ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12_30185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verblijfsvergunning op basis van medische behandeling en gezinsleven conform artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2013 uitspraak gedaan in de procedure van eiseres, een Surinaamse vrouw, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' en 'gezinsleven conform artikel 8 EVRM'. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen van eiseres ongegrond waren, omdat zij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en er geen gronden waren om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Eiseres had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend, die was afgewezen. De rechtbank overwoog dat de medische situatie van eiseres, hoewel ernstig, niet voldoende was om aan te nemen dat zij niet in Suriname de benodigde zorg zou kunnen krijgen. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom het inreisverbod van twee jaar niet onterecht was opgelegd. Eiseres had geen concrete aanknopingspunten aangedragen om te twijfelen aan de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA), die aangaven dat zij onder voorwaarden kon reizen en dat behandeling in Suriname mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van haar dochter in Nederland, en dat de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiseres. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/30185 en AWB 12/29772
V-nummer: [nummer]
uitspraak van enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam], eiseres,
gemachtigde mr. L. van Dijk,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. R.P.G. van Bel.
Procesverloop
Eiseres heeft op 17 september 2012 beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 12 september 2012 (de bestreden besluiten).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 december 2012. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar dochter en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [1944] en bezit de Surinaamse nationaliteit. Op 19 oktober 2004 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ ingediend. Op 25 mei 2005 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 19 december 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het door eiseres tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 7 november 2008 deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, gegrond verklaard (AWB 08/1064). Bij uitspraak van 4 november 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het door verweerder ingestelde hoger beroep tegen deze uitspraak gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd en ongegrond verklaard (kenmerk: 200808843/1/V2). Bij deze uitspraak is het besluit van 25 mei 2005 in rechte onaantastbaar geworden.
2. Eiseres heeft op 4 augustus 2010 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’. Bij aanvraag van dezelfde datum heeft zij tevens verzocht om de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel: ‘gezinsleven conform artikel 8 EVRM’. Bij separate beschikkingen van 23 maart 2011 zijn de aanvragen van eiseres afgewezen. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Op 7 februari 2012 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘uitoefenen van gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ en de aanvraag ‘medische behandeling’ bij de bestreden besluiten afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), er niet een van de vrijstellingsgronden van artikel 17 van de Vw 2000 of van artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 (de hardheidsclausule). Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.
4. Eiseres heeft in beroep gesteld dat het derde rapport van het BMA niet gelijktijdig met het bestreden besluit aan eiseres is gezonden, waardoor zij niet de gelegenheid heeft gehad om op dat rapport te reageren. Ten onrechte heeft het BMA eiseres niet zelf onderzocht dan wel de resultaten van het lopende geriatrisch onderzoek afgewacht alvorens het advies van 30 augustus 2012 uit te brengen. Het BMA erkent dat er een medische noodsituatie ontstaat bij het uitblijven van medische behandeling voor haar suikerziekte. Eiseres is daarnaast echter volledig afhankelijk van de hulp van anderen. Zij is niet alleen niet in staat zich zelfstandig te melden bij een huisarts, maar zij heeft ook te maken met cognitieve stoornissen (vasculaire dementie). Professionele thuiszorg is weliswaar aanwezig in het land van herkomst, maar dit is niet hetzelfde als mantelzorg. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 EVRM, het ontbreken van mantelzorg en het aan eiseres opgelegde inreisverbod verwijst eiseres naar de speciale band tussen eiseres en haar in Nederland levende en werkende jongste dochter. Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar de zaak met het IND kenmerk [nummer] inzake S., waarin verweerder de meer dan normale emotionele banden wel heeft aangenomen. Verweerder heeft miskend dat er een situatie van volledige afhankelijkheid is ontstaan gedurende het verblijf van eiseres in Nederland, dat in 2003 rechtmatig als vakantieverblijf bij dochter is begonnen. Ten slotte weigeren de echtgenoot en zoon van eiseres de 24-uurs zorg voor eiseres op zich te nemen, nog daar gelaten dat haar echtgenoot gelet op zijn leeftijd en - recente - medische problemen hier ook niet (meer) toe in staat is.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijgestelling van het mvv-vereiste op grond van haar gezondheidssituatie. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 3 januari 2012 een advies, op 29 maart 2012 een aanvullend advies en op 30 augustus 2012 een nieuw advies uitgebracht. Uit deze adviezen blijkt dat eiseres medische klachten heeft en onder behandeling staat. Tevens wordt zij verzorgd door haar in Nederland verblijvende dochter. Eiseres wordt in staat geacht te reizen, zij het dat zij begeleid moet worden door een verpleegkundige. Behandeling in algemeen medisch-technische zin is in Suriname aanwezig. De afwijzing van de aanvraag leidt niet tot inmenging in het aangenomen familie- of gezinsleven van eiseres en haar dochter, nu eiseres nimmer rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Er is geen sprake van een band die uitstijgt boven de normale banden tussen volwassen familieleden. Ook heeft eiseres nog familieleden in Suriname die daar voor haar kunnen zorgen. Dat gesteld wordt dat de zoon en de echtgenoot van eiseres niet bereid zijn de verzorging op zich te nemen doet daar niet aan af. Voorts is niet gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Het beroep op de hardheidsclausule kan niet slagen nu de behandeling in Suriname doorgezet kan worden en niet gebleken is dat de dochter van eiseres de enige persoon is die de benodigde mantelzorg kan geven. Evenmin is gebleken dat eiseres in Suriname niet de zorg zal kunnen krijgen die zij nodig heeft. De omstandigheden met betrekking tot de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg worden niet betrokken bij de beoordeling. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, omdat met de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van gelijke of vergelijkbare gevallen. Dat in de door eiseres aangehaalde zaak aan een in 1936 geboren Surinaamse vrouw met medische problemen blijkens de beschikking van verweerder van 22 maart 2010 is aangenomen dat sprake is van uitoefening van gezinsleven in Nederland met (klein)kinderen betekent niet dat ook aan eiseres een verblijfsvergunning zou moeten worden verleend. Er is sprake van grote verschillen tussen die zaak en de zaak van eiseres, zoals haar leeftijd en de verblijfsduur van eiseres. Ook is eiseres nog steeds gehuwd en wonen zowel haar echtgenoot als haar zoon met zijn gezin in Suriname. Verweerder heeft tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, omdat niet is gebleken dat er sprake is van een dusdanig langdurig (rechtmatig) verblijfsrecht in Nederland enb een dusdanige deelname aan de Nederlandse samenleving dat de uitvaardiging van een inreisverbod leidt tot schending van haar privé-leven, terwijl er evenmin aanleiding bestaat om vanwege humanitaire redenen af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van het beroep in de procedure 12/30185 (‘medische behandeling’) als volgt.
6. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. De vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen, is op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 vrijgesteld van dit vereiste.
Ingevolge artikel 17 van de Vw 2000 juncto artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag evenmin afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv wanneer het stellen van het mvv-vereiste naar het oordeel van verweerder zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). Dit wordt door verweerder onder meer het geval geacht indien bij terugkeer een medische noodsituatie zal ontstaan.
Onder een medische noodsituatie wordt volgens paragraaf B8/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 verstaan: de situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder ‘op korte termijn’ wordt verstaan binnen drie maanden.
Volgens paragraaf B8/4 stelt in sommige gevallen de medisch adviseur vast dat een bepaalde medische behandeling slechts kans van slagen heeft indien de betrokken vreemdeling kan terugvallen op een zogeheten ‘mantelzorgnetwerk’. Hiermee wordt bedoeld dat de aard van de aandoening het noodzakelijk maakt dat de vreemdeling wordt verzorgd door derden, met name familieleden of vrienden. Deze derden hoeven voor het verrichten van mantelzorg niet medisch geschoold te zijn, tenzij de medisch adviseur dat nadrukkelijk aangeeft.
