ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 13 / 4748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor Noord-Koreaanse asielzoekster met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Noord-Koreaanse vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vraag of de vreemdeling zich kan onderbrengen onder de bescherming van Zuid-Korea, waar zij geen eerdere verblijfservaring heeft, een principiële rechtsvraag betreft die niet in deze procedure beantwoord kan worden. De rechter nam daarbij in overweging dat er een verandering in het beleid van de staatssecretaris lijkt te zijn, aangezien tot 2007 Noord-Koreanen een vestigingsalternatief in Zuid-Korea werd tegengeworpen, maar dit beleid in 2007 is beëindigd en recentelijk weer is ingesteld. De rechter concludeerde dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het beroep van de vreemdeling kans van slagen heeft en dat nader onderzoek in de hoofdzaak noodzakelijk is. Daarom werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, en werd bepaald dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege dient te blijven totdat op het beroep is beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 944,- werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Nevenlocatie Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 4748
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoekster], verzoekster
(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde]),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. D.P.A. van Laarhoven).
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd verzoekster een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter (de rechter) verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was ter zitting aanwezig mevrouw [naam tolk].
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De rechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
3. Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de rechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de rechter is partijen gewezen in de kennisgeving van behandeling ter zitting.
4. Verzoekster, volgens haar verklaring geboren op [geboortedatum] en burger van Noord-Korea, heeft op 31 januari 2013 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Ter onderbouwing van haar aanvraag voert verzoekster – kort en zakelijk weergegeven – aan dat verzoekster twee pogingen heeft gedaan om Noord-Korea te verlaten vanwege de hongersnood. De eerste poging is mislukt en verzoekster werd naar een werk-/trainingskamp gebracht. Na haar vrijlating is verzoekster naar haar zus gegaan. Omdat verzoekster bang was dat bij de portretcontroles ontdekt zou worden dat haar broer de glazen uit de portretten van Kim Il-Sung en Kim Jong-Il had gehaald, heeft verzoekster Noord-Korea alsnog verlaten. Verzoekster heeft vervolgens ruim zeven jaar in China verbleven alvorens zij in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen.
6. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn de gronden van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd aan verzoekster een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op één van de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000.
7. De rechter overweegt als volgt.
8. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan haar tegenwerpt dat van haar verwacht kan worden zich onder de bescherming te stellen van een ander land namelijk Zuid-Korea omdat zij daar weliswaar niet eerder heeft verbleven, maar van dat land het staatsburgerschap kan verkrijgen. Verzoekster heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenlocatie ’s-Hertogenbosch van 26 februari 2013, AWB 13/3389 en AWB 13/3390, op het standpunt gesteld dat artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 geen grondslag biedt voor de afwijzing van de aanvraag. Tevens heeft zij aangevoerd dat van haar niet gevergd kan worden naar Zuid-Korea te gaan omdat alsdan haar in Noord-Korea achtergebleven familieleden te vrezen hebben en zij dat niet kan vanwege haar psychische gezondheidstoestand.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de afwijzing is gebaseerd op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.35, eerste lid, onder e, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Hieruit volgt dat de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 plaats vindt op individuele basis en daarbij onder meer rekening wordt gehouden met de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap kan beroepen.
10. De rechter is van oordeel dat het vorenstaande een principiële rechtsvraag betreft die, in samenhang bezien met het overigens door verzoekster aangevoerde, zich niet leent om te worden beantwoord in een procedure als de onderhavige. Daarbij neemt de rechter voorts in aanmerking dat ter zitting aan de orde is geweest dat er sprake lijkt te zijn van een verandering in het beleid van verweerder nu tot 2007 aan Noord-Koreanen een buitenlands vestigingsalternatief in Zuid-Korea werd tegengeworpen, maar dat beleid in 2007 is beëindigd en kennelijk sedert kort weer opnieuw is ingesteld. In dit verband merkt de rechter op dat de wetgeving op grond waarvan aan Noord-Koreanen het staatsburgerschap kan worden verleend ook reeds in 2007 bestond. Ook op grond hiervan acht de rechter nader onderzoek in de hoofdzaak noodzakelijk.
11. Gelet op het vorenstaande concludeert de rechter dat thans niet op voorhand kan worden gezegd dat het beroep geen enkele kans van slagen heeft en wijst hij om die reden de voorlopige voorziening toe op de wijze als verwoord onder de beslissing.
12. De rechter acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:84, vierde lid, en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting), met een waarde van € 472,= per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
13. Gelet op de omstandigheid dat tot op heden toezending van een toevoeging is uitgebleven, gaat de rechter ervan uit dat aan de gemachtigde van verzoekster geen toevoeging is verstrekt. Derhalve dient het bedrag van de proceskosten aan verzoekster te worden vergoed.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
bepaalt dat uitzetting van verzoekster achterwege dient te blijven tot op het beroep is beslist;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op € 944,= (wegens kosten van rechtsbijstand) en te vergoeden aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.
w.g. mr. R.A. Debets,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 maart 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.