Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 431258 / KG ZA 12-1273
Vonnis in kort geding van 11 januari 2013
[eiseres],
wonende te [woonplaats]
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Ch.L. van den Puttelaar te Rotterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.R. Weegenaar te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als 'de vrouw' en 'de man'.
In conventie en in reconventie
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 december 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Partijen, die zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit bezitten, zijn op [datum] 2007 te [plaats], Iran, in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn twee - thans nog minderjarige - kinderen geboren.
1.2. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren onder meer woningen aan (i) de [adres 1], zijnde de voormalige echtelijke woning, (ii) de [adres 2] en (iii) de [adres 3]. Aan al die woningen zijn hypothecaire geldleningen verbonden.
1.3. Bij beschikking van deze rechtbank van 18 november 2011 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. In die beschikking is tevens - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man bevoegd is de bewoning van de woning te [woonplaats 1] en het gebruik van de daarbij behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding. De behandeling van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederenge¬meen¬schap werd aangehouden.
1.4. De echtscheiding is op 26 maart 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.5. De echtscheidingsbeschikking wordt niet erkend in Iran, waardoor het huwelijk van partijen niet is ontbonden naar Iraans recht.
1.6. Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaard - kort gedingvonnis van 8 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, op vordering van de vrouw, bepaald dat de man binnen één week na de betekening van het vonnis zijn medewerking dient te verlenen aan de totstandkoming van de ontbinding van het Iraanse huwelijk tussen partijen door de echtscheiding allereerst door een Mullah, een Iraanse geestelijke, te laten uitspreken en zich vervolgens, samen met de vrouw, tot het Iraanse consulaat te wenden, alwaar zij een schriftelijke verklaring dienen af te leggen waaruit volgt dat zij van echt willen scheiden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,--.
1.7. Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van deze rechtbank van 10 juli 2012 is de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen vastgesteld. In dat kader zijn - voor zover hier van belang - aan de vrouw toegedeeld de woningen te [adres 1, 2 en 3] tegen een waarde van respectievelijk
€ 259.000,--, € 695.000,-- en € 214.000,--, (telkens) onder de verplichting als eigen schuld voor haar rekening te nemen de aan de woningen verbonden hypothecaire schulden van respectievelijk € 289.119,59, € 700.000,-- en € 136.134,06. In die beschikking is tevens beslist dat (i) de vrouw - wegens overbedeling - bepaalde bedragen aan de man dient te voldoen, (ii) de man - op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag - binnen een maand aan de vrouw volledige inzage dient te geven in de saldi van de op zijn naam staande bankrekeningen per 1 maart 2012 en (iii) de man de sleutels van de woningen te [adres 1 en 3] bij levering aan de vrouw moet afgeven. Blijkens die beschikking heeft de man - in verband met een eventuele verzekeringsuitkering wegens een inbraak in 2010 in de woning te [adres 2] - op de zitting van 12 juni 2012 toegezegd aan de vrouw te verstrekken de gegevens van de betreffende verzekeringspolis (waaronder het polisnummer).
1.8. Bij beschikking van 18 juli 2012 heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage de - onder 1.3 vermelde - beschikking van 18 november 2011 bekrachtigd.
1.9. Na het wijzen van het onder 1.6 vermelde kort gedingvonnis heeft de man in Iran een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt.
1.10. De man heeft hoger beroep ingesteld van de beschikking van 10 juli 2012. In die appelprocedure heeft de man - bij wijze van voorlopige voorziening - verzocht te bepalen dat hij bevoegd is de bewoning van de woning te [adres 1] voort te zetten tenminste totdat het gerechtshof in de bodemprocedure arrest heeft gewezen (bedoeld zal zijn: een beschikking heeft gegeven). Dat verzoek is behandeld op 13 december 2012. Op die zitting heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage direct (mondeling) uitspraak gedaan, in die zin dat de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek, met veroordeling van de man in de proceskosten.
1.11. Bij e-mailbericht van 18 december 2012 heeft Nationale-Nederlanden Nederland B.V. te 's-Gravenhage de vrouw toegezegd dat zij de man niet zal aanspreken voor de hypothecaire geldlening die is verbonden aan de woning te [adres 1].
