ECLI:NL:RBDHA:2013:BY9390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
426753 - HA ZA 12-1071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst met betrekking tot een voorkeursrecht van koop en de gevolgen van schending daarvan

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, ging het om een geschil tussen twee partijen, [A] en [B], over de uitleg van een overeenkomst die een voorkeursrecht van koop betrof. [B] had in conventie gevorderd dat [A] zou worden veroordeeld tot betaling van een boete van € 45.378,02 en buitengerechtelijke incassokosten, omdat hij van mening was dat [A] het overeengekomen voorkeursrecht had geschonden door een perceel grond aan zijn dochters te schenken zonder het eerst aan hem aan te bieden. De rechtbank heeft de procedure gevolgd en kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder de inleidende dagvaarding en tussenvonnissen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat in de leveringsakte van 1987 een verplichting was opgenomen voor [B] om het perceel eerst aan [A] aan te bieden bij voorgenomen vervreemding. [B] stelde echter dat hij deze verplichting niet had geschonden, omdat de schenking aan zijn dochters onder opschortende voorwaarde was gedaan en het voorkeursrecht daarmee niet was geschonden. De rechtbank heeft de Haviltex-maatstaf toegepast om de overeenkomst te interpreteren, waarbij de context en de bedoeling van partijen centraal stonden.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat [B] niet verplicht was om het perceel aan [A] aan te bieden, omdat het voorkeursrecht was komen te vervallen bij de schenking. De vorderingen van [A] werden afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de door [B] gelegde beslagen moesten worden opgeheven. [A] werd veroordeeld in de proceskosten van de procedure in conventie, terwijl de kosten in reconventie op nihil werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 9 januari 2013 door mr. D. Nobel.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: 426753 / HA ZA 12-1071
Vonnis van 9 januari 2013
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.Th.P.A. Brink te Noordwijk,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N. Reggani te Leiden.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis kennis genomen van de navolgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
- de inleidende dagvaarding van 31 augustus 2012, met producties 1 t/m 9;
- de beslissing van de rechtbank van 19 september 2012, waarin aan partijen wordt medegedeeld dat deze zaak is geselecteerd voor het project civiele procesinnovatie;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 4;
- het tussenvonnis van 31 oktober 2012, waarin de reeds geplande comparitie van partijen werd gelast;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 10 t/m 15;
- het proces-verbaal van comparitie van 11 december 2012 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald op heden.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan in conventie en in reconventie
2.1. [B] vordert in conventie veroordeling van [B] tot betaling van (de boete van) € 45.378,02 alsmede tot betaling van € 1.228,78 aan buitengerechtelijke incassokosten, met nevenvorderingen en veroordeling van [B] in de kosten van het geding waaronder de beslagkosten.
2.2. [B] vordert in reconventie, na wijziging van eis, opheffing van de door [B] gelegde beslagen.
2.3. Bij akte van 10 april 1987 heeft [B] een perceel grond verkocht en geleverd aan [B] (hierna: het perceel). In artikel 6 van voornoemde leveringsakte is - voor zover relevant - het volgende bepaald:
"a. Partij [B] is verplicht (...) bij voorgenomen vervreemding, onder welke titel ook, van het bij deze akte aan partij [B] in eigendom overgedragen onroerend goed of gedeelte daarvan het te vervreemden onroerend goed of een gedeelte daarvan eerst schriftelijk per aangetekend schrijven te koop aan te bieden aan partij [B] (....) zulks om- en voor een koopsom als in onderling overleg te bepalen en bij onenigheid te bepalen door drie deskundigen (...).
b. (...)
c. (...)
d. (...)
e. Bij niet of niet volledige nakoming van de in dit artikel 6. bedoelde verplichting door partij [B] verbeurt hij ten behoeve van de verkrijger (lees: partij [B]; toevoeging rechtbank) een onmiddellijk en zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete groot (...) f.100.000,-- (...); generlei ingebrekestelling is vereist.
f. (...)
g. Het in dit artikel 6. bepaalde is uitsluitend van toepassing tussen partij [B] en [B] persoonlijk en dus niet tussen hun rechtsopvolgers onder algemene titel."
2.4. Bij akte van schenking en levering van 8 april 2003 heeft [B] het perceel onder opschortende voorwaarde geleverd aan zijn twee dochters. In artikel 13 van de akte van schenking en levering is het volgende bepaald:
"De overeenkomst van schenking en de onderhavige levering van het onder b geschonkene (lees: het perceel; toevoeging rechtbank) geschiedt onder de opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 22 en volgende boek 6 Burgerlijk Wetboek, dat definitief is gebleken dat geen gebruik zal of kan worden gemaakt van het voorkeursrecht tot koop van het registergoed sub b (...)."
2.5. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de aantekening in het kadaster, dat het perceel onvoorwaardelijk in eigendom is overgedragen aan de dochters van [B], op een fout van berust, en dat deze fout inmiddels door het Kadaster is hersteld. De hiermee verbandhoudende stellingen en weren kunnen dan ook onbesproken blijven.
2.6. [B] stelt zich op het standpunt dat [B] het in de leveringsakte overeengekomen voorkeursrecht van koop heeft geschonden door bij akte van 8 april 2003 het perceel door middel van schenking onder opschortende voorwaarde aan zijn dochters te vervreemden zonder het perceel eerst aan hem te koop aan te bieden. De in de leveringsakte gebezigde woorden "bij voorgenomen vervreemding" dienen volgens [B] ruim te worden opgevat en zien zowel op een voorwaardelijke als op een onvoorwaardelijke vervreemding.
Een eigendomsoverdracht is voor het ontstaan van de verplichting tot aanbieden niet van belang, aldus [B].
2.7. [B] bestrijdt dat hij gehouden was het perceel aan [B] te koop aan te bieden en betwist dat hij de boete heeft verbeurd.
Daartoe heeft [B] bij gelegenheid van de comparitie verklaard dat zowel zijn vrouw als hijzelf niet meer in goede gezondheid verkeren ([B] en zijn vrouw lijden beiden aan een chronische ziekte). [B] heeft daarom samen met zijn vrouw in 2003 testamenten laten opstellen en zij hebben een deel van de aan hen in eigendom toebehorende percelen - fiscaal voordelig - onder hun kinderen verdeeld, omdat zij over een aantal jaren door hun chronische ziekte mogelijk niet meer in staat zullen zijn om hun wensen ten aanzien van hun bezittingen kenbaar te maken. Daarbij heeft [B] het voorkeursrecht gerespecteerd, omdat het perceel onder opschortende voorwaarde is geleverd (zie 2.4), aldus [B].
2.8. Gelet op de standpunten van partijen betreft het hier in de kern een vraag van uitleg van het in artikel 6 van de leveringsakte neergelegde voorkeursrecht van koop (zie 2.4). De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de uitleg hiervan dient te geschieden met inachtneming van de zogeheten Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Het komt bij de uitleg derhalve aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de in geding zijnde afspraak mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, zulks in het licht van alle omstandigheden van het geval. Gelet hierop kan de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift wel vaak van groot belang en kan daaraan onder omstandigheden zelfs beslissende betekenis toekomen. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen doorslaggevende betekenis toekomt aan een taalkundige uitleg, aangezien het gaat om een overeenkomst zonder commercieel karakter die is aangegaan tussen twee niet professionele partijen.
2.9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit sub g van artikel 6 van de leveringsakte volgt dat sprake is van een persoonlijke verbintenis, die niet overgaat op de rechtsverkrijgers onder algemene titel (zie 2.3). Dit betekent dat in geval van overlijden van [B] of [B] het voorkeursrecht van koop komt te vervallen en niet overgaat op de (wettelijke) erfgenamen. Daarbij komt dat [B] ter comparitie uitdrukkelijk heeft verklaard dat het voorkeursrecht destijds is overeengekomen om te voorkomen dat bij verkoop van het perceel door [B] het perceel door de nieuwe eigenaar zou worden bebouwd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 6 van de leveringsakte met zich brengt dat het voorkeursrecht niet is geschonden doordat [B] het perceel bij akte van schenking van 8 april 2003, onder de opschortende voorwaarde dat het voorkeursrecht is komen te vervallen, aan zijn dochters heeft overgedragen. Met de akte van schenking onder opschortende voorwaarde blijft de juridische en feitelijke situatie onveranderd totdat het voorkeursrecht is uitgewerkt. De rechtsgevolgen van de akte van schenken treden immers eerst in nadat het voorkeursrecht is komen te vervallen. De akte van schenking laat ook onverlet dat, indien [B] alsnog beslist tot verkoop van het perceel aan een derde over te gaan, [B] het perceel eerst aan [B] te koop moet aanbieden bij gebreke waarvan hij de overeengekomen boete verbeurt.
2.10. Op grond van het bovenstaande rustte op [B] in 2003 dan ook niet de verplichting om het perceel eerst aan [B] te koop aan te bieden.
Van een inbreuk van het bepaalde in artikel 6 van de leveringsakte is geen sprake. Bij gebreke van een toereikende grondslag dienen de vorderingen van [B] dan ook te worden afgewezen.
2.11. Voor wat betreft de vordering in reconventie overweegt de rechtbank dat uit het voorgaande reeds volgt dat de vordering tot opheffing van de door [B] gelegde beslagen moet worden toegewezen.
2.12. [B] wordt als de in het ongelijkgestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [B] tot op heden op € 821,- aan griffierecht en € 1.788,- (2 pnt à € 894,-; tarief IV) aan salaris advocaat, derhalve in totaal € 2.609,-.
2.13. [B] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie. De rechtbank begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [B] gevallen, op nihil.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie:
3.1. wijst de vorderingen af;
3.2. veroordeelt [B] in de kosten van de procedure in conventie, tot op heden aan de zijde van [B] begroot op € 2.609,-;
3.3. verklaart voornoemde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
3.4. veroordeelt [B] om alle ten laste van [B] gelegde beslagen binnen twee dagen na datum van dit vonnis op te heffen;
3.5. veroordeelt [B] in de kosten van de procedure in reconventie, tot op heden aan de zijde van [B] begroot op nihil;
3.6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Nobel en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2013.