AWB 13 / 2889 verzoek en AWB 12 / 2887 beroep ([naam eiser])
AWB 13 / 2874 verzoek en AWB 12 / 2873 beroep ([naam eiseres])
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2013 op de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[naam eiser], eiser, en [naam eiseres], eiseres,
(gemachtigde: mr.drs. [naam gemachtigde])
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).
Bij afzonderlijke besluiten van 30 januari 2013 (de bestreden besluiten) heeft verweerder geweigerd eisers een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres heeft de rechtsmiddelen mede namens haar minderjarig kind [naam kind] ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2013. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was ter zitting aanwezig mw. [naam tolk].
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Voor wat betreft het verzoek van eisers gemachtigde om uitsluitend uitspraak te doen op de voorzieningen, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hierna is overwogen onder 14.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum]. Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Eisers zijn afkomstig uit Noord-Korea. Naar eigen zeggen zijn zij op 30 oktober 2012 Nederland binnengekomen. Zij hebben zich op 3 november 2012 gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Op 22 januari 2013 hebben eisers de onderliggende aanvragen ingediend. Hieraan is – kort weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3. Het asielrelaas van eiseres en haar kind is volledig afhankelijk van dat van eiser. Eiser hield zich sinds 2005 bezig met de illegale handel in CD-Roms met Westerse films. In juni 2012 heeft hij twee films verkocht aan een kennis, ene heer [naam kennis 1]. Vervolgens is hij op 7 oktober 2012 opgepakt door iemand van de geheime staatspolitie. Eiser is tot 10 oktober 2012 gevangen gehouden en ondervraagd over zijn handel in films. Op die dag is hij ook weer vrijgelaten met de opdracht om 24 uur na te denken over wat hij gedaan had en om zich op 12 oktober 2012 weer bij de politie te melden. Eiser heeft toen advies gevraagd aan een andere kennis, meneer [naam kennis 2], die ook werkt voor de geheime staatspolitie. Deze adviseerde eiser om zijn land van herkomst te verlaten. Hierop is eiser, vergezeld van eiseres en haar kind, naar de plaats [plaatsnaam] gegaan. Van daaruit is de reis via China naar Nederland geregeld.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Aan de afwijzing heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 ten grondslag gelegd.
5. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn de gronden van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd aan eisers een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op één van de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
8. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij
het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan
hem is toe te rekenen.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid eisers kunnen tegenwerpen dat zij toerekenbaar geen documenten hebben overgelegd die hun reis onderbouwen. Eisers waren in het bezit van een paspoort. Daarnaast hebben zij een vliegreis gemaakt, hetgeen maakt dat van hen verwacht mag worden dat zij in het bezit zouden zijn geweest van de daarvoor gebruikte tickets. Eisers hebben verklaard dat zij deze documenten hebben afgegeven aan hun reisagent en dat zij van deze persoon afhankelijk waren. Verweerder heeft dienaangaande kunnen stellen dat eisers een eigen verantwoordelijkheid hadden in deze en dat de gestelde afhankelijkheid van de reisagent aan die verantwoordelijkheid niet afdoet. Voorts heeft verweerder – gelet op het voorgaande ten overvloede – zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers ook geen verifieerbare informatie hebben kunnen verschaffen over eenvoudige zaken aangaande hun reis. Zo weten eisers niet met welke luchtvaartmaatschappij zij hebben gevlogen en in welke plaats in Nederland zij in een hotel hebben verbleven alvorens de asielaanvraag in te dienen. Dat eisers het Chinese en Europees schrift niet kunnen lezen maakt het voorgaande niet anders. Het gevraagde waarop niet is geantwoord betreft immers informatie, waarvoor het niet zonder meer noodzakelijk is om deze talen te kunnen lezen.
10. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder terecht mede de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 bij het onderzoek naar de aanvragen betrokken. Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2003 (LJN: AF5566) mogen dientengevolge in het relaas van eiser om het geloofwaardig te achten geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet dan ook een positieve overtuigingskracht uitgaan. Ter beoordeling ligt dan ook voor de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eisers die positieve overtuigingskracht missen en derhalve ongeloofwaardig zijn.
11. Verweerder plaatst vraagtekens bij het feit dat juist eiser zich met de handel in illegale CD-Roms zou hebben beziggehouden. Eiser(s familie) had immers in het verleden al problemen gehad met de Noord-Koreaanse autoriteiten en werd als anti revolutionair beschouwd. Het zou daarom, aldus verweerder, voor de hand hebben gelegen dat hij zich gedeisd zou hebben gehouden in plaats van verboden handel te drijven. In zijn land van herkomst wordt deze activiteit immers als staatsgevaarlijk gezien. Voorts heeft verweerder geconstateerd dat eisers onderling inconsistent en wisselend hebben verklaard over de problemen die hebben geleid tot de vlucht naar Nederland. Zo heeft eiser verklaard dat de persoon van de geheime staatspolitie die eiser op 7 oktober 2012 thuis heeft opgepakt, in burger was. Eiseres daarentegen heeft verklaard dat deze man een uniform droeg. Toen eisers met deze tegenstrijdigheid zijn geconfronteerd, hebben eisers verklaard dat eiseres de man helemaal niet heeft gezien en dat zij uit angst voor represailles sociaal wenselijk heeft verklaard dat het een man in uniform was. Verder heeft eiser verklaard dat hij de betreffende man van de staatspolitie “wel eens” tegen kwam op straat, terwijl eiseres heeft verklaard dat de man geregeld bij eisers op bezoek kwam. Over eisers vrijlating is vervolgens ook niet consistent verklaard, aldus verweerder. Eiser heeft verklaard dat hij is vrijgelaten omdat hij ‘bedenktijd’ had gekregen. Eiseres heeft echter verklaard dat eiser is vrijgelaten nadat diverse personen waren omgekocht. Tot slot heeft verweerder het niet aannemelijk geacht dat eiser 24 uur bedenktijd heeft gekregen, nu zijn familie al eerder in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zou hebben gestaan.
12. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen namens eisers hiertegen is aangevoerd, het standpunt van verweerder niet kan aantasten. Hierbij heeft de rechtbank met name in overweging genomen dat de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden door eisers niet afdoende weersproken zijn. De voorzieningenrechter acht deze tegenstrijdigheden die de kern van het asielrelaas betreffen, ook niet ten onrechte tegengeworpen.
13. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser - en daarmee ook dat van eiseres - positieve overtuigingskracht mist. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten dan ook terecht en op goede gronden besloten dat eisers geen verdragsvluchtelingen zijn, zodat verweerder aan hen een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft kunnen weigeren.
14. Eisers gemachtigde heeft ter zitting aan de voorzieningenrechter verzocht om geen gebruik te maken van de haar toekomende bevoegdheid om tevens te beslissen op de beroepen teneinde de beroepsgronden die betrekking hebben op de geloofwaardigheid van het asielrelaas nog te kunnen aanvullen. Omdat er geen tolk in de taal van eisers beschikbaar was, heeft zij eisers namelijk niet kunnen spreken over de in te dienen beroepsgronden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan dit verzoek tegemoet te komen, temeer nu ook ter zitting – alwaar aanwezig eisers en een tolk - geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om verweerders tegenwerpingen te pareren. Daar komt bij dat de gemachtigde heeft verklaard dat bij het gesprek ter voorbereiding op de zitting eiseres heeft aangegeven niets meer of anders te weten en/of te kunnen verklaren.
15. Ten aanzien van eisers beroep op de zogenoemde b-grond, overweegt de voorzieningenrechter vervolgens als volgt.
16. Gelet op hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen met betrekking tot het beroep op vluchtelingschap, meer specifiek het ontbreken van positieve overtuigingskracht van de asielrelazen, is niet aannemelijk dat eisers bij uitzetting op grond van hun asielrelaas een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden strijdige behandeling.
17. Verweerder betoogt in dit verband voorts dat van eisers redelijkerwijs kan verwacht worden dat zij zich onder bescherming stellen van Zuid-Korea. Uit informatie, afkomstig uit openbare bronnen, blijkt namelijk dat personen uit Noord-Korea in de regel door Zuid Korea als eigen onderdanen worden beschouwd, mits een veiligheidsonderzoek niet anders doet besluiten. Verweerder heeft hiertoe in het voornemen van 28 januari 2013 verwezen een tweetal rapporten van UK Home Office, te weten het Country of Origin Information Report ‘Democratic People’s Republic of Korea’ van 15 september 2008 en de Operational Guidance Note ‘North Korea’ van juli 2012. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde nog de volgende documenten aangehaald:
- RRT Research Response KOR17175 Korea van 24 januari 2005 van Refugee Review Tribunal (response 1, eerste alinea);
- een document van United States Government Accountability Office (GAO-10-691) van 24 juni 2010 (pagina 1, noot 2) en
- Operational Guidance Note ‘North Korea’ van juli 2010 van UK Home Office (paragraaf 3.6.7 tot en met 3.6.17)
18. Namens eisers is aangevoerd dat, nu niet duidelijk is wat het veiligheidsonderzoek inhoudt, niet vaststaat dat eisers een veilig heenkomen kunnen vinden in Zuid-Korea. De voorzieningenrechter volgt dat betoog niet. Uit de door verweerder aangehaalde informatie valt inderdaad af te leiden dat Noord-Koreanen niet zonder meer zullen worden toegelaten tot Zuid-Korea. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter onder meer naar het Country of Origin Information Report ‘Democratic People’s Republic of Korea’ van 15 september 2008, waarin op pagina 71, voor zover relevant, het volgende is vermeld:
“According to the [South Korean] Embassy Official, North Koreans are not automatically accepted as South Korean citizens…The Embassy Official noted that certain persons are not eligible for South Korean citizenship: ‘bogus’ defectors; persons who have resided in a third country for an extended period of time; and international criminals such as persons who have committed murder, aircraft hijacking, drug trafficking or terrorism (..) Having consulted the RoK Immigration Bureau in Seoul, the FCO reported in an email dated 1 september 2008 that a North Korean may be denied protection and financial assistance but this does not affect the “constitutional concept that anybody resident on the Korean Peninsular is entitled to South Korean citizenship”.”
(onderstreping door de rechtbank)
Door eisers is echter gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de Zuid-Koreaanse autoriteiten hen onwelgevallig zullen zijn om redenen als in het hiervoor genoemde citaat staan vermeld en zij daarom het veiligheidsonderzoek niet zullen doorstaan.
19. Tevens hebben eisers betoogd dat in Zuid-Korea spionnen van Noord-Korea aanwezig zijn, die eisers zouden kunnen opsporen. Hierin ziet de voorzieningenrechter ook geen reden om het standpunt van verweerder voor onjuist te houden. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat zij in Zuid-Korea te vrezen zullen hebben van de Noord-Koreaanse autoriteiten. De gestelde vrees dat zij in Zuid-Korea mogelijk worden opgespoord door Noord-Koreaanse spionnen is echter geenszins geconcretiseerd.
20. Voor zover eisers hebben betoogd dat zij in aanmerking dienen te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, overweegt de voorzieningenrechter dat ook dit betoog faalt, gelet op de ongeloofwaardigheid van de asielrelazen.
21. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen ongegrond zijn.
22. Omdat de beroepen ongegrond zijn, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook geen aanleiding.
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, rechter, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2013.
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier w.g. mr. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 februari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.