ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/09/434451/FT-RK 13.8
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw

Op 11 februari 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoekster, geboren in 1964, had op 4 januari 2013 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroeg om toepassing van de schuldsaneringsregeling. De totale schuldenlast van de verzoekster bedroeg € 572.299,32, waaronder verschillende rekening-courantschulden en belastingschulden. De rechtbank heeft de verzoekster op 28 januari 2013 gehoord en heeft de zaak vervolgens beoordeeld.

De rechtbank overwoog dat ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet het verzoek slechts kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoekster te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was. Dit oordeel is gebaseerd op de aard en omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, en het gedrag van de verzoekster met betrekking tot haar financiële verplichtingen.

De rechtbank concludeerde dat er in het verleden een moment moet zijn geweest waarop het voor verzoekster duidelijk was dat zij haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen, maar dat zij desondanks is doorgegaan met het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen. Ook werd opgemerkt dat de verzoekster onvoldoende inzicht heeft gegeven in de afwikkeling van haar zakelijke belangen en dat zij het belang van haar schuldeisers niet voldoende in acht heeft genomen. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

De beslissing werd genomen door mr. R. Cats, lid van de enkelvoudige kamer, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De verzoekster heeft het recht om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep in te stellen, uitsluitend door een advocaat en procureur.

Uitspraak

rekestnummer: C/09/434451/FT-RK 13.8
nummer verklaring: LDS0231300016
uitspraakdatum: 11 februari 2013
RECHTBANK DEN HAAG
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
heeft op 4 januari 2013 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 28 januari 2013 behandeld. De verzoekster is gehoord. De totale schuldenlast van verzoekster bedraagt € 572.299,32.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoekster ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoekster dient te voldoen.
Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoekster een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoekster wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke.
Volgens een door verzoekster overgelegd schuldenoverzicht bedraagt haar schuldenlast € 572.299,32. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er onder meer sprake is van verschillende rekening-courantschulden. De schuld van € 85.924,10 aan de ING Bank heeft volgens verzoekster betrekking op een onderneming (Efficiënt Reclame) waarmee zij in 2004/2005 is gestopt. De andere schuld aan de ING Bank ten bedrage van € 263.886,90 is een rekening-courantschuld die betrekking heeft op de per 1 juli 2010 opgeheven eenmanszaak van verzoekster (handelsnamen: [A.},[B.], [C.], [D.], [E.]). Tevens is er sprake van belastingschulden ten bedrage van € 101.698,- en een in 2010 ontstane zakelijke schuld aan Benelux Industrial Partnership Tulip B.V. ten bedrage van € 41.938,52.
Gelet op de omvang van genoemde schulden dient de rechtbank het er voor te houden dat er in het verleden een moment moet zijn geweest waarop het voor verzoekster duidelijk moet zijn geweest dat zij haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en dat verzoekster desondanks is voortgegaan met het aangaan en niet-nakomen van financiële verplichtingen. Verzoekster heeft onvoldoende gesteld om de rechtbank tot een andersluidend oordeel te doen komen. Hierbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat evenmin is gebleken dat verzoekster zich in een eerder stadium serieus heeft afgevraagd in hoeverre het nog langer verantwoord was om ondernemingsactiviteiten te ontplooien, terwijl dit wel op haar weg had gelegen temeer nu in 2008 ook nog eens een vennootschap (High Surpus B.V.) waarvan verzoekster bestuurder en enig aandeelhouder was, is gefailleerd.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat onvoldoende inzicht heeft gegeven in de afwikkeling van haar zakelijke belangen en onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij het belang van haar schuldeisers voldoende in acht heeft genomen. Hierbij neemt de rechtbank onder meer in aanmerking dat een voormalig werknemer van verzoekster een onderneming is gestart (Kinglight Factory B.V.) waar verzoekster thans 20 uur per week werkzaam is en dat deze het klantenbestand van de per 1 juli 2010 opgeheven eenmanszaak van verzoekster heeft overgenomen, terwijl niet aannemelijk is geworden dat verzoekster hier geen vergoeding voor had kunnen bedingen.
rekestnummer: C/09/434451/FT-RK 13.8
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk geworden is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag
waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Dit leidt er toe dat de rechtbank de verzoeken zal afwijzen.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient dus te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. R. Cats lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2013 in tegenwoordigheid van A. van Groningen Schinkel, griffier.
De verzoekster heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat en procureur worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.