ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-09-433337 - KG ZA 12-1423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van executie gevangenisstraf in kort geding met betrekking tot overheidsaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2013 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die een gevangenisstraf van zes jaar en drie maanden uitzit, vorderde om de tenuitvoerlegging van zijn straf te schorsen. Eiser was eerder veroordeeld door het gerechtshof Den Bosch voor het handelen in verdovende middelen. De zaak kwam aan de orde na een reeks van gebeurtenissen die de psychische toestand van eiser en zijn gezin ernstig hadden beïnvloed, waaronder een traumatische gebeurtenis in de familie. Eiser stelde dat zijn detentie onomkeerbare gevolgen zou hebben voor hem en zijn gezin, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn bijzondere gezinssituatie. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat er een rechtsgang openstond bij de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) waar hij zijn verzoeken kon indienen. De rechter benadrukte dat de RSJ beter toegerust is om de problematiek van eiser te beoordelen en dat de vorderingen van eiser niet konden worden toegewezen omdat hij geen verzoek tot elektronisch toezicht had ingediend en eerdere verzoeken tot strafonderbreking waren afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van eiser moesten worden afgewezen en dat hij in de kosten van het geding werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/433337 / KG ZA 12-1423
Vonnis in kort geding van 23 januari 2013
in de zaak van
[eiser],
verblijvende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. G.J. Knoops te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
1.De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 16 januari 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij arrest van 4 maart 2008 - onherroepelijk geworden op 20 april 2010 - is eiser door het gerechtshof Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en drie maanden voor - kort gezegd - het handelen in verdovende middelen.
1.2. Op 14 februari 2010 heeft zich in de familie van eiser een zeer traumatische gebeurtenis voorgedaan, waarbij aan [A] (geboren op [geboortedatum] 2007), de dochter van de stiefdochter van eiser, door haar vader door het hoofd is geschoten, waarna de vader zich van het leven heeft beroofd. Ten gevolge van deze gebeurtenis zijn [A], haar moeder en de echtgenote van eiser (de oma van [A]) ernstig getraumatiseerd geraakt. Eiser speelt een belangrijke rol in het leven van zijn echtgenote, zijn stiefdochter en [A]. Gezamenlijk worden zij aangeduid als een gezin.
1.3. Eiser heeft via zijn advocaat bij brief van 4 mei 2010 de minister van justitie en het CJIB verzocht om uitstel van de tenuitvoerlegging van de onder 1.1 vermelde gevangenisstraf. Daarnaast heeft hij op 29 juli 2010 een gratieverzoek ingediend. Deze verzoeken zijn onderbouwd met stukken van diverse deskundigen. Uit deze stukken volgt dat de situatie van het gezin van eiser zeer fragiel is, dat er sprake is van een suïciderisico bij zowel de echtgenote van eiser als zijn stiefdochter en dat het om deze redenen noodzaak is dat eiser zijn gezin blijft ondersteunen en detentie een groot risico op escalatie oplevert, terwijl anderzijds getwijfeld moet worden aan detentiegeschiktheid van eiser.
1.4. Bij brief van 7 september 2010 is aan het gratieverzoek van eiser opschortende werking toegekend in die zin dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf gedurende de behandeltijd van het gratieverzoek wordt opgeschort. Bij brief van 5 oktober 2010 heeft de advocaat-generaal van het Ressortsparket 's-Hertogenbosch aan eiser meegedeeld dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf wordt opgeschort tot 1 januari 2011.
1.5. Bij brief van 11 november 2010 heeft de advocaat-generaal van het Ressortsparket 's-Hertogenbosch aan de advocaat van eiser meegedeeld dat is besloten de tenuitvoerlegging verder op te schorten tot 1 oktober 2011.
1.6. Bij brief van 7 januari 2011 heeft de Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan eiser meegedeeld dat zijn gratieverzoek is afgewezen. Deze brief vermeldt voor zover hier relevant:
"Daarbij is in aanmerking genomen dat u strikt medisch gezien naar het oordeel van de medisch adviseur detentiegeschikt bent. Echter gezien de in het gratