ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ1521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/09/433558 / KG ZA 12-1433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire beslagen in kort geding na voldoening aan vonnis

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Den Haag, is op 7 februari 2013 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van conservatoire beslagen. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. Davidse, vorderde de opheffing van beslagen die door de gedaagde, AANNEMERSBEDRIJF [A], waren gelegd op haar woning en parkeerplaats. De gedaagde had deze beslagen gelegd naar aanleiding van een vordering die hij had ingediend tegen de partner van eiseres, [B], die in 2011 was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 48.385,40. Na de faillietverklaring van [B] in 2012, had gedaagde conservatoire beslagen gelegd op de eigendommen van eiseres, met als doel druk uit te oefenen om betaling te verkrijgen.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ondanks het feit dat er een vonnis was gewezen in de bodemzaak, de beslagen nog steeds een conservatoir karakter hadden omdat het vonnis nog niet was betekend aan eiseres. De rechter benadrukte dat de belangen van partijen zorgvuldig moesten worden afgewogen. Eiseres stelde dat zij dringend behoefte had aan opheffing van de beslagen om te kunnen herfinancieren, terwijl gedaagde zijn beslagen als pressiemiddel gebruikte om eiseres te dwingen zich neer te leggen bij het vonnis van de bodemrechter.

Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat het belang van eiseres bij opheffing van de beslagen zwaarder woog dan het belang van gedaagde bij handhaving ervan. De vordering van eiseres werd toegewezen en de beslagen werden opgeheven. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in kort geding procedures, vooral in gevallen van conservatoire beslagen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/433558 / KG ZA 12-1433
Vonnis in kort geding van 7 februari 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. B.J. Davidse te Amsterdam,
tegen:
[gedaagde],
handelend onder de naam AANNEMERSBEDRIJF [A],
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.T. van der Meiden te Alphen aan den Rijn.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiseres]' en '[gedaagde]'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 30 januari 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Omstreeks februari 2009 heeft de partner van [eiseres], de heer [B] (hierna '[B]'), met toestemming van [eiseres] aan [gedaagde] de opdracht verstrekt om de - toen nog - in aanbouw zijnde woning van [eiseres] aan de [A-straat te plaats A] (hierna 'de woning') af te bouwen.
1.2. In verband met de uit hoofde van die opdracht uitgevoerde werkzaamheden heeft [gedaagde] een bedrag van € 48.385,40, inclusief BTW, in rekening gebracht bij [B]. Nadat [B] - ondanks sommatie - niet tot betaling overging, heeft [gedaagde] [B] in rechte betrokken. Bij verstekvonnis van 27 april 2011 is [B] veroordeeld om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 48.385,40, te vermeerderen met rente en kosten. De netto-opbrengst van de executiemaatregelen jegens [B] uit hoofde van dat verstekvonnis bedroeg circa € 23.000,--. Bij vonnis van 3 april 2012 is [B] - op verzoek van [gedaagde] - in staat van faillissement verklaard.
1.3. Na verkregen toestemming van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, waarbij de vordering van [gedaagde] is begroot op € 44.500,--, heeft [gedaagde] op 9 juli 2012 ten laste van [eiseres] conservatoire beslagen laten leggen op de woning en op een aan [eiseres] toebehorende parkeerplaats aan de [B-straat te plaats A].
1.4. Op 12 juli 2012 heeft [gedaagde] de bodemzaak tegen [eiseres] aanhangig gemaakt bij deze rechtbank, welke zaak bekend is onder zaak- en rolnummer: 423507 / HA ZA
12-859. Daarin vorderde [gedaagde] [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 35.259,90, met nevenvorderingen, (primair) wegens ongerechtvaardigde verrijking als gevolg van de door hem aan de woning verrichte werkzaamheden. Bij vonnis van 21 november 2012 heeft de rechtbank [eiseres] wegens ongerechtvaardigde verrijking veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 20.850,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2012, de proceskosten ad € 3.112,24 en de nakosten. De door [gedaagde] gevorderde executiekosten (ad € 10.474,85) en BTW-component ter zake van het nog openstaande deel van de factuur heeft de rechtbank afgewezen.
1.5. Het vonnis van 21 november 2012 is (nog) niet betekend aan [eiseres]. Desondanks heeft zij - ter voldoening daaraan - op 7 december 2012 een bedrag van
€ 24.367,15 overgemaakt naar de derdengeldrekening van de advocaat van [gedaagde].
2. Het geschil
2.1. Zakelijk weergegeven vordert [eiseres] [gedaagde] - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te veroordelen om de deurwaarder die het beslag heeft gelegd opdracht te geven op de kortst mogelijke termijn zorg te dragen voor doorhaling van de beslagen, onder toezending van een afschrift van die opdracht aan de advocaat van [eiseres], met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2. Samengevat voert [eiseres] daartoe het volgende aan.
Teneinde executiekosten te vermijden heeft [eiseres] op 7 december 2012 aan het vonnis van 21 november 2012 voldaan. Daarbij gaf [eiseres] aan dat de betaling aan [gedaagde] niet kan worden gezien als een berusting harerzijds in (een deel van) het vonnis. Zij heeft zich dus het recht voorbehouden om tegen het vonnis te appelleren, over welke mogelijkheid zij nog nadenkt. Nu aan het vonnis is voldaan, is de grondslag aan de door [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen komen te ontvallen, zodat deze moeten worden opgeheven. [gedaagde] weigert daartoe echter - ondanks sommatie - over te gaan. Daar komt bij dat [gedaagde] - anders dan [eiseres] - geen belang heeft bij handhaving van de beslagen.
2.3. [gedaagde] heeft de vordering van [eiseres] gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat - op grond van het bepaalde in artikel 704 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ('Rv') - de door [gedaagde] op 9 juli 2012 ten laste van [eiseres] gelegde beslagen nog steeds een conservatoir karakter hebben. Vaststaat immers dat het vonnis van 21 november 2012 niet is betekend aan [eiseres]. Overigens gaan ook partijen daarvan uit.
3.2. Als algemeen uitgangspunt geldt - ingevolge artikel 705 lid 2 Rv - dat een gelegd conservatoir beslag wordt opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert om, met inachtneming van de beperkingen van een kort gedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
3.3. Met het oog op een situatie als de onderhavige is verder van belang dat een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat de vordering tot verzekering waarvan het beslag is gelegd door de bodemrechter is afgewezen niet zonder meer moet worden toegewezen, voor zover tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld. Ook in een dergelijke situatie moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen, waarbij de omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg reeds uitspraak heeft gedaan moet worden meegewogen (zie Hoge Raad 30 juni 2006, LJN: AV1559).
3.4. Het voorgaande betekent dat de enkele omstandigheden dat (i) [eiseres] heeft voldaan aan hetgeen waartoe zij bij het vonnis van 21 november 2012 is veroordeeld en (ii) een deel van de vorderingen van [gedaagde], waartoe de beslagen mede zijn gelegd, in eerste aanleg is afgewezen niet meebrengen dat de beslagen moeten worden opgeheven zolang die afwijzing niet onherroepelijk is. Ook in dat geval moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen.
3.5. In verband met de belangenafweging heeft [eiseres] gemotiveerd - en onweersproken - aangevoerd dat de situatie waarin zij thans verkeert haar noodzaakt om zo spoedig mogelijk over te gaan tot herfinanciering, waarvoor zij haar familie nodig heeft en opheffing van de beslagen een voorwaarde is.
3.6. [gedaagde] heeft daartegenover gesteld dat hij op zichzelf kan leven met het vonnis van 21 november 2012 en dat hij de kwestie zo snel mogelijk wil afsluiten. Hij zal dan ook geen principaal hoger beroep instellen tegen het vonnis. Echter, voor zover [eiseres] dat wel doet, zal hij zeker incidenteel appel instellen tegen het vonnis voor wat betreft het afgewezen deel van zijn vordering. In die zin stelt hij belang te hebben bij handhaving van de beslagen, waaraan hij heeft toegevoegd bereid te zijn tot opheffing van de beslagen over te gaan indien [eiseres] toezegt te berusten in het vonnis van 21 november 2012.
3.7. Het komt er dus in feite op neer dat [gedaagde] de beslagen enkel handhaaft als pressiemiddel teneinde [eiseres] ertoe te bewegen zich neer te leggen bij het vonnis van 21 november 2012. Dat kan echter niet als een rechtens te respecteren belang worden aangemerkt. Hoe dan ook, bezien in het licht van het voorgaande moet het belang van [eiseres] bij opheffing van de beslagen zwaarder wegen dan het belang van [gedaagde] bij handhaving ervan. Dat klemt te meer nu het deel van de vordering waartoe [gedaagde] de beslagen wil handhaven in eerste aanleg is afgewezen.
3.8. De slotsom is dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen. Zoals (subsidiair) voorgesteld door [gedaagde] zal de voorzieningenrechter om praktische redenen - anders dan [eiseres] vordert - de opheffing van de beslagen uitspreken, mede waar [eiseres] heeft aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben.
3.9. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
-heft op de op 9 juli 2012 door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde conservatoire beslagen op de woning aan de [A-straat te plaats A] en de parkeerplaats aan de [B-straat te plaats A];
-veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot op dit vonnis in totaal begroot op
€ 986,92 waarvan:
a. € 891,-- te voldoen aan [eiseres] (€ 816,-- aan salaris advocaat en € 75,-- aan griffierecht);
b. € 95,92,--, inclusief BTW, wegens explootkosten, aan de griffier van de rechtbank door overmaking op rekeningnummer [nummer] ten name van MvVenJ. Arrondissement Den Haag 537, onder vermelding van 'proceskostenveroordeling' en het zaak- en rolnummer;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2013.