ECLI:NL:RBDHA:2013:BY8406

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
430821 / FT RK 12-2841 en 430822 / FT RK 12-2842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M. Roskam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende goede trouw en verantwoordelijkheidsbesef

In deze zaak hebben verzoekers, een echtpaar met de Turkse nationaliteit, op 7 november 2012 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft op 10 december 2012 de verzoeken behandeld, waarbij beide verzoekers aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers een gezamenlijke schuldpositie hebben van € 128.109,47, ontstaan in Nederland. Verzoeker heeft een verleden met faillissementen en is aansprakelijk gesteld door de curator van zijn eerdere vennootschappen en de belastingdienst. De rechtbank heeft overwogen dat verzoekers niet hebben aangetoond dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Dit is met name van toepassing op de schuld aan het UWV, die voortvloeit uit het niet nakomen van de informatieplicht. Daarnaast zijn er ook schulden ontstaan uit verkeersovertredingen, die eveneens niet als te goeder trouw kunnen worden beschouwd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoekers onvoldoende in staat zijn om de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Verzoekster heeft aangegeven niet op zoek te zijn naar betaalde arbeid, en er is geen bewijs dat zij niet in staat is om te werken. Verzoeker heeft bovendien niet alle relevante schulden in zijn schuldpositie opgenomen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moeten worden afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet toe te passen, wat zou kunnen leiden tot een andere uitkomst.

De beslissing is genomen door mr. C.M. Roskam, lid van de enkelvoudige kamer van de rechtbank, en is uitgesproken op 7 januari 2013. Verzoekers hebben het recht om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep aan te tekenen, uitsluitend via een advocaat en procureur.