2.1. Na wijziging van eis vordert de vrouw, zakelijk weergegeven:
I. primair: te bepalen dat aan de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning te [adres 1] toekomt en de man - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te veroordelen die woning te verlaten;
subsidiair: te bepalen dat het te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als de voor de levering van de woning te [adres 1] aan de vrouw op te maken notariële akte en dat het vonnis in de plaats treedt van die akte, onder veroordeling van de man om de woning te [adres 1] te verlaten;
II. de verdeling van de woningen te [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te gelasten, onder aanwijzing van een dwangvertegenwoordiger die handelingen zal verrichten waartoe de man gehouden is, waaronder het verlagen van de koopprijs en het ondertekenen van een verkoop- en leveringsakte, dan wel te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de verkoop- en leveringsakte;
III. de man - op straffe van lijfsdwang - te veroordelen om (i) inzage te geven in de saldi van de op zijn naam staande bankrekeningen en (ii) gegevens te verstrekken met betrekking tot de schadeverzekering voor wat betreft de woning te [adres 2];
IV. de tenuitvoerlegging van het kort gedingvonnis van 8 juni 2012 bij lijfsdwang toe te staan totdat de man heeft voldaan aan zijn verplichting tot medewerking aan de totstandkoming van de ontbinding van het Iraanse huwelijk;
V. veroordeling van de man in de (daadwerkelijke) proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede in de nakosten.
2.2. Samengevat voert de vrouw daartoe het volgende aan.
De man frustreert de (spoedige) afwikkeling van de echtscheiding, waaronder begrepen de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Hij negeert zelfs rechterlijke beslissingen.
Nu de echtscheiding op 26 maart 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, had de man - ingevolge de beschikking van 18 november 2011 - de woning te [adres 1] uiterlijk op 26 september 2012 moeten verlaten. Hij zit er echter nog steeds in en weigert te vertrekken. Samen met de kinderen van partijen woont de vrouw noodgedwongen al ruim twee jaar bij haar moeder. Dat is een onhoudbare situatie. De vrouw moet op korte termijn - met de kinderen - terug (kunnen) keren in de haar toegedeelde woning te [adres 1]. Bovendien neemt de vrouw alle lasten van de drie gemeenschappelijke woningen en alle overige gemeenschapsschulden voor haar rekening. Dat kan ze in financieel opzicht niet langer opbrengen. De woningen in [adres 2] en [adres 3] moeten dan ook zo snel mogelijk worden verkocht. Nadat de vrouw de woning in [adres 1] heeft betrokken, zal deze worden opgeknapt, waarna ook die woning in de verkoop gaat. Met de opbrengst daarvan zal de vrouw een andere - goedkopere - woning zoeken.
De bij beschikking van 10 juli 2012 aan de man opgelegde verplichting om de vrouw inzage te verschaffen in de saldi van de bankrekeningen die op zijn naam staan, komt de man - ondanks de daaraan verbonden dwangsom - niet na, terwijl hij zijn toezegging om de vrouw gegevens te verstrekken over de verzekering betreffende de woning in [adres 2] niet gestand heeft gedaan. Nu de vrouw recht heeft op en belang heeft bij die informatie en de man werk noch (voldoende) inkomen heeft, dient hij thans op straffe van lijfsdwang te worden veroordeeld tot het verstrekken van die inlichtingen. Het kort gedingvonnis van 8 juni 2012 heeft de man eveneens aan zijn laars gelapt. Na die uitspraak heeft de man zelfs een echtscheidingsprocedure in Iran aanhangig gemaakt. Deze procedure staat er aan in de weg dat de Mullah de Iraanse echtscheiding uitspreekt. Gelet hierop en nu de in het vonnis van 8 juni 2012 opgelegde dwangsommen inmiddels zijn verbeurd, moet de tenuitvoerlegging van dat vonnis thans bij lijfsdwang worden toegestaan totdat de man aan zijn verplichting tot medewerking aan de totstandkoming van de ontbinding van het Iraanse huwelijk heeft voldaan. Daartoe zal hij allereerst de echtscheidingsprocedure in Iran moeten intrekken, waarna hij vervolgens dient te handelen overeenkomst het vonnis van 8 juni 2012.