Volgens paragraaf B8/11 wordt in het kader van de behandeling van aanvragen voor het ondergaan van medische behandeling dan wel vanwege een medische noodsituatie ambtshalve beoordeeld of de uitzetting op grond van artikel 64 achterwege dient te blijven.
Volgens paragraaf A4/7.4 kan het voorkomen dat het BMA in zijn advies aangeeft dat de vreemdeling in staat is om te reizen, doch dat dit onder bepaalde voorwaarden dient te geschieden. De Dienst Terugkeer & Vertrek ziet erop toe dat aan deze voorwaarden is voldaan voordat de vreemdeling wordt uitgezet.
7. Niet betwist is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. In geschil is of de vrijstellingsgrond van artikel 17, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 van toepassing is dan wel of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000.
8. Blijkens de BMA adviezen van 3 januari 2012, 29 maart 2012 en 30 augustus 2012, die tot stand zijn gekomen na informatie van de behandelend artsen van eiseres, heeft eiseres klachten van suikerziekte, hoge bloeddruk, knieprothese rechts en plaatosteosynthese rechteronderbeen, een lichte afasie na een CVA (Cerebrovasculair accident/beroerte) en distorsie van de linkerknie waarvoor behandeling door een orthopeed wordt gegeven (injectie in kniegewricht gezien bevindingen röntgenonderzoek). Een totale knieprothese wordt overwogen, mocht dit onvoldoende effect hebben en de röntgenafwijkingen ernstige vormen aan nemen. Onderzoek door een geriater is aangevraagd. Eiseres verplaatst zich in verband met valgevaar nu in een rolstoel en is nu afhankelijk van hulp van anderen voor de dagelijkse verzorging. Eiseres is voor de dagelijkse verzorging als ook voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) momenteel afhankelijk van anderen. Haar dochter heeft daarbij met name begeleidende taken. Niet is gebleken dat eiseres niet zelfstandig kan eten en drinken. Een medische noodsituatie ontstaat bij het uitblijven van een behandeling van de suikerziekte gezien de aard van deze ziekte. Eiseres kan onder voorwaarden reizen. Behandeling van de klachten van eiseres is mogelijk in Suriname. Of mantelzorg aanwezig is in het land van herkomst valt buiten de onderzoekscompetentie van de medisch adviseur.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 november 2005 (LJN: AU6021) – is het advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder. Indien een zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij de besluitvorming op aanvragen om toelating in beginsel van een dergelijk advies uitgaan. Het is volgens de Afdeling aan de vreemdeling om aan te tonen dat het advies niet op de juiste wijze is opgesteld.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de BMA adviezen niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, noch dat deze adviezen niet inzichtelijk of concludent zijn. Ter beoordeling staat daarom of er sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de BMA adviezen. Ten aanzien van de stelling dat het BMA-advies van 30 augustus 2012 bij het bestreden besluit is toegezonden overweegt de rechtbank dat eiseres in beroep de gelegenheid heeft gehad om op het BMA advies van 30 augustus 2012 te reageren, zodat zij niet in haar belangen is geschaad. Er is daarom geen sprake van een onzorgvuldige besluitvorming die tot vernietiging van het bestreden besluit zou moeten leiden.
11. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte niet het onderzoek van de geriater heeft afgewacht alvorens het BMA advies aan het besluit ten grondslag te leggen oordeelt de rechtbank als volgt. Blijkens de ter zitting door de raadsman van eiseres en haar dochter gegeven toelichting ging het om een geriatrisch onderzoek in verband met geconstateerde toeneming van de cognitieve stoornissen (dementia Alzheimer of vasculair). Gelet op de bij door verweerder overgelegde stukken heeft de BMA-arts bij brief van 21 november 2011 in de zaak van eiseres informatie in Suriname opgevraagd over onder meer de maate waarin behandeling door een oogarts, huisarts, orthopeed en fysoptherapeut daar mogelijk is en de vraag of thuiszorg beschikbaar is. Het antwoord d.d. 26 december 2011 op deze vijf vragen is dat dit mogelijk is. Verder heeft verweerder gewezen op ambtshalve verkregen antwoorden in een zaak betreffende een uit Suriname afkomstige 81-jarige demente vrouw die in Nederland in een verpleegtehuis verblijft en volledig rolstoelgebonden en ADL-afhankelijk is. Uit de in laatstgenoemde zaak gegeven antwoorden d.d. 15 april 2012 is het BMA en verweerder ambtshalve bekend dat in Suriname geen geriater aanwezig is, dat er geen psychogeriatrische verpleegtehuizen zijn in Suriname, dat er evenmin verpleegtehuizen zijn, maar dat thuiszorg mogelijk is.
