zaaknummers: AWB 12/4827 en AWB 12/4828
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2013 in de zaken tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
(gemachtigde: [A]),
Belastingdienst [te P], verweerder.
Verweerder heeft bij beschikkingen met dagtekening 21 maart 2012 (de beschikkingen) de voorschotten huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2012 vastgesteld op nihil. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 mei 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2012. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt en toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Feiten
1. Aan eiser is bij besluit van 15 juli 2009 een verblijfsvergunning verleend voor de periode 6 januari 2009 tot 6 januari 2010. Bij besluit van 7 juni 2010 is de geldigheidsduur van deze vergunning verlengd tot 8 maart 2011.
2. Op 25 november 2010 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlenging van een verblijfsvergunning. Die aanvraag is afgewezen en het bezwaar tegen die beslissing is bij besluit van 25 maart 2011 ongegrond verklaard. Het beroep dat eiser daartegen heeft ingesteld, is op 23 december 2011 ongegrond verklaard. Een afschrift van deze uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, met zaaknummer 11/14205 (hierna: de uitspraak 11/14205) behoort tot de gedingstukken. Eiser heeft tegen de uitspraak 11/14205 hoger beroep ingesteld. De advocaat van eiser heeft bij brief van 10 oktober 2012 verklaard dat op dat hoger beroep nog niet is beslist.
3. Ter zitting heeft verweerder het volgende overzicht overgelegd van de verblijfstitelcodes van eiser zoals verweerder die telefonisch heeft vernomen van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND):
6 januari 2009 tot 6 januari 2010 21
6 januari 2010 tot 8 maart 2010 33
8 maart 2010 tot 8 maart 2011 21
8 maart 2011 tot 25 maart 2011 33
25 maart 2011 tot heden 98
Na de zitting heeft verweerder een schriftelijke bevestiging van deze gegevens overgelegd afkomstig van de IND.
4. Verweerder heeft bij de in bezwaar bestreden besluiten de huur- en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2012 op nihil gesteld. Als toelichting staat op die besluiten vermeld:
“U hebt (een deel van) dit jaar geen recht op toeslag, omdat u niet rechtmatig in Nederland verblijft of omdat uw verblijfstatus geen recht geeft op een toeslag.
(...)
U heeft volgens de gegevens van het GBA en de IND verblijfstitel 98 (geen verblijfstitel) waardoor er geen recht bestaat op een bijdrage huur- en kindgebonden budget.”
Geschil
5. In geschil is of verweerder terecht de voorschotten huur- en zorgtoeslag heeft vastgesteld op nihil. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder van de juiste verblijfsstatus van eiser is uitgegaan.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in 2012 rechtmatig verblijf had in Nederland op grond van artikel 8, letter g of h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat hij in afwachting was van de beslissing op zijn hoger beroep tegen de uitspraak 11/14205. De verblijfstitelcode 98 is daarom onjuist. Eiser beroept zich verder op het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel omdat hij van de Gemeente [Z] wel een bijstandsuitkering ontvangt. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, herroeping van de beschikkingen en toekenning van zorg- en huurtoeslag voor het jaar 2012.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij mag uitgaan van de verblijfstitelcodes zoals die zijn verstrekt door de IND en dat daaruit blijkt dat eiser sinds
25 maart 2011 geen rechtmatig verblijf meer heeft. Hij kan daarom geen aanspraak maken op zorg- en huurtoeslag voor het jaar 2012. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
8.Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
9. Artikel 8 Vw luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(...)
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
(...)”
10. Artikel 10 van de Vw luidt als volgt:
“1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.
2. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien de aanspraak betrekking heeft op het onderwijs, de verlening van medisch noodzakelijke zorg, de voorkoming van inbreuken op de volksgezondheid, of de rechtsbijstand aan de vreemdeling.
3. De toekenning van aanspraken geeft geen recht op rechtmatig verblijf.”
11. Artikel 11 van de Vw luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.
2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en l;
b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;
(...)
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.”
12. In artikel 82 van de Vw is bepaald in welke gevallen de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
13. Artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt in aanvulling op artikel 11 Vw dat ook de vreemdeling die aansluitend aan een verblijf als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a, van de Vw, rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder g of h, van de Vw aanspraak heeft op zorg- en huurtoeslag.
14. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 21 oktober 2009, nr 200902003/1/H2, LJN: BK0811) verweerder zich mag baseren op de verblijfstitelcodes die in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) zijn opgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat verblijfstitelcode 98 betekent dat de betrokkene geen rechtmatig verblijf (meer) heeft en dat vanaf 25 maart 2011 eiser met deze code staat geregistreerd in de GBA.
15. Uit de uitspraak 11/14205 blijkt dat de minister voor Immigratie en Asiel eiser bij het aldaar bestreden besluit van 25 maart 2011, het bezwaar van eiser heeft afgewezen en eiser heeft meegedeeld dat hij de behandeling van een daartegen in te dienen beroep niet in Nederland mag afwachten.
16. Met de uitspraak 11/14205 is (afwijzend) op het beroep beslist zodat op dat moment het besluit van 25 maart 2011 in werking treedt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook terecht de verblijfstitelcode van eiser op 98 vastgesteld.
17. De opschortende werking van artikel 82 Vw noch het bepaalde in artikel 8, onderdeel h, van de Vw is van toepassing op het instellen van hoger beroep. Ook overigens blijkt niet uit de Vw dat het instellen van hoger beroep opschortende werking heeft en in de uitspraak 11/14205 is evenmin vermeld dat eiser de uitkomst van een eventueel in te stellen hoger beroep in Nederland mag afwachten. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in dit geval niet mocht baseren op de verblijfstitelcode 98. Verweerder heeft dan ook terecht de voorschotten zorg- en huurtoeslag voor het jaar 2012 vastgesteld op nihil omdat eiser geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. Voor zover eiser nog heeft bedoeld te stellen dat pas met ingang 23 december 2011, de datum van de uitspraak 11/14205, sprake is van onrechtmatig verblijf leidt dat niet tot een ander oordeel. Ook uitgaande van die datum is immers in 2012 geen sprake van rechtmatig verblijf.
18. Dat aan eiser, naar hij stelt, door de gemeente [Z] wel een bijstandsuitkering is toegekend, betekent niet dat daarmee ook recht ontstaat op zorg- en huurtoeslag. Zoals uit artikel 10, derde lid, van de Vw volgt, geeft het toekennen van aanspraken geen recht op rechtmatig verblijf. Voorts is met die toekenning geen sprake van een beslissing door verweerder zodat niet gesteld kan worden dat verweerder tegenstrijdige beslissingen heeft genomen en daardoor in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel handelt. Dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft eiser verder niet geconcretiseerd met gevallen waarin aan anderen met verblijfstitelcode 98 wel zorg- en huurtoeslag (definitief) zijn toegekend.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Strik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.