6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich met twee andere daders schuldig gemaakt aan het plegen van een beroving, waarbij hij de slachtoffers op een gemene manier in de val heeft gelokt. De verdachte heeft de slachtoffers, twee meisjes van destijds 15 en 18 jaar, naar een plek geleid waar zij achtereenvolgens door de twee medeverdachten zijn beroofd, waarbij gespeeld werd alsof de verdachte ook werd beroofd.
Bij die beroving zijn beide slachtoffers met geweld en bedreiging met geweld geld en goederen afhandig gemaakt en is één van de slachtoffers meermalen bij de keel gepakt en op de grond gegooid en geslagen en geschopt.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben met het plegen van deze feiten op respectloze wijze inbreuk gemaakt op het eigendom en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, kennelijk slechts met het oog op eigen gewin. Bovendien is met het plegen van deze feiten het vertrouwen van de slachtoffers in hun medemens ernstig geschaad. De slachtoffers hebben hierdoor niet alleen materiële schade geleden, maar zijn ook beroofd van gevoelens van veiligheid en vertrouwen. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat berovingen als de onderhavige de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij doen toenemen.
De verdachte heeft een dag later zelf aangifte gedaan van de beroving, terwijl hij wist dat deze, ten aanzien van hem, helemaal niet was gepleegd. Door het doen van valse aangifte wordt het gezag van politie en justitie aangetast De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk, dat hij ook in zijn eerste verhoor, ruim drie maanden later, bleef volhouden dat hij zelf slachtoffer was van de beroving.
Uit een uittreksel justitiële documentatie is gebleken dat de minderjarige minder dan een jaar geleden is veroordeeld tot forse straffen wegens een soortgelijk feit, met welk gegeven de rechtbank rekening zal houden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op diverse rapportages waaronder met name
- een rapport 2B, d.d. 11 juli 2013, van de Raad voor de Kinderbescherming
- een advies Gedragsbeïnvloedende maatregel met als bijlage een psychodiagnostisch onderzoek, d.d. 28 juni 2013, ondertekend door [deskundige A] en [deskundige B], GZ-psychologen
- een rapportage strafzitting van de William Schrikker Jeugdreclassering d.d. 11 juli 2013.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van wat ter terechtzitting door de verschenen deskundigen naar voren is gebracht.
Gerapporteerd is dat de kans dat de verdachte opnieuw met politie of justitie in aanraking zal komen als hoog wordt ingeschat. Er zijn zorgen op nagenoeg alle leefgebieden. Langdurige hulp en begeleiding is geïndiceerd. De verdachte is negatief beïnvloedbaar door vrienden, hetgeen hij niet lijkt te erkennen. Hij meent zelf geen hulp nodig te hebben maar zal hier wel aan meewerken als het opgelegd wordt. Zichtbare en dagelijks voelbare externe druk, duidelijke regels, afspraken en sancties zijn noodzakelijk om zijn gedrag te monitoren en te reguleren.
Het voortzetten van het traject ITB Harde Kern wordt noodzakelijk geacht. Daarnaast is een behandeling op LVB-niveau geïndiceerd.
De Raad voor de Kinderbescherming is tot de conclusie gekomen dat de maatregel GBM het meest wenselijk is, omdat dit een zwaar kader is en meer en langduriger kan worden opgetreden. Het wordt gezien als een laatste redmiddel om behandeling in een ambulant kader te beiden en uithuisplaatsing te voorkomen.
De rechtbank zal de maatregel GBM niet opleggen nu zij van oordeel is dat onvoldoende aan de voorwaarden hiervoor is voldaan. Het opleggen van de maatregel vereist het door de rechtbank vaststellen van een duidelijk omschreven programma, bestaande uit modules. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat thans uitsluitend het doorgaan met het traject ITB Harde Kern, als module kan worden ingezet, waarbij ter terechtzitting is gebleken dat de jeugdreclassering meer tijd krijgt voor het uitvoeren van traject ITB Harde Kern indien dit onder de GBM-maatregel wordt gebracht. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport geadviseerd om tevens een behandeling gericht op de sociale vaardigheden, uitgevoerd door de Waag of het Palmhuis, als module binnen de GBM op te geven. Echter, uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat bij de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering de nodige twijfel bestaat of een dergelijke behandeling daadwerkelijk kan en moet worden ingezet. Ook de psychologen hebben in hun rapport aangegeven dat de verdachte niet teveel belast moet worden met verschillende hulpverleners. De rechtbank overweegt dat de invulling van de GBM bij het opleggen ervan vast moet staan. De maatregel is geen op zichzelf staande sanctie, waarbij het Bureau Jeugdzorg vrijstaat om de opgelegde module niet uit te voeren dan wel de invulling op een later tijdstip nader in te vullen of te concretiseren. Weliswaar kan, indien een GBM is opgelegd, in een later stadium aan de rechtbank om wijziging van de invulling worden verzocht maar dit betekent niet dat dan bij de aanvankelijke oplegging een module kan worden opgelegd, waarvan op dat moment nog niet zeker is of deze daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voortzetten van het traject ITB Harde Kern als enige module bij de GBM te weinig is om een dergelijke zware maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank kan ook niet inzien hoe zij, zoals verzocht, een maatregel GBM voor de duur van een jaar kan opleggen, terwijl beoogd is dat het traject ITB Harde Kern nog maximaal zes maanden zal moeten duren.
De rechtbank acht het wel van het grootste belang dat het ITB Harde Kern traject nog maximaal zes maanden na datum uitspraak zal worden voortgezet en zal deze begeleiding, naast de reguliere jeugdreclasseringsbegeleiding, dan ook in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Zij zal voor wat betreft de duur van de jeugddetentie de subsidiaire eis van de officier van justitie volgen. Om het belang van de doorgang hiervan te benadrukken zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren nu immers uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van lichaam van een of meerdere personen. Daarnaast zal de rechtbank de leerstraf” SoCool verlengd” opleggen, nu ter terechtzitting door de deskundigen is aangegeven dat deze training meerwaarde zal hebben. In deze training staat immers het aanleren en vergroten van sociale en cognitieve vaardigheden aan jeugdigen op LVB-niveau centraal.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[aangever A] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.751,04, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2012, en bestaande uit € 688,- voor het missende deel van een ketting, € 50,- voor schade aan jas, € 500,- immateriële schade en € 513,04 voor kosten rechtsbijstand.
[aangever B] heeft een voegingsformulier ingediend, maar aangegeven dat bij gebreke aan bewijsstukken, geen vordering tot schadevergoeding wordt ingediend.