Gelet op het vorenstaande is er geen reden om aan te nemen dat verweerder het aangevraagde onderzoek door een geriater diende af te wachten, nu eiseres naar het oordeel van het BMA, onder voorwaarden, kan reizen en behandeling van haar medische klachten mogelijk is in Suriname respectievelijk thuiszorg voorhanden is. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de BMA-adviezen aangedragen. Verweerder heeft derhalve deze adviezen ten grondslag mogen leggen aan zijn conclusie dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de medische noodzakelijke behandeling.
12. Onder verwijzing naar paragraaf B8/4 van de Vc 2000, is de rechtbank oordeel dat het in het onderhavige geval op de weg van eiseres ligt om met concrete gegevens en bescheiden te onderbouwen dat zij in het land van herkomst op geen enkele manier kan terugvallen op mantelzorg. Eiseres heeft in het onderhavige geval niet aangetoond dat er in Suriname geen familie, vrienden of andere kennissen zijn die mantelzorg kunnen verlenen, temeer nu vast staat dat haar echtgenoot en zoon met zijn gezin aldaar wonen. De enkele weigerachtige houding van haar echtgenoot en zoon om deze zorg op zich te nemen en de gestelde verslechterde fysieke situatie van haar echtgenoot zelf zijn onvoldoende om aan te nemen dat eiseres niet terug kan vallen op enige vorm van mantelzorg. Dat eiseres er de voorkeur aan geeft in Nederland te blijven wonen bij haar jongste dochter, die een netwerk van mantelzorgers om haar moeder heen heeft georganiseerd, doet daaraan niet aan af.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van het beroep in de procedure 12/29772 (‘uitoefenen gezinsleven conform 8 EVRM’) als volgt.
13. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. De vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn, is op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 vrijgesteld van dit vereiste.
Ingevolge artikel 17 van de Vw 2000 juncto artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag evenmin afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv wanneer het stellen van het mvv-vereiste naar het oordeel van verweerder zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
14. Niet in geschil is dat eiseres niet in het bezit is van een geldige mvv. In geschil is of de vrijstellingsgrond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 van toepassing is dan wel of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000.
15. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) - voor zover hier van belang - heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven (gezinsleven). Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
16. Bij beantwoording van de vraag of bij volwassen familieleden sprake is van te beschermen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is van beslissend belang de invulling die aan het contact tussen de betreffende personen wordt gegeven. Indien niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding die de normale band tussen volwassen familieleden overstijgt (“more than the normal emotional ties”) kan niet van beschermingswaardig familieleven worden gesproken.
