2.14 genoemde € 256.621,54 in hoofdsom en van de opheffing van het conservatoir beslag onder de ABN AMRO Bank. Iedere verdere beslissing over de hoofdvordering in conventie van € 609.081,46 in hoofdsom zal de rechtbank aanhouden in afwachting van de getuigenverhoren.
De vordering in conventie van € 27.751,13 in hoofdsom
4.13
Deze vordering van het [echtpaar AB] is gericht tegen de twaalf beneficiaire erfgenamen [Q]. De hoofdsom bestaat uit de hierna volgende deelvorderingen.
4.14
De eerste deelvordering betreft bedragen van € 7.615,32 voor begrafeniskosten Dela, € 3.100,- voor grafsteen Benelli en € 1.981,36 voor grafkosten gemeente Rotterdam. Het [echtpaar AB] heeft deze bedragen voor de begrafenis van [Q] van in totaal
€ 12.696,68 mede op grond van het in alinea 2.8 beschreven verzoek van [M] betaald en feitelijk voor de twaalf erfgenamen [Q] voorgeschoten. Bedacht moet ook worden dat in juli en augustus 2009 alleen nog het [echtpaar AB] en [M] zich feitelijk het lot van [Q] aantrokken en dat zij allen kennelijk meenden dat [M] de enige erfgename van [Q] was. De gevorderde bedragen zijn door het [echtpaar AB] onderbouwd met facturen en betaalbewijzen; relevante inhoudelijke verweren zijn er door de erfgenamen [Q] tegen die deelvordering niet gevoerd. Zonder nadere toelichting - die tot dusver ontbreekt - is onbegrijpelijk dat uit de beneficiair aanvaarde nalatenschap [Q] met een saldo van ongeveer € 1 miljoen die nalatenschapschuld aan het [echtpaar AB] in de zin van art. 4:7 onder b BW niet allang is betaald. Reeds daarom en op grond van zaakwaarneming zal de rechtbank tezijnertijd bij eindvonnis aldus beslissen over deze schuld van de nalatenschap [Q] aan het [echtpaar AB] van € 12.696,68, met de daarover gevorderde wettelijke rente, zulks tenzij de erfgenamen [Q] de hiervoor bedoelde nadere toelichting en/of verklaring in het vervolg van deze procedure alsnog zullen kunnen geven.
4.15
De tweede deelvordering betreft een bedrag van € 2.654,45, zoals door notaris Bijl-Atsma gedeclareerd aan de [heer A] voor haar eerste werkzaamheden in de nalatenschap [Q] in opdracht van [heer A] namens [M]. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de hiervoor in 4.14 beoordeelde deelvordering, met dien verstande dat dit bedrag een redelijke nalatenschapschuld is in de zin of op de voet van art. 4:7 onder c BW.
4.16
De derde deelvordering van het [echtpaar AB] op de nalatenschap [Q] betreft een bedrag van € 12.400,-. Dat bedrag bestaat uit 31 maanden x € 400,-, dat is het bedrag dat bewindvoerder CAV volgens het [echtpaar AB] in de periode van 1 januari 2007 tot augustus 2009 ten onrechte te weinig heeft betaald aan [Q's] mentor [heer A] voor diens onkosten, die volgens het [echtpaar AB] moesten worden betaald uit het zakgeld van [Q] van € 500,- per maand. Ten onrechte heeft het CAV dat zakgeld in die periode verlaagd van € 500,- naar € 100,- per maand, zie ook hiervoor in alinea 2.5. De erfgenamen [Q] hebben terecht aangevoerd dat de [heer A] niet met verifieerbare bewijsstukken heeft onderbouwd dat hij in die 31 maanden waar nodig met goedkeuring van de bewindvoerder CAV en/of van de kantonrechter daadwerkelijk uit het zakgeld van [Q] te betalen en nog niet op andere wijze betaalde redelijke onkosten van € 12.400,- voor [Q] heeft gemaakt. De begrijpelijke verlaging van het zakgeld was door bewindvoerder CAV nu juist bedoeld om de mentor [heer A] te dwingen om zijn redelijke uitgaven en onkosten voor [Q] voortaan behoorlijk te onderbouwen en daarover tijdig met bewindvoeder CAV te overleggen. Daaraan schortte het bij de financieel te zelfstandig opererende mentor [heer A] tot dan toe immers. Reeds daarom zal de rechtbank deze deelvordering van € 12.400,- in hoofdsom tezijnertijd bij eindvonnis afwijzen.
€ 2.828,- incassokosten in conventie
4.17
Deze nevenvordering zal tezijnertijd bij eindvonnis worden afgewezen, omdat de erfgenamen [Z] en [Q] terecht hebben aangevoerd dat deze vordering van het [echtpaar AB] in het licht van het rapport Voorwerk onvoldoende is onderbouwd. De twee geproduceerde sommaties van mr. Goedkoop en diens geproduceerde declaraties met bijbehorende specificaties zijn daartoe zonder toelichting - die ontbreekt - onvoldoende.
