ECLI:NL:RBDHA:2013:8878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
09/757199-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsprocedure

Op 22 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 09/757199-11. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, die de rechtbank verzocht om het bedrag vast te stellen waarop de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald, zoals bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in 1982, was niet verschenen op de zitting van 8 juli 2013, maar zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, was wel aanwezig en vertegenwoordigde hem. De officier van justitie wijzigde zijn vordering en schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 15.990,00, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door middel van strafbare feiten, waaronder witwassen, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wettige bewijsmiddelen en de feiten en omstandigheden uit het dossier van de strafzaak. De rechtbank oordeelde dat de vraag of het aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is, niet relevant is in deze ontnemingsprocedure, aangezien dit al in de strafzaak was beslist.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van € 15.990,00 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel en de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juli 2013.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/757199-11
Datum uitspraak: 22 juli 2013
Tegenspraak

Vonnis ex artikel 36e SR

Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
[adres].

De vordering.

De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 40.990,00.

Het onderzoek ter zitting.

Na een schriftelijke uitwisseling van standpunten heeft de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, de vordering gewijzigd in die zin dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 15.990,00 en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen.
De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting van 8 juli 2013 verschenen. Wel is verschenen de raadsman van de veroordeelde, mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht, die heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te vertegenwoordigen.

Beoordeling van de vordering.

De veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 8 juli 2011, voor zover van belang, veroordeeld ter zake van het witwassen en helen van een geldbedrag van
€ 15.990,00. In het vonnis is geen beslissing genomen ten aanzien van dit - onder veroordeelde in beslag genomen - geldbedrag.
In deze zaak heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld in het dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde. De conclusie van de officier van justitie is dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 15.990,00 bedraagt.
Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door middel van de hiervoor genoemde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing vereist met de bewijsmiddelen, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan deze beslissing zal worden gehecht.

Motivering van de op te leggen maatregel.

De rechtbank neemt als grondslag van de vordering in aanmerking de in de strafzaak onder parketnummer 09/757199-11 tegen de veroordeelde bewezenverklaarde feiten.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat het onder veroordeelde aangetroffen geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is, overweegt de rechtbank dat die vraag niet thuishoort in deze ontnemingsprocedure. Hierover is in de strafzaak zelf reeds door de rechtbank beslist.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 15.990,00.
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 15.990,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank,
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 15.990,00;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 15.990,00aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H. Steenhuis, voorzitter,
J.E. Bierling en S.L.M. Staals, rechters,
in tegenwoordigheid van W.M.W. van Nuss, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2013.