17. Niet in geschil is dat tussen eiseres en haar volwassen dochter sprake is van familie- en gezinsleven, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. De uitspraken Javeed (EHRM 3 juli 2001, LJN AD5820) en Üner (EHRM 5 juli 2005, LJN AU1517) van het EHRM gaan over gezinsleven tussen meerderjarigen. Naar het oordeel van de rechtbank is van inmenging in het recht op eerbiediging daarvan evenwel geen sprake, aangezien de weigering eiseres hier te lande verblijf toe te staan er niet toe strekt haar een verblijfstitel te ontnemen die haar tot het uitoefenen van het familie- en gezinsleven hier te lande in staat stelde.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit bij de belangenafweging die in het kader van artikel 8 EVRM dient plaats te vinden zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake is van een positieve verplichting om eiseres in Nederland verblijf toe te staan. Verweerder heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding die de normale band tussen volwassenen overstijgt. Hierbij heeft verweerder met name van belang mogen achten dat eiseres een zeer groot gedeelte van haar leven in Suriname heeft gewoond en haar echtgenoot en een van haar drie kinderen daar nog woont . Eiseres moet daarom, gelet op de sociale en culturele binding, in staat worden geacht om zichzelf in het land van herkomst te handhaven. Verweerder heeft voorts van belang kunnen achten dat niet is gebleken dat referente de enige is die de verzorging van eiseres op zich zou kunnen nemen, mede gelet op het feit dat haar echtgenoot en haar zoon in Suriname wonen. Derhalve is geen sprake van een objectieve belemmering het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Zoals onder het beroep met AWB nummer 12/30185 reeds is overwogen is ook de medische gesteldheid van eiseres geen reden om te oordelen dat zij niet in staat moet worden geacht terug te reizen naar Suriname. Verweerder heeft daarom in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de algemene belangen van de Nederlandse Staat dan aan de persoonlijke belangen van eiseres.
19. Ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu niet gesproken kan worden van een gelijk geval. In de door eiseres ingebrachte zaak (zie r.o. 5) heeft verweerder weliswaar een vergunning op grond van de gevraagde beperking aan een moeder die bij een volwassen kind in Nederland verbleef verleend, maar daar was sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid gelet op alle omstandigheden van dat geval. Ook was in die zaak sprake van een oudere vrouw dan eiseres, waren er kleinkinderen bij de zaak betrokken en had de aanvraagster in die zaak al geruime tijd langer in Nederland verbleven dan het geval van eiseres is.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van het beroep op de hardheidsclausule als volgt.
20. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 (Kamerstukken II 1999-2000, 26 732, nr. 7, p. 108-109) volgt dat de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld als discretionair van aard en beperkt van omvang. Gevallen, waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien. Een beroep op de hardheidsclausule zal slechts in zeer uitzonderlijke individuele gevallen worden gehonoreerd. Met het stellen van het mvv-vereiste heeft de wetgever beoogd dat de overheid bij haar onderzoek of de desbetreffende vreemdeling aan alle vereisten voor verblijfsaanvaarding voldoet, niet door diens illegale aanwezigheid alhier voor een voldongen feit wordt geplaatst. De weigering om in een bepaald geval toepassing te geven aan die clausule zal de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
21. Gegeven de uiteengezette toetsingskaders, heeft verweerder zich met de hierboven geschetste motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij zijn bevoegdheid tot het toepassen van de hardheidsclausule in deze gevallen niet heeft aangewend.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van aan eiseres opgelegde inreisverbod als volgt.
22. Artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 schrijft voor dat verweerder een inreisverbod uitvaardigt tegen de aldaar genoemde categorieën vreemdelingen, die geen gemeenschapsonderdaan zijn en op wie artikel 64 niet van toepassing is. De rechtbank overweegt dat verweerder in dit geval, gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, gehouden is om een inreisverbod uit te vaardigen, nu eiseres na eerdere afwijzingen van aanvragen om verlening van verblijfsvergunningen Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten. Overeenkomstig artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is de duur van het inreisverbod bepaald op twee jaar
23. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep op artikel 8 van het EVRM ook in het kader van het aan eiseres opgelegde inreisverbod niet kan slagen en geen aanleiding vormt om de duur van het inreisverbod te verkorten. Enerzijds is volgens verweerder het bestaan van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheid niet aangetoond en anderzijds is niet gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen of op een andere wijze vorm te geven aan de uitoefening daarvan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding is gezien af te zien van het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar. De door eiseres aangevoerde bijzondere feiten en omstandigheden welke gelegen zijn in haar medische situatie en artikel 8 van het EVRM kunnen dan ook niet slagen gelet op de hierboven opgenomen overwegingen.
24. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepen dan ook ongegrond.
25. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.
Afschrift verzonden op: 21 februari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State.