Opheffing van de twee conservatoire beslagen in reconventie
4.18
De rechtbank zal er vooralsnog van uitgaan dat het conservatoir beslag onder de ABN AMRO Bank conform de mededelingen van mr. Keereweer al is opgeheven. Zie daartoe alinea 2.14 en alinea 4.12. Het door de rechtbank in reconventie wel of niet opheffen van het conservatoir beslag op de onroerende zaak op naam van [M] in Enkhuizen is vanzelfsprekend afhankelijk van de eindbeslissing van de rechtbank in conventie over de vordering van € 609.081,45 in hoofdsom op de nalatenschap [Z].
De vordering in reconventie van € 29.227,14 in hoofdsom
4.19
De twaalf erfgenamen [Q] vorderen in reconventie het [echtpaar AB] te veroordelen tot betaling van dit bedrag, zo nodig via verrekening in conventie. Deze vordering is gebaseerd op de (niet eenvoudig te volgen en/of te verifiëren) cijfermatige berekeningen van de erfgenamen [Q] die zien op de volgens hen door het [echtpaar AB] in 2004 en 2005 teveel ontvangen PGB gelden, verzorgingskosten en pensionkosten voor [Q]. Voor wat betreft de eventueel teveel ontvangen PGB gelden stuit deze vordering reeds af op het feit dat het [echtpaar AB] mede namens [Q] over dat onderwerp de in alinea 2.5 vermelde vaststellingsovereenkomst met het Zorgkantoor heeft gesloten. Voor wat betreft de eventueel teveel ontvangen pensionkosten en/of verzorgingskosten in 2004 en 2005 heeft in deze procedure te gelden dat het [echtpaar AB] terecht aanvoert dat gelet op de gemotiveerde betwistingen onvoldoende is komen vast te staan dat het [echtpaar AB] van bewindvoerder CAV feitelijk meer pensionkosten en/of verzorgingskosten voor de hulpbehoevende [Q] heeft ontvangen dan waarop het [echtpaar AB] in de jaren 2004 en 2005 redelijkerwijs recht had. Reeds daarom zal deze deelvordering tezijnertijd bij eindvonnis worden afgewezen.
De vordering in reconventie tot afgifte van diverse roerende zaken van [Q]
4.2
Het [echtpaar AB] heeft erkend dat het de teruggevorderde, in 3.2 genoemde eigendommen van [Q] om uiteenlopende redenen nog onder zich heeft, met uitzondering van de gevorderde administratie en één schilderij, dat bij een verhuizing zou zijn gesneuveld. Het [echtpaar AB] beroept zich echter op een opschortingsrecht en/of op een retentierecht in verband met haar vordering in conventie op de nalatenschap [Q]. Gelet op de tekst en strekking van de wetsartikelen 6:52 BW en 3:290 BW, mag het [echtpaar AB] naar het oordeel van de rechtbank deze roerende zaken van [Q] - waarvan vaststaat dat het [echtpaar AB] die nog onder zich heeft en waarvan ook vaststaat dat die zaken niet of nauwelijks een relevante executiewaarde hebben - in de omstandigheden van dit geval gelet op de voldoende samenhang in de zin van art. 6:52 BW onder zich houden en moet het deze roerende zaken van [Q] pas afgeven aan de erfgenamen [Q] nadat aan het [echtpaar AB] de in alinea 4.14 en 4.15 bedoelde schulden van de nalatenschap [Q] zijn betaald. Voor wat betreft het bij een verhuizing gesneuvelde schilderij geldt dat mr. Boer bij repliek namens de erfgenamen [Q] wel een vordering tot vervangende schadevergoeding heeft aangestipt maar een dergelijke vordering niet heeft ingesteld.
De beslissingen
De rechtbank in conventie en in reconventie:
- laat het [echtpaar AB] in conventie toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het door de rechtbank in alinea 4.9 uitgesproken voorlopig oordeel en rechterlijk bewijsvermoeden, dat samengevat inhoudt dat de toen 85-jarige oud-notaris [M] wegens Alzheimer-dementie op 22 augustus 2008 bij het sluiten of ondertekenen van de in alinea 2.7 geciteerde, verstrekkende en nadelige overeenkomst met het [echtpaar AB] daartoe onvoldoende wilsbekwaam was en/of dat er toen sprake was van misbruik van omstandigheden door het [echtpaar AB];
- verwijst de procedure naar de rolzitting van 27 maart 2013 voor uitlaten door beide advocaten zoals hiervoor door de rechtbank bedoeld in alinea’s 4.11 en 4.12;
- houdt iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie aan.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op woensdag 13 februari 2013.