In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juli 2013 uitspraak gedaan in een vordering tot vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie mr. F.A. Kuipers. De vordering betreft een bedrag van € 321.000,00, dat door de veroordeelde, geboren in Colombia, zou zijn verkregen uit diefstal door twee of meer verenigde personen. Na een schriftelijke uitwisseling van standpunten heeft de officier de vordering gewijzigd naar een geschat bedrag van € 144.105,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het strafbare feit, zoals bewezen verklaard in een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag op 8 augustus 2012.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van wettige bewijsmiddelen en de inhoud van het dossier. De officier van justitie had de waarde van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van horloges en contant geld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het taxatierapport, dat door de aangever was opgesteld, onvoldoende basis bood voor de schatting van de waarde van de horloges in het helingscircuit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bedrag van € 211.200,00 niet voor toewijzing in aanmerking komt, maar dat de waarde van de overige horloges, geschat op € 25.000,00, wel aannemelijk was.
Daarnaast heeft de rechtbank het contante geld, dat in totaal € 68.000,00 bedroeg, als wederrechtelijk verkregen voordeel erkend, na aftrek van een eerder aangetroffen bedrag van € 15.990,00. Uiteindelijk heeft de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 38.505,00. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ongeacht de financiële draagkracht van de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.