2.3. De man heeft de vorderingen van de vrouw gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.
2.4. De man vordert te bepalen dat hij bevoegd is de bewoning van de woning te [adres 1] voort te zetten tenminste totdat het gerechtshof in de bodemprocedure (naar de voorzieningenrechter begrijpt:) een beschikking heeft gegeven.
2.5. Verkort weergegeven voert de man daartoe aan, dat hij belang heeft om in de woning te [adres 1] te blijven wonen, aangezien de overdracht van die woning nog niet heeft plaatsgevonden en de actuele waarde ervan niet vaststaat. Hij is derhalve nog steeds (mede)eigenaar van die woning en hoofdelijk aansprakelijk voor de daaraan verbonden hypothecaire lening. Bovendien beschikt de man niet over andere woonruimte en zal het nog wel enige tijd vergen voordat hij die heeft gevonden.
2.6. De vrouw voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De man heeft aangevoerd dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Daarin kan hij echter niet worden gevolgd. Reeds uit de stellingen van de vrouw vloeit voort dat het vereiste spoedeisende belang aanwezig is, in het bijzonder waar zij stelt dat (i) het in het belang van haarzelf en de kinderen van partijen is dat zij op korte termijn weer terugkeert in de echtelijke woning, (ii) zij de lasten van de drie woningen niet langer kan dragen en deze - althans die te [adres 2] en [adres 3] - zo spoedig mogelijk moeten worden verkocht en (iii) zij er om meerdere redenen een (spoedeisend) belang bij heeft dat het Iraanse huwelijk wordt ontbonden. Het onderhavige preliminaire verweer van de man wordt dan ook verworpen.
3.2. De vrouw stelt uitdrukkelijk dat zij haar primaire vordering sub I, strekkende tot het uitsluitend gebruik van de woning te [adres 1], grondt op artikel 3:168 van het Burgerlijk Wetboek ('BW'). Ingevolge lid 2 van dat artikel dient een daarop gebaseerd verzoek te worden gedaan aan de kantonrechter. De voorzieningenrechter zal zich voor wat betreft die vordering dan ook onbevoegd verklaren. Anticiperend op een zodanige beslissing heeft de vrouw - zo heeft zij ter zitting verklaard - haar vordering sub I vermeerderd met een subsidiaire vordering. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.3. Bij beschikking van 10 juli 2012 is de woning te [adres 1] in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap toegedeeld aan de vrouw, welke beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Die beslissing is bovendien onherroepelijk, nu het hoger beroep van de man tegen de beschikking van 10 juli 2012 zich voor wat betreft die woning beperkt tot de daaraan door de rechtbank toegekende waarde. Voor zover het gerechtshof de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de onderhavige woning (deels) vernietigt, kan dat derhalve enkel consequenties hebben voor hetgeen de vrouw aan de man verschuldigd is wegens overbedeling. Verder is van belang dat - blijkens het onder 1.11 vermelde e-mailbericht - de man door de hypotheeknemer niet zal worden aangesproken ter zake van de aan de woning te [adres 1] verbonden hypothecaire geldlening. Daarmee is de vrouw in staat om te voldoen aan de in de beschikking van 10 juli 2012 vastgelegde verplichting om die lening als eigen schuld voor haar rekening te nemen.
