RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: AWB 12/31163
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. E.S. van Aken,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers,
gemachtigde mr. D. Berben.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 oktober 2012 (het bestreden besluit), waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen en tevens ambtshalve aan eiser geen uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1979 en de Keniaanse nationaliteit te bezitten. Op 9 september 2009 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 20 oktober 2009 deze aanvraag afgewezen. Daarbij heeft verweerder gesteld dat eiser toerekenbaar ongedocumenteerd is inzake zijn identiteit en dat eisers relaas, dat hij lid is geweest van de Mungiki-beweging en dat hij vanwege dit lidmaatschap vreest voor de autoriteiten en voor de Mungiki-beweging, positieve overtuigingskracht mist en ongeloofwaardig is. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 17 november 2010 (AWB 09/38494) het beroep tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft het daartegen ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
2. Op 10 mei 2011 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in het bezit is gekomen van documenten (twee arrestatiebevelen en twee overlijdensakten van zijn broer). Eiser persisteert bij zijn eerdere gestelde problemen met betrekking tot zijn betrokkenheid bij de volgens eiser tot een criminele organisatie verworden Mungiki-beweging. Verder heeft eiser vermeld dat hij in de loop der jaren heeft ontdekt dat hij een biseksuele geaardheid heeft, met vanaf 2010 een overwegende voorkeur voor homoseksuele relaties. Gelet op het vorenstaande en omdat hij geen paspoort bezit, is eiser van mening dat hij bij terugkeer naar Kenia in de negatieve aandacht van de Keniaanse autoriteiten en de huidige Mungiki-beweging zal komen te staan.
4. Het bestreden besluit strekt mede tot afwijzing van eisers asielaanvraag en is daarom in zoverre van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit van verweerder van 20 oktober 2009.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN: BC7124) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45, LJN: AG8817 ) voordoen.
6. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
7. De stelling, dat eiser ten onrechte is tegengeworpen dat hij geen document ten bewijze van zijn identiteit heeft overgelegd, kan niet als nieuw feit worden aangemerkt.
In de voornoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 17 november 2010 is in rechtsoverweging 2.4 al geoordeeld dat eiser met de Laissez Passer zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder is geoordeeld dat, nu niet in geschil is dat eiser zijn overige identiteitsdocumenten heeft achtergelaten in Kenia en dit toerekenbaar is, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser toerekenbaar ongedocumenteerd is inzake zijn identiteit. Deze uitspraak staat in rechte vast.
8. De rechtbank overweegt met betrekking tot de documenten die eiser in augustus/september 2010 uit Kenia zou hebben ontvangen, dat eiser deze documenten nooit heeft overgelegd. Reeds daarom kan geen sprake zijn van nova. De verklaring van eiser, dat hij deze documenten heeft achtergelaten bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), locatie AZC Crailo, en dat deze bleken te zijn vernietigd toen hij uit vreemdelingenbewaring kwam vanwege sluiting van de locatie AZC Crailo, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit de overgelegde brief van het COa van 27 juli 2011 blijkt weliswaar dat er opgeslagen eigendommen van eiser zijn weggegooid, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat er documenten van eiser zijn weggegooid en welke documenten dat zouden zijn geweest. Verder had eiser de bewuste documenten voorafgaand aan zijn vreemdelingenbewaring aan verweerder kunnen toesturen. Dat eiser dit niet heeft gedaan komt voor zijn risico. Ook heeft eiser in beroep geen nieuwe stukken overgelegd.
9. De biseksuele respectievelijk homoseksuele geaardheid van eiser kan evenmin als een novum worden beschouwd. De rechtbank acht hiertoe van belang dat uit het gehoor van 23 februari 2012 volgt dat eiser zich al een aantal jaren bewust was van zijn seksuele geaardheid, zodat van eiser mocht worden verwacht dat hij in zijn eerste asielprocedure op enigerlei wijze, hoe summier ook, gewag had gemaakt van zijn homoseksuele geaardheid. Het argument dat eiser uit schaamte zijn geaardheid niet eerder naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
10. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, dan wel van een voor eiser relevante wijziging van het recht.
11. De rechtbank overweegt dat eiser in het rapport aanvullend nader gehoor van 23 februari 2012 (pagina 9) heeft verklaard dat hij zich pas in 2010 is gaan realiseren dat hij toch meer voor mannen is gaan voelen. Eiser heeft desgevraagd bevestigd een langdurige relatie met een man als ideaal te zien. Eiser heeft verder verklaard dat hij eerst in Nederland op een volwassen manier relaties heeft gehad met mannen. Ook heeft eiser desgevraagd verklaard dat biseksualiteit in Kenia een probleem is. Volgens eiser kunnen mensen je op straat doden en kun je volgens de wet ook gevangenisstraf krijgen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit en ter zitting eisers homoseksuele geaardheid niet in twijfel heeft getrokken. De rechtbank is ambtshalve bekend met prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 april 2012 (LJN: BW3077) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld in een zaak van een asielzoeker uit Oeganda met een homoseksuele geaardheid. Uit openbare informatie op internet van de International Lesbian, Gay, Biseksexual, Trans- and Intersex Association (www. ila.org/ilga/en/countries/KENYA/law) volgt voorts dat homoseksualiteit tussen mannen in Kenia strafbaar is op grond van de wet (Cap. 63 Penal Code, Sections 162, 163, 165) en dat op seksuele handelingen tussen mannen straffen staan van veertien jaar of meer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er zich in dit geval bijzondere, op de in de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden voordoen als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland, die aanleiding kunnen zijn om toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) achterwege te laten.
De rechtbank komt daarom toe aan toetsing van het bestreden besluit.
12. In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende deugdelijk en draagkrachtig is gemotiveerd. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de tegen artikel 64 van de Vw 2000 en het inreisverbod aangevoerde gronden.
13. Het beroep van eiser zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
14. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt in verband met het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,- (negenhonderdvierenveertig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 februari 2013
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State.