ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/09/432666/FT-Rk 12-3098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing faillissementsverzoek op basis van onduidelijkheid over betalingsverplichtingen

In deze zaak hebben verzoeksters, Stichting Bedrijfspensioenfonds [X.] en Stichting Sociaal Fonds [Y.], een faillissementsverzoek ingediend tegen de vennootschap onder firma [A.] V.O.F. en haar vennoten [verweerder sub 1] en [verweerder sub 2]. De verzoeksters stellen dat de verweerders in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen, omdat zij verschillende vorderingen onbetaald laten. De rechtbank heeft op 8 januari, 29 januari en 12 februari 2013 de zaak behandeld en de betrokken partijen gehoord.

De rechtbank constateert dat er onduidelijkheid bestaat over de te betalen nota's en de betalingen die door de verweerders zijn verricht. Verweerders hebben verklaard dat zij in 2011 een bedrag van € 12.000,- hebben overgemaakt, maar dat deze betalingen niet terug te vinden zijn in de overzichten van verzoeksters. De verweerders hebben aangegeven dat zij bereid zijn om te betalen, maar dat zij eerst duidelijkheid willen over de teruggave van 2011 en de openstaande nota's van 2012. De rechtbank benadrukt dat de faillissementsprocedure niet bedoeld is om geschillen over administratieve onduidelijkheden te laten voortbestaan.

De rechtbank oordeelt dat niet summierlijk is gebleken dat de verweerders in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen. De rechtbank wijst het verzoek tot faillietverklaring af, omdat de faillissementsprocedure niet kan worden gebruikt om gezonde ondernemingen onder druk te zetten vanwege administratieve geschillen. De beslissing is genomen door rechter G.H.M. Smelt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 februari 2013.

Uitspraak

rekestnummer: C/09/432666/FT-RK 12.3098
uitspraakdatum: 12 februari 2013
RECHTBANK DEN HAAG
Team Insolventies - enkelvoudige kamer
STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS [X.]
STICHTING SOCIAAL FONDS [Y.]
verzoeksters
mr. G. Janssen
hebben een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:
de vennootschap onder firma
[A.] V.O.F.
alsmede haar vennoten
[verweerder sub 1]
[verweerder sub 2],
verweerders.
Het verzoekschrift is op 8 januari, 29 januari en 12 februari 2013 behandeld in raadkamer. Verzoeksters en verweerders zijn daarbij gehoord.
Verzoeksters hebben het faillissement van verweerders aangevraagd stellende dat verweerders verkeren in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu zij zowel de vorderingen van verzoeksters ad € 29.139,61 (verzoekster sub 1) en ad € 994,01 (verzoekster sub 2) als andere vorderingen onbetaald laten.
Ter terechtzitting van 8 januari 2013 hebben verweerders medegedeeld dat de bij het verzoekschrift gevoegde nota's van 2011 en eerdere jaren zijn betaald. Deze betalingen zijn niet terug te vinden in de overzichten van verzoeksters. Naar de berekening van verweerders is er voor het jaar 2011 nog een terugggave te verwachten. De nota's van 2012 staan nog open maar alvorens verweerders deze nota's betalen, willen zij eerst duidelijkheid over de teruggave van 2011 zodat zij daarvan de eventuele vorderingen kunnen voldoen. Daarbij komt dat de nota's van 2012 ambtshalve aanslagen betreffen waarvan de betalingstermijn nog niet is verstreken. Verweerders verklaren dat zij een gezond bedrijf zijn en ook kunnen betalen maar dat er eerst duidelijkheid dient te komen over de teruggave(n) en de vorderingen. Verweerders geven verder aan dat aan verzoeksters en aan haar incassobureau reeds diverse malen om duidelijkheid is gevraagd maar dat er geen antwoord komt.
Ter terechtzitting van 29 januari 2013 hebben verweerders onbestreden verklaard dat zij in 2011 € 12.000,- hebben overgemaakt, die nergens in de overzichten van verzoeksters te vinden is. Wederom is herhaald dat betaald kan worden, maar dat verweerders duidelijkheid willen.
Heden heeft mr Janssen ter zitting aangevoerd dat de laatste nota's, waaronder die van december 2012, niet zijn betaald. Verweerders hebben dit erkend; zij stellen niet eerder te willen betalen dan dat er duidelijkheid is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden, welke aantonen, dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. In het kader van de behandeling van het faillissementsverzoek dient het bestaan van de toestand van opgehouden hebben te betalen eenvoudig zijn vast te stellen. Voor het bestaan van feiten en omstandigheden die de conclusie wettigen dat sprake is van een toestand van hebben opgehouden te betalen, is vereist dat sprake is van het onbetaald laten van een opeisbare vordering en voorts van pluraliteit van schuldeisers. Ook dat moet eenvoudig zijn vast te stellen.
Wat er - met de onduidelijkheid die er in deze procedure, ook na aanhouding, is over de toerekening van verrichte betalingen aan openstaande posten - verder ook zij van het summierlijk gebleken zijn van de vorderingen van verzoeksters, de rechtbank overweegt over de faillissementstoestand het volgende.
In deze zaak speelt een geschil tussen verzoeksters en verweerders, gebaseerd op onduidelijkheid over te betalen nota's en betaalde bedragen, die zich inmiddels over jaren uitstrekt. Evenzeer is duidelijk dat verweerders daadwerkelijk betalingen - van in totaal duizenden euro's - hebben verricht en, zo hebben ze onbestreden verklaard, een gezond bedrijf hebben en ook, zo parafraseert de rechtbank, goed voor hun geld zijn. Zij hebben echter hun betalingen opgeschort tot [verzoeksters] duidelijkheid geven.
De faillissementsprocedure is niet bedoeld om geschillen over administratieve onduidelijkheden te laten voortbestaan en tegelijkertijd de aangeslotenen tot betaling te dwingen, mogelijk met het einde van gezonde ondernemingen tot gevolg.
Steunvorderingen van derden, waardoor de beweerde faillissementstoestand van dat geschil onafhankelijk zou blijken te zijn, zijn niet overgelegd.
Nu niet summierlijk is gebleken dat verweerders zijn komen te verkeren in de toestand dat ze hebben opgehouden te betalen, moet het verzoek tot faillietverklaring worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring van:
[A.] V.O.F.
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken
voor Den Haag onder nummer: [xxxxxxxx]
[verweerder sub 1],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats]
[verweerder sub 2]
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats]
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te 's-Gravenhage.
afwijzing faillissement
L24a