3.4. Het voorgaande brengt mee dat er niets (meer) in de weg staat aan de levering door de man van zijn deel van de woning te [adres 1] aan de vrouw. De subsidiaire vordering sub I is dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat de man eerst een redelijke termijn zal worden gegund om zelf mee te werken aan de levering. Nu - voor zover de man daarmee in gebreke blijft - op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW zal worden bepaald dat het vonnis dezelfde kracht heeft als de voor de levering van het betreffende deel van de woning op te maken notariële akte, heeft de vrouw er geen belang bij dat (ook) zal worden bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van die notariële akte. De nevenvordering om de man te veroordelen de woning te verlaten is - op de hieronder in het dictum vermelde wijze - eveneens toewijsbaar. Dit klemt te meer nu de man de voormalige echtelijke woning al uiterlijk op 27 september 2012 had moeten verlaten. Bovendien heeft de vrouw aannemelijk gemaakt belang te hebben bij een spoedige intrek in de woning (samen met de kinderen van partijen) en de man voldoende tijd heeft gehad om andere woonruimte te vinden. De door de vrouw gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal echter worden afgewezen, nu de deurwaarder de bevoegdheid heeft tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming over te gaan op grond van de artikelen 555 en volgende, juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.5. Gelet op de formulering kan - anders dan de vrouw kennelijk beoogt - de vordering sub II, strekkende tot het gelasten van de verdeling van de drie gemeenschappelijke woningen onder aanwijzing van een dwangvertegenwoordiger ten behoeve van de man, niet worden beschouwd als een vordering tot machtiging tot het te gelde maken van gemeenschappelijke goederen ex artikel 3:174 BW. Mede bezien in het licht van de thans tussen partijen bestaande situatie, zal de onderhavige vordering van de vrouw aldus worden uitgelegd dat de man wordt veroordeeld om - al dan niet middels een dwangvertegenwoordiger - mee te werken aan de levering van de woningen aan de vrouw. Daarna is de vrouw - zoals beoogd - in staat de woningen aan derden te verkopen. Een dergelijke strekking van de vordering heeft de man ook moeten (kunnen) begrijpen. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat de man zou moeten meewerken aan de verlaging van de koopprijs van de woningen en de ondertekening van een overeenkomst en/of akte in verband met de verkoop en levering van (één van) de woningen aan (een) derde(n).
3.6. Gelet op de beslissing(en) ten aanzien van de subsidiaire vordering sub I, heeft de vrouw geen belang meer bij toewijzing van die vordering voor zover deze betrekking heeft op de woning te [adres 1].
3.7. Met betrekking tot de woningen in [adres 2] en [adres 3] is - net als ten aanzien van de woning te [adres 1] - in de beschikking van 10 juli 2012 bepaald dat deze aan de vrouw worden toebedeeld onder de verplichting als eigen schuld voor haar rekening te nemen de aan die woningen verbonden hypothecaire schulden. Voor wat betreft die woningen staat echter vast dat de betreffende hypotheekbanken op dit moment niet bereid zijn de man te ontslaan uit diens (hoofdelijke) verplichtingen ter zake van de aan die woningen verbonden hypothecaire schulden. Dit staat in de weg aan toewijzing van de vordering betreffende die woningen. De vrouw kan immers niet voldoen aan de hiervoor bedoelde verplichting, terwijl van de man redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij in die situatie meewerkt aan de levering van zijn deel in die woningen aan de vrouw. De beschikking van 10 juli 2012 gaat uit van levering van de woningen aan de vrouw. Voor zover de vrouw daarvan wil afzien en haar directe verkoop en levering aan (een) derde(n) voor ogen staat, dient zij daarover nadere afspraken te maken met de man.
3.8. Het voorgaande betekent dat de onderhavige vordering zal worden afgewezen.
3.9. Bij de beschikking van 10 juli 2012 is de man - uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van verbeurte van een dwangsom - veroordeeld om de vrouw volledige inzage te geven in de saldi van de op zijn naam staande bankrekeningen per 1 maart 2012. Die beslissing is inmiddels onherroepelijk nu het hoger beroep van de man tegen die beschikking zich niet richt tegen die veroordeling. De man heeft echter (nog steeds) niet voldaan aan die veroordeling. Voorts is de man zijn toezegging om aan de vrouw de gegevens van de verzekeringspolis betreffende de woning in [adres 2], waarvan in de beschikking van 10 juli 2012 melding wordt gemaakt, niet nagekomen. Vooralsnog moet worden geoordeeld dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij belang heeft bij de verstrekking van voormelde informatie en de man niet (in voldoende mate) aannemelijk heeft gemaakt buiten staat te zijn de bedoelde inlichtingen te verschaffen.
3.10. Met betrekking tot de gevorderde lijfsdwang wordt vooropgesteld dat toepassing daarvan leidt tot vrijheidsbeneming, zodat een dergelijk dwangmiddel slechts aan de orde kan komen als ultimum remedium, ofwel als andere dwangmiddelen niet effectief (kunnen) zijn.
