In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Tamas, tegen de voorzieningenrechter mr. M.E. Groeneveld-Stubbe. De verzoekster had eerder, op 1 februari 2013, een kort geding aanhangig gemaakt, waarbij zij de voorzieningenrechter had gewraakt. In een brief van 15 februari 2013 heeft verzoekster haar wrakingsgronden nader toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2013 is het wrakingsverzoek besproken, waarbij de voorzieningenrechter niet aanwezig was. De vertegenwoordiger van M.S. Vastgoed, de gedaagde partij, was wel aanwezig.
De verzoekster voerde aan dat de voorzieningenrechter blijk had gegeven van vooringenomenheid, onder andere door de inhoudelijke bespreking van de reconventionele vordering van M.S. Vastgoed en het aanzetten tot een schikking. De voorzieningenrechter zou verzoekster onvoldoende aan het woord hebben gelaten en niet hebben geluisterd naar het door haar meegebrachte beeldmateriaal. De voorzieningenrechter verdedigde haar handelen door te stellen dat zij niet partijdig was en dat haar vragen aan verzoekster niet als vooringenomenheid konden worden opgevat.
De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing opleverden voor een vooringenomenheid van de voorzieningenrechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer besloot het verzoek tot wraking af te wijzen en het proces in de hoofdzaak voort te zetten in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.