Uitspraak

rekestnummer: 430821/FT RK 12-2841, 430822/FT RK 12-2842
nummer verklaring: DHG9011200365 en DHG9011200373
uitspraakdatum: 7 januari 2013
RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
[verzoeker],
en
[verzoekster],
beiden wonende te [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoekers,
hebben op 7 november 2012 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoekschriften zijn op 10 december 2012 behandeld. De verzoekers zijn verschenen en gehoord.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is het volgende naar voren gekomen.
1. Verzoekers geven via een 285-verklaring aan een gezamenlijke schuldpositie te hebben van € 128.109,47
2. Verzoeker heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit. Verzoekster heeft de Turkse nationaliteit. Verzoekers zijn in 1984 in Turkije gehuwd. Verzoeker woont sedert 1973 in Nederland, verzoekster is in 1985 in Nederland komen wonen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verzoekers noch voor, noch tijdens hun huwelijk een rechtskeuze hebben gedaan. Het is de rechtbank niet gebleken dat verzoekers hun huwelijksvermogensregime hebben doen inschrijven in het in artikel 116 van Boek 1 BW bedoelde register. Verzoekers verklaren dat zij hun gezamenlijke gewone verblijfplaats vanaf 1985 in Nederland hebben gehad en dat hun schuldpositie vanaf 1985 in Nederland is ontstaan.
3a. Verzoeker heeft in 1998 samen met een mede vennoot het uitzendbureau [X.] BV opgericht. De onderneming was gevestigd in [vestigingsplaats]. In 2002 heeft het bedrijf feitelijk haar werkzaamheden gestaakt. De onderneming is in januari 2006 in staat van faillissement verklaard, welk faillissement in november 2009 is opgeheven wegens gebrek aan baten.
3b. Verzoeker heeft in 2001 het [Y.] B.V. opgericht. De onderneming was gevestigd in [vestigingsplaats]. De onderneming is in januari 2006 in staat van faillissement verklaard, welk faillissement in november 2009 is opgeheven wegens gebrek aan baten.
3.c. Verzoeker is op verzoek van de curator van de onder a en b bedoelde vennootschappen in juli 2007 in staat van faillissement verklaard. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft het vonnis van de rechtbank in september 2007 bekrachtigd. De rechtbank "'s-Gravenhage heeft in Januari 2007 een verzoek tot toelating schuldsaneringsregeling van verzoeker afgewezen. Het faillissement van verzoeker is in juni 2009 opgeheven wegens gebrek aan baten.
4. Verzoeker geeft aan door de onder 3c bedoelde curator aansprakelijk te zijn gesteld. Ook de belastingdienst heeft hem aansprakelijk gesteld. Op de met behulp van Zuidweg en Partners opgemaakte schuldenlijst staan deze vorderingen niet vermeld. Desgevraagd kan verzoeker hierover geen nadere informatie geven.
5. Verzoeker geeft aan dat behalve de restschuld van de hypothecaire geldlening van € 81.341,56 alle schulden van de overlegde schuldpositie zijn ontstaan in de periode vanaf 2009. Op de schuldenlijst staan wegens verkeersovertredingen van verzoeker twee vorderingen van het CJIB voor een bedrag van in totaal € 535,04. Hiervan is inmiddels € 112,50 betaald.
6. Op de schuldenlijst staat een vordering op verzoekster van het UVW van € 29.415,21 uit oktober 2010. Verzoeker geeft aan dat UVW aan verzoekster wegens het niet nakomen van de informatieplicht een boete heeft opgelegd vanwege ten onrechte ontvangen uitkeringen.
7. Verzoeker en verzoekster verrichten vanaf 2009 geen betaalde arbeid. Verzoeker geeft aan tot het moment dat hij onlangs geopereerd werd voor zijn hernia actief gesolliciteerd te hebben. Verzoekster is een jaar geleden gestopt met solliciteren omdat zij een inburgingscursus moest volgen van de schuldhulpverlening.
De rechtbank overweegt als volgt.
1. Partijen hebben beiden een gelijkluidende aanvraag ingediend, vergezeld van een gemeenschappelijke schuldenlijst. Door de schuldhulpverlening is een gemeenschappelijk minnelijk traject uitgevoerd. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verzoekers ontvankelijk zijn.
Partijen zijn in Turkije gehuwd in 1984. Dit betekent dat zij zijn gehuwd na de buitenwerkingstelling van het Haags Huwelijksgevolgenverdrag van 1905 op 23 augustus 1977 en vóór inwerkingtreding van het Haags huwelijksvermogensverdrag van 1978 op 1 september 1992. Nu de rechtbank niet gebleken is dat verzoekers noch voor, noch tijdens het huwelijk een rechtskeuze hebben gedaan, dient het toepasselijke huwelijksvermogensregime te worden bepaald aan de hand van de in het arrest Chelouche/van Leer ( HR 10 december 1976, NJ 1977, 275) geformuleerde criteria. Omdat verzoekers beiden op het moment van de huwelijkssluiting de Turkse nationaliteit bezaten, dient de vraag naar het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime meer specifiek te worden beantwoord op basis van de eerste trap van de in genoemd arrest ontwikkelde objectieve conflictenregel, volgens hetwelk dan het Turks recht van toepassing is. Nu verzoekers vanaf 1985 hun gemeenschappelijke woonplaats in Nederland hebben en daar ook hun gehele schuldpositie is ontstaan, is de rechtbank met toepassing van artikel 10: 8 Burgerlijk Wetboek van oordeel dat echter Nederlands recht van toepassing is en dat verzoekers in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en verzoekers met het gemeenschappelijke verzoek ontvankelijk zijn.
2. Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoekers ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoekers dienen te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoekers een verwijt gemaakt kunnen worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekers wat betreft hun inspanningen de schulden te voldoen of acties hunnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke. Het is aan verzoekers om hun goede trouw aannemelijk te maken.
Onvoldoende aannemelijk is dat de verzoekers ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest. Immers, de schuld van verzoekers aan het UWV is uit de aard der zaak niet te goeder trouw ontstaan. Het niet voldoen aan de informatieplicht is niet alleen verzoekster aan te rekenen maar ook verzoeker. Ook hij wist, moest althans geweten hebben, dat de informatieplicht aan het UWV niet werd nagekomen en dat de uitkering ten onrechte ontvangen werd.
Daarnaast zijn de schulden van verzoeker uit verkeersovertredingen niet te goeder trouw.
3. Bovendien vereist artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet dat voldoende aannemelijk dient te zijn dat verzoekers de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Onvoldoende aannemelijk is dat verzoekers de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Immers verzoekster geeft aan niet op zoek te zijn naar betaalde arbeid, terwijl de rechtbank niet gebleken is van een doktersverklaring waaruit zou blijken dat verzoekster niet in staat is om te werken. De rechtbank rekent verzoeker aan dat hij in de schuldpositie niet de bedragen heeft opgenomen waarvoor hij naar eigen mededeling door de curator en/of de belastingdienst aansprakelijk is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van verzoeker en verzoekster aangeeft dat zij beiden, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, zich niet, of althans onvoldoende bewust zijn van hun verantwoordelijkheid jegens hun crediteuren waardoor zij naar het oordeel van de rechtbank thans onvoldoende in staat zijn om de bij een wettelijke schuldsaneringsregeling op hun, zowel individueel als gezamenlijk rustende inspanningsverplichtingen op behoorlijke wijze na te komen, waardoor een succesvol verloop van de regeling zeer onzeker wordt.
Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, zowel afzonderlijk gezien als in onderling verband is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dienen te worden afgewezen. Tevens is de rechtbank op grond van bovengenoemde omstandigheden van oordeel dat er niet voldoende grond bestaat om tot toepassing van artikel 288 lid 3 Fw. over te gaan.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst af de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats], Turkije,
en
[verzoekster],
Geboren [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], Turkije,
beiden wonende te Zuigerstraat 20
2516 KL 's-Gravenhage,
Gewezen door mr. C.M. Roskam lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2013 in tegenwoordigheid van V.A. Versteegh, griffier.
De verzoekers hebben gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat en procureur worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.