VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2012 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
de stichting Stichting De Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen, verzoekster
(gemachtigden: A.P. de Jong en H.H. Niesen),
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder
(gemachtigden: mr. W.M. Lambooij en ir. F.K.N. Barends).
Bij besluit van 6 december 2012 (het aanwijzingsbesluit) zijn de medewerkers van Duke Faunabeheer op grond van artikel 67 van de Flora- en Faunawet (Ffw), onder voorschriften, aangewezen als categorie van personen, voor het vangen en doden van de huiskraai in het gebied Hoek van Holland, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren en ter voorkoming van schade aan flora en fauna. De aanwijzing geldt voor onbepaalde tijd.
Verzoekster heeft bij brief van 8 december 2012 bezwaar gemaakt tegen het aanwijzingsbesluit. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 december 2012.
Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1. De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
2. Artikel 1, eerste lid, van de Ffw bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beschermde inheemse diersoort: diersoort als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of aangewezen krachtens artikel 4, tweede of derde lid.
3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw worden als beschermde diersoorten aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat onze Minister in de Staatscourant bekend maakt welke de soorten, bedoeld in het eerste lid zijn. Die soorten, waaronder de huiskraai, zijn bekend gemaakt op 7 november 2001 (Staatscourant, 13 november 2001, nr. 220,
p. 10).
4. Artikel 9, van de Ffw bepaalt dat het verboden is dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
5. Artikel 67, eerste lid, van de Ffw bepaalt onder andere dat gedeputeerde staten kunnen bepalen dat, wanneer er geen bevredigende oplossing bestaat, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9, 11, 12, 50, 51, 53, 72, vijfde lid, en 74, door door hen aan te wijzen personen of categorieën van personen de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren op door gedeputeerde staten aan te wijzen gronden kan worden beperkt:
c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij
en wateren of
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
6. De vraag ligt voor of verweerder op goede gronden een aanwijzing heeft gegeven met het oog op het laten vangen en doden van de populatie huiskraaien in Hoek van Holland.
7. Verzoekster voert - samengevat - aan dat het aanwijzingsbesluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de noodzaak van de aanwijzing niet is aangetoond en op onjuiste gronden is verleend. De huiskraai is geen exoot. Voorts is er volgens verzoekster geen sprake van een invasieve soort en blijkt niet van een risico op schade aan flora en fauna. Ook staan de nadelige gevolgen voor de diersoort in onevenredige verhouding tot het met de aanwijzing gediende doel.
8. Volgens verweerder dient de huiskraai te worden bestreden, omdat deze wordt beschouwd als invasieve exoot. Vanwege het mogelijke risico op schade aan flora en fauna, landbouwgewassen en visserij alsmede bedreiging van de biodiversiteit, dienen exoten op grond van internationale wetgeving en provinciaal beleid te bestreden te kunnen worden. De huiskraai komt weliswaar voor op de lijst van beschermde inheemse diersoorten (de lijst), maar dient op grond van de Ffw niet als zodanig te worden beschouwd.
9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
10. Op grond van de in geding gebrachte stukken moet er van uit worden gegaan dat de uit Azië afkomstige huiskraai vanaf 1997 in Nederland, meer in het bijzonder in Hoek van Holland, voorkomt, waarschijnlijk als gevolg van het meereizen met schepen. Sinds 1997 is de populatie huiskraaien gestaag toegenomen tot een getelde populatie van 29 exemplaren in januari 2011. De laatste telling in maart 2012 leverde een aantal van 23 exemplaren op. Verweerder wil de gehele populatie van huiskraaien laten vangen of doden teneinde te voorkomen dat de soort als gevolg van een mogelijke toekomstige explosieve groei in aantal schade op zal leveren als hierboven bedoeld en zich mogelijk verder over Nederland en Europa verspreidt.
11. Anders dan verweerder betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de hiervoor genoemde bepalingen en de vermelding van de huiskraai op de lijst in onderling verband bezien, betekenen dat de huiskraai als een beschermde inheemse diersoort wordt aangemerkt. Hiertoe acht de voorzieningenrechter het volgende van belang. In de toelichting op de lijst is vermeld dat de bekendmaking van de lijst ertoe strekt eenduidig kenbaar te maken welke soorten zijn bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet. Hieruit en gelet op het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van de Ffw volgt dat de lijst dient ter concretisering van het begrip beschermde inheemse diersoort. Vaststaat dat de huiskraai voorkomt op de lijst. Uit het feit dat de lijst, gelet op de toelichting, geen zelfstandig rechtsgevolg heeft, kan niet worden afgeleid dat verweerder onder omstandigheden een eigen invulling aan het begrip beschermde inheemse diersoort bedoeld in artikel 4 van de Ffw kan geven in weerwil van de meergenoemde lijst. De stelling van verweerder dat nu uit verscheidene algemene bronnen blijkt dat de huiskraai nergens in Europa als een inheemse soort wordt aangemerkt, een redelijke toepassing van artikel 4 van de Ffw dwingt tot het voorbijgaan aan de vermelding van de huiskraai op de lijst, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. De stelling van verweerder laat immers onverlet dat de wetgever om hem moverende redenen gekozen heeft voor het opnemen van de huiskraai op de lijst van beschermde inheemse diersoorten en dat – buiten de suggestie daartoe van verweerder – geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de huiskraai per abuis op de lijst is vermeld. Te minder omdat de lijst bekend is gemaakt in 2001 en niet gebleken is dat de lijst nadien ten aanzien van de huiskraai is aangepast.
11. Nu de huiskraai als beschermde inheemse diersoort wordt aangemerkt, mag verweerder artikel 67, eerste lid, van de Ffw toepassen. Dit brengt mee dat de stand van de huiskraai weliswaar mag worden beperkt, maar de huiskraai niet geheel mag worden verwijderd uit de vrije natuur en dat verweerder geen afbreuk mag doen aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Reeds hierom kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het aanwijzingsbesluit bij de te nemen beslissing op bezwaar niet in stand blijven. Het overige door verzoekster aangevoerde behoeft dan ook geen bespreking.
12. Gelet op het voorgaande en aangezien de werking van het aanwijzingsbesluit onomkeerbare gevolgen kan hebben voor de stand van de huiskraai, bestaat er voor de voorzieningenrechter aanleiding het aanwijzingsbesluit te schorsen.
13. Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de gemaakte reiskosten ten bedrage van € 43,80 is de rechtbank van oordeel dat deze voor toewijzing in aanmerking komen. Deze kosten heeft verzoekster in verband met deze procedure redelijkerwijs moeten maken. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit van 6 december 2012 wordt geschorst tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 43,80, te betalen aan verzoekster.
De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. N.S.M. Lubbe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.