ECLI:NL:RBDHA:2013:9477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
C-09-298905 - HA ZA 07-3554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in een woning na onteigening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. Kostense. De zaak betreft een vordering van de eiser tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in zijn woning, als gevolg van een onteigeningsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundige, ir. C.A. van der Steen, op 20 juli 2011 een rapport heeft uitgebracht waarin hij maatregelen aanbeveelt om het geluidsniveau in de woning van de eiser te reduceren tot maximaal 35 dB(A). De rechtbank heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd, ondanks de bezwaren van de eiser over de gebruikte methoden en normen. De rechtbank oordeelt dat de Staat wordt veroordeeld tot het treffen van de aanbevolen maatregelen binnen vier maanden na de uitspraak, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, met een maximum van € 150.000,-. Tevens is de Staat veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 2.581,85. De rechtbank heeft benadrukt dat pas na uitvoering van de maatregelen kan worden vastgesteld of het gewenste geluidsniveau is bereikt, en dat partijen in goed overleg een oplossing moeten vinden indien dit niet het geval is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/298905 / HA ZA 07-3554
Vonnis van 24 juli 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.M. Kostense te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 januari 2012 (hierna: het tussenvonnis);
  • het proces-verbaal van de comparitie van 16 maart 2012;
  • de akte van depôt van 29 november 2012, met het deskundigenbericht en de declaratie van de deskundige;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser], met producties.
1.2.
De Staat heeft afgezien van een conclusie na deskundigenbericht. Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In deze zaak heeft de bij vonnis van 23 juni 2010 benoemde deskundige, de heer ir. C.A. van der Steen (hierna: Van der Steen), op 20 juli 2011 een deskundigenrapport (door hem aangeduid als TC1O-175) uitgebracht. Tijdens de comparitie van 16 maart 2012 is met partijen onder meer besproken dat de rechtbank aan Van der Steen de volgende twee aanvullende vragen ter beantwoording zou voorleggen:
1) Indien wordt uitgegaan van een geluidsbelasting van 69 dB(A) aan de buitenzijde van de woning op de kopgevel, op een hoogte van 4,5 meter, bestaat ook dan de gerede kans dat de door de deskundige geadviseerde maatregelen leiden tot een geluidsniveau in de slaapkamers op de bovenverdieping van de woning van maximaal 35 dB(A)?
2) Indien dat niet het geval is, zijn dan aanvullende maatregelen, buiten de in het rapport geadviseerde maatregelen, mogelijk om dat geluidsniveau te realiseren? Zo ja, welke, en wat zijn de kosten van die maatregelen?
2.2.
Op 26 november 2012 heeft Van der Steen zijn aanvullende rapport uitgebracht. Daarin heeft hij vraag 1) als volgt beantwoord:
“Ja. Op basis van de uitgevoerde metingen en simulaties wordt gesteld dat bij de geadviseerde maatregelen aan de kopgevel er een gerede kans is dat een geluidsniveau binnen van maximaal 35 dB(A) behaald kan worden. Daarbij zijn tenminste de maatregelen voor de kopgevel, beschreven onder fase 1 en 2 noodzakelijk.
De simulaties zijn gebaseerd op de gesloten gevelvlakken, waarbij randeffecten uit de praktijksituatie niet zijn meegenomen. Deze kunnen het effect reduceren. Van belang is dus dat er enige marge is, wat het geval is. Verder is het van groot belang dat de aansluitingen rondom de gevelvlakken dicht zijn. Dit aandachtspunt is reeds opgenomen in het deskundigenrapport TC1O-175 d.d. 13 juli 2011.
De geluidbelasting op de voorgevel is bepaald (vastgelegd), de belasting op de overige gevel- en dakvlakken is onbekend, maar zal met toenemende afstand tot de weg lager worden. Dit wordt bevestigd door de indicatieve metingen in TC1O-175. Daarbij is immers vastgesteld dat het geluidniveau in de slaapkamers 1 en 2, grenzend aan de kopgevel, hoger is dan in de slaapkamers 3 en 4 bij ongeveer dezelfde verkeersintensiteit. Concreet betekent dit dat hoe verder weg van de voorgevel, hoe minder de nog te realiseren reductie wordt of, hoe lager het geluidsniveau bij een gelijk pakket aan maatregelen.
