ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ2871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11_31207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot wijziging van verblijfsdoel en beoordeling van verlengingsaanvragen in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eisers, bestaande uit eiseres 1 en haar minderjarige kinderen, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin hun bezwaarschrift ongegrond werd verklaard. Het bestreden besluit betrof de verlenging van hun verblijfsvergunningen, waarbij verweerder zich op het standpunt stelde dat eisers een nieuwe aanvraag moesten indienen voor een ander verblijfsdoel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen rechtsmiddelen hebben aangewend tegen eerdere besluiten, waardoor deze onaantastbaar zijn geworden. De rechtbank oordeelt dat verweerder te formalistisch heeft gehandeld door eisers te verplichten een nieuwe aanvraag in te dienen, terwijl uit de aangevoerde feiten en omstandigheden blijkt dat er voldoende aanleiding was om de beoordeling niet te beperken tot het oorspronkelijke verblijfsdoel. De rechtbank concludeert dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 944,00, en het griffierecht van € 152,00 moet door verweerder aan eisers worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/31207,
V-nummers: [nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam 1], eiseres 1, mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 2], eiseres 2,
[naam 3], eiser 1, en
[naam 4], eiser 2,
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers)
verweerder,
mr. J. Raaijmakers.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2013. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij besluit van 14 juni 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres 1 om verlenging van de geldigheidsduur van haar vergunning met als doel ‘verblijf bij [naam echtgenoot], welke aanvraag zij mede ten behoeve van eiser 1 en eiser 2 heeft ingediend, ingewilligd. De vergunning is verleend met een geldigheidsduur van 2 december 2010 tot 2 december 2015. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid niet toegestaan’.
In hetzelfde besluit is de aanvraag van eiseres 2 om verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar verleende vergunning eveneens ingewilligd. Daarbij heeft verweerder het doel ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ gewijzigd in ‘medische behandeling’ en als arbeidsmarktaantekening ‘arbeid niet toegestaan’ vermeld. Bij bestreden besluit is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers voeren aan dat hun aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning weliswaar destijds bij besluiten van 9 maart 2010 zijn ingewilligd met voormelde verblijfsdoelen, echter zij stellen dat zij destijds uitdrukkelijk een aanvraag met een ander doel namelijk ‘conform beschikking Minister van Justitie’ hebben ingediend en verwijzen naar wat zij destijds hebben aangevoerd. Eisers hebben om hen moverende redenen hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
Thans hebben zij onderhavig beroep ingesteld omdat zij vanwege de situatie waarin zij verkeren menen dat het doel van de aan hen verleende verblijfsvergunningen dient te worden gewijzigd in ‘conform beschikking Minister’. Bovendien kunnen eisers vanwege de arbeidsmarktaantekening die is geplaatst op de vergunningen niet werken of stage lopen. Volgens eisers hebben zij het voorgaande al in de aanvraagfase bij verweerder aangekaart; zij verwijzen naar twee brieven van 29 april 2011 en 30 mei 2011. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers verwezen naar artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 waarin is bepaald dat onze Minister bevoegd is om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen, hetzij op aanvraag van de houder van de vergunning hetzij ambtshalve wegens veranderde omstandigheden.
3. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eisers een nieuwe aanvraag kunnen indienen indien zij een ander verblijfsdoel wensen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat eisers geen rechtsmiddelen hebben aangewend tegen de besluiten van 9 maart 2010, zodat deze in rechte onaantastbaar zijn. De beroepsgronden die hierop betrekking hebben dienen buiten beschouwing te blijven.
5. Uit de aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de aan eisers verleende verblijfvergunningen en de daarbij meegezonden brief van 11 oktober 2010 blijkt niet dat eisers een ander verblijfsdoel beogen dan waarom is verzocht. Verweerder heeft dan ook naar aanleiding van de aanvraag van eiseres 2 het Bureau Medische Advisering om medisch advies gevraagd. Het advies is op 22 april 2011 uitgebracht.
Eerst uit een brief van 29 april 2011 van eisers aan verweerder blijkt dat zij in verband met het gewijzigd beleid met betrekking tot de positie van Afghaanse meisjes (een situatie die volgens eiseres 2 op haar van toepassing is) overleg wensen met verweerder. Zij verwijzen daarin ook naar de eerdere aanvraag ‘beperking conform beschikking Minister’. In een brief van 30 mei 2011 vragen eisers wederom aandacht voor hun situatie en wijzen daarbij op het eerdergenoemde beleid dat inmiddels in WBV 2011/05 is vastgelegd.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 14 juni 2011 de aanvragen om verlenging ingewilligd. Verweerder heeft in dit besluit overwogen dat de toegezonden informatie van eisers met name ziet op schrijnendheid, het IVRK en de positie van vrouwen en meisjes in Afghanistan (ofwel: niet-medische aspecten). Daarom is besloten de vergunningen nu met vijf jaar te verlengen, aldus verweerder.
6. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tekst van het besluit van 14 juni 2011 en de twee brieven van eisers van 29 april 2011 en 30 mei 2011 dat verweerder zich in dit geval niet op het standpunt kan stellen dat er geen aanleiding was om de beoordeling van de verlengingsaanvragen te beperken tot het oorspronkelijke verblijfsdoel van de vergunningen (respectievelijk medische behandeling en verblijf bij [naam echtgenoot]). Gelet op de in de brieven aangevoerde feiten en omstandigheden heeft verweerder zich te formalistisch opgesteld door van eisers te verlangen dat ze een nieuwe aanvraag indienen. Immers, onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 20 februari 2008, 200706668/1, LJN: BC5889), overweegt de rechtbank dat uit de wettelijke bepalingen niet volgt dat een vreemdeling bij zijn aanvraag, behalve het specifieke verblijfsdoel, ook de beperking dient op te geven. Het is aan verweerder om naar aanleiding van het opgegeven specifieke verblijfsdoel te bepalen welke aan de verblijfsvergunning te verbinden beperking van toepassing is. In dit geval was er, gelet op hetgeen eisers ter toelichting van hun aanvraag hebben aangevoerd, genoeg aanleiding om de aandacht niet te beperken tot het (oorspronkelijk) gevraagde verblijfsdoel. Hiervoor bestond te meer reden, nu eisers te kennen hadden gegeven dat zij overleg wensten met verweerder.
7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2, artikel 7:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien gelet op de beleidsvrijheid die verweerder heeft bij de beoordeling van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 472,00 en een wegingsfactor 1). Verweerder dient het griffierecht voor het beroep te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eisers;
- draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht, € 152,00 (honderdtweeënvijftig euro), aan eisers te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 februari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.