In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, heeft de eiseres, SLOOPWERKEN B.V., een kort geding aangespannen tegen de Technische Universiteit Delft (TU Delft) naar aanleiding van een aanbestedingsprocedure voor sloopwerkzaamheden. De procedure betrof een Europese aanbesteding die in 2012 door TU Delft was gestart, waarbij SLOOPWERKEN B.V. een van de inschrijvers was. Na de beoordeling van de ingediende offertes heeft TU Delft een voorlopige gunningsbeslissing genomen, waarbij SLOOPWERKEN B.V. niet als winnaar uit de bus kwam. De eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft haar bezwaren kenbaar gemaakt, onder andere door te stellen dat de beoordelingscommissie ernstige fouten had gemaakt bij de beoordeling van haar inschrijving.
De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, inclusief de gunningscriteria die door TU Delft waren vastgesteld. De beoordeling van de offertes was gebaseerd op zowel kwaliteit als prijs, waarbij kwaliteit voor 10% en prijs voor 90% meeweegt. De eiseres voerde aan dat zij ten onrechte een lage score had gekregen op het subcriterium 'kwaliteit', en dat de beoordelingscommissie niet transparant had gehandeld.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beoordeling van de inschrijvingen door TU Delft niet onredelijk was en dat de gunningsbeslissing voldoende gemotiveerd was. De rechter benadrukte dat enige subjectiviteit inherent is aan de beoordeling van kwalitatieve criteria, maar dat de beoordelingssystematiek objectief en transparant moest zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vorderingen van SLOOPWERKEN B.V. moesten worden afgewezen, en dat de eiseres in de proceskosten moest worden veroordeeld.
De uitspraak werd gedaan op 21 juni 2013 door mr. G.H.I.J. Hage, die de vorderingen van de eiseres afwees en TU Delft in het gelijk stelde. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.