Bij simulatie 3 is een voorzetwand geplaatst voor het vlak dat het meest met geluid wordt belast. Het principe van een voorzetwand is gebaseerd op een massa-veer systeem. De combinatie van een massa (dubbele gipsplaat) met isolatie (minerale wol) bewerkstelligd een goede geluidswering. De geadviseerde maatregelen voor de 4 slaapkamers zijn op dat principe gebaseerd. Door te variëren in dikte van de massa en/of de isolatie is per scheidingsconstructie een maatregel geadviseerd. Bij bepaalde scheidingsconstructie wordt enkel isolatie toegevoegd, omdat de massa al wordt gevormd door de huidige constructie. De gewichtstoename wordt daardoor beperkt.”
2.3.
Vraag 2 heeft Van der Steen als volgt beantwoord:
“Aanvullende maatregelen voor de scheidingsconstructies, anders dan in het rapport TC1O-175 beschreven, zijn naar verwachting niet nodig om het geluidsniveau binnen te kunnen realiseren. Echter, wordt nogmaals benadrukt dat niet alleen de maatregelen per scheidingsconstructie van belang zijn, even belangrijk zijn de afdichtingen rondom deze scheidingsconstructies en ontkoppeling. Bij herbeoordeling van de geadviseerde en begrootte maatregel, wordt opgemerkt dat de noodzaak van deze afdichtingen en eventuele ontkoppelingen zijn onderbelicht. Een herziene kostenraming per fase is hieronder toegevoegd.
Uit de metingen (simulaties) is tevens geconcludeerd dat met betrekking tot de voorgevel de gewenste geluidwering in fase 2 wordt bewerkstelligd. Fase 1 in rapport TC1O-175 kan dus niet zelfstandig voldoen naar verwachting. Daarom is deze voor een deel samengevoegd. Om misverstand te voorkomen worden nu onderscheiden fase A, B en C.
Uiteraard biedt het uitvoeren van al deze fasen gezamenlijk de grootste kans dat het resultaat wordt behaald en voorkomt het dat meer keren in de woning aan de slag moet worden gegaan. Tussentijdse metingen kunnen dan vervallen. Ook kan dit een voordeel opleveren in organisatie, planning en tijdspad. De totaal kosten komen dan uit op:
Fase A: € 18.351,=
Fase B: € 13.843,=
Fase C: € 12.961,=
Totaal € 45.155,=”
2.4.
Aangezien De Staat heeft afgezien van een conclusie na deskundigenbericht, gaat de rechtbank ervan uit dat hij zich, anders dan [eiser], met de bevindingen van Van der Steen kan verenigen. [eiser] betoogt dat Van der Steen geen gebruik heeft gemaakt van de nieuwste methoden en inzichten, maar van de zogenaamde kistenmethode die volgens [eiser] als zeer onbetrouwbaar moet worden beschouwd en daarom niet meer gebruikt wordt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] verwezen naar het commentaar van de door hem ingeschakelde deskundige, ing. M. van Eeden van Technisch Bureau Van Eeden (hierna: Van Eeden) op zowel het concept-rapport als het definitieve rapport van Van der Steen (productie 1 resp. 2 bij conclusie na deskundigenbericht).
2.5.
De rechtbank neemt - conform HR 9 december 2011, LJN: BT2921 - het volgende tot uitgangspunt. Voor de rechtbank geldt een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van de beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen. Wel dient de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of de zij de conclusies waartoe Van der Steen in zijn rapporten is gekomen in zijn beslissing zal volgen, alle terzake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in de rapporten geformuleerde conclusies af te wijken. Hierbij is van belang of de bezwaren van - in dit geval - [eiser] een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de zienswijze van Van der Steen, ermee rekening houdende dat in dit geval sprake is van een in hoge mate technische kwestie.
2.6.
Kern van het commentaar van Van Eeden op het concept-rapport van Van der Steen is, dat laatstgenoemde een testkamer had moeten gebruiken volgens de norm ISO 10140-2 in plaats de door hem gebruikte kistenmethode, die Van Eeden als onbetrouwbaar aanmerkt. Daarnaast is volgens Van Eeden de door Van der Steen gehanteerde norm NEN 5077 niet bedoeld voor laboratoriumproeven maar voor praktijksituaties in gebouwen. Verder betwijfelt Van Eeden of Van der Steen bij de proeven aan de zendzijde van het geluid wel aan alle relevante aspecten van NEN 5077 voldoende aandacht heeft besteed. Ten slotte voert Van Eeden aan dat Van der Steen de versie van NEN 5077 uit 2001 in plaats van die uit 2006 heeft toegepast.