3.11. Zoals uit het voorgaande voortvloeit heeft de aan de verstrekking van de banksaldi gekoppelde dwangsom niet geleid tot het beoogde resultaat en valt ook niet te verwachten dat een dwangsom de man - gelet op diens (zwakke) financiële positie - zal aansporen tot het verschaffen van de door de vrouw beoogde informatie, hetgeen voor hem een kleine moeite moet zijn. Daar komt bij dat de vrouw geen andere reële dwangmiddelen ter beschikking staan. Op grond van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat toepassing van een ander dwangmiddel dan lijfsdwang onvoldoende uitkomst biedt.
3.12. De vordering sub III zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de duur van de lijfsdwang wordt beperkt tot maximaal veertien dagen.
3.13. Volgens de vrouw heeft de man niet voldaan aan het kort gedingvonnis van 8 juni 2012, waarin hem is bevolen mee te werken aan de ontbinding van het Iraanse huwelijk middels een bezoek aan een Mullah en het Iraanse consulaat. Gelet hierop en nu de aan die beslissing verbonden dwangsommen inmiddels tot het maximum bedrag zijn verbeurd moet volgens haar de tenuitvoerlegging van dat vonnis bij lijfsdwang worden toegestaan.
3.14. Vaststaat dat partijen zich, nadat het kort gedingvonnis was uitgesproken, hebben gewend tot een Mullah en dat deze vervolgens geweigerd heeft de echtscheiding tussen hen uit te spreken, omdat (i) de man een echtscheidingsprocedure aanhangig heeft gemaakt in Iran en (ii) de man aangaf niet vrijwillig, maar op last van de rechter, voor hem te zijn verschenen. Gesteld noch gebleken is dat de Mullah bevoegd is in (één van) die situaties toch de (Iraanse) echtscheiding uit te spreken.
3.15. Blijkens haar stellingen beoogt de vrouw door middel van haar vordering te bewerkstelligen dat de man de door hem aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure in Iran intrekt. Nog los van de vraag of de man daartoe kan worden gedwongen, is het echter een misvatting van de vrouw dat zij daarmee zou zijn gebaat. Ook dan zal de man ten overstaan van de Mullah blijven volhouden - en niet ten onrechte - dat hij niet uit vrije wil verschijnt, maar dat de rechter hem daartoe heeft bevolen. De Mullah zal vervolgens - klaarblijkelijk op goede gronden - de (Iraanse) echtscheiding nog steeds niet uitspreken.
3.16. Het voorgaande betekent dat de vrouw geen belang heeft bij toewijzing van haar vordering, zodat deze zal worden afgewezen.
3.17. De proceskosten in conventie zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd tussen partijen, enerzijds nu zij - naar Nederlands recht - gewezen echtelieden zijn en anderzijds omdat zij over en weer op hoofdpunten in het ongelijk worden gesteld.
3.18. De reconventionele vordering van de man, betreffende de voortgezette bewoning door hem van de woning te [adres 1], strandt reeds op grond van hetgeen hiervoor in conventie is overwogen en beslist met betrekking tot de subsidiaire vordering sub I van de vrouw.
3.19. Nu partijen ex-echtelieden zijn, zullen de proceskosten in reconventie op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
- verklaart zich onbevoegd van het onder 2.1 sub I primair gevorderde kennis te nemen;
- veroordeelt de man om binnen drie weken na de betekening van dit vonnis mee te werken aan de levering van zijn deel van de woning te [adres 1] aan de vrouw, met bepaling dat - voor zover de man daarmee in gebreke blijft - dit vonnis dezelfde kracht heeft als de voor die levering op te maken notariële akte;
- veroordeelt de man om de woning te [adres 1] uiterlijk op de dag van de levering van zijn deel van die woning aan de vrouw te ontruimen;
- veroordeelt de man om binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis de vrouw (i) inzage te geven in de saldi per 1 maart 2012 van de op zijn naam staande bankrekeningen en (ii) gegevens te verstrekken van de schadeverzekering betreffende de woning in [adres 2], uitvoerbaar bij lijfsdwang tot een maximum van veertien dagen;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten in conventie in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- wijst het gevorderde af;
- compenseert de proceskosten in reconventie in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2013.