2.7.
Dit commentaar heeft Van der Steen geen aanleiding gegeven om zijn concept-rapport aan te passen. Volgens Van der Steen geven de uitgevoerde simulatie en verkregen meetresultaten een indicatie van het geluidsniveau binnen de woning dat met de door hem voorgestelde maatregelen gerealiseerd kan worden, zodat daarmee een gerede kans aanwezig is dat het geluidsniveau van 35 dB(A) kan worden behaald. De meetmethode conform ISO 10140-2 is een laboratoriummeting, terwijl de vraagstelling van de rechtbank impliceert dat behoefte is aan een oordeel over de situatie in de praktijk. Daarop sluit aan dat de metingen zijn uitgevoerd conform NEN 5077, aldus Van der Steen.
2.8.
De rechtbank bevestigt dat in de vraagstelling aan Van der Steen besloten ligt dat het onderzoek zoveel mogelijk rekening zou houden met de woning van [eiser]. De rechtbank acht begrijpelijk dat Van der Steen zijn onderzoek heeft verricht door middel van een simulatie van de praktijk en een daarop aansluitende meetmethode conform NEN 5077. Dat deze methode niet juist zou zijn toegepast heeft Van Eeden in zijn commentaar op het definitieve rapport niet meer betoogd. Het overige commentaar van Van Eeden geeft de rechtbank geen aanleiding om Van der Steen niet in zijn oordeel te volgen. De rechtbank neemt dan ook de conclusies van de beide rapporten van Van der Steen en de gronden waarop deze berusten over en maakt deze tot de hare. Dit brengt mee dat er een gerede kans aanwezig is dat na uitvoering van de in het aanvullende rapport beschreven maatregelen (de fasen A, B en C), waarvan de kosten door Van der Steen zijn begroot op € 45.155,-, een geluidsniveau van maximaal 35 dB(A) in de slaapkamers op de bovenverdieping wordt bereikt, uitgaande van een geluidsbelasting van 69 dB(A) aan de buitenzijde van de woning op de kopgevel, op een hoogte van 4,5 meter. [eiser] heeft niet weersproken dat als dit resultaat wordt behaald, hiermee is voldaan aan de toezegging van de Staat, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
2.9.
Gelet op de rapportages van Van der Steen acht de rechtbank het verantwoord om onderdeel 1 van de primaire vordering van [eiser] toe te wijzen in die zin dat de Staat wordt veroordeeld de door Van der Steen in zijn aanvullende rapport beschreven maatregelen uit te voeren binnen een termijn van vier maanden na dagtekening van het vonnis. Deze veroordeling zal worden versterkt met een dwangsom van € 5.000,- per dag met een maximum van € 150.000,-.
2.10.
Aangezien [eiser] met de rapportages Van der Steen reeds beschikt over gegevens met betrekking tot de te verwachten geluidsbelasting en de te treffen maatregelen, komt onderdeel 2 van zijn primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
2.11.
Ten slotte wijst de rechtbank partijen nog op het volgende. Pas na uitvoering van de geluidswerende maatregelen kan worden vastgesteld of het door hem aan [eiser] toegezegde resultaat is bereikt. Mocht dit resultaat onverhoopt niet worden bereikt, dan gaat de rechtbank ervan uit dat partijen in goed overleg een oplossing bereiken. Zo nodig kan [eiser] zich opnieuw tot de rechtbank wenden, waarbij onder meer aan de orde kan komen of aanvullende maatregelen moeten worden getroffen of dat er eventueel plaats is voor een schadevergoeding.
2.12.
De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Anders dan [eiser], ziet de rechtbank in de omstandigheid dat deze zaak voortvloeit uit een onteigeningsprocedure geen aanleiding om bij de begroting van de proceskosten af te wijken van de gebruikelijke forfaitaire tarieven. De proceskosten worden aan de zijde van [eiser] als volgt begroot:
  • dagvaarding: € 70,85
  • griffierecht: € 251,-
  • salaris advocaat:
totaal: € 2.581,85

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt de Staat tot het (doen) treffen van de maatregelen (fasen A tot en met C) zoals vermeld in het aanvullende rapport (TC12-241) van Van der Steen aan de woning van [eiser], zulks binnen vier maanden na dagtekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 150.000,-;
3.2.
veroordeelt de Staat in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.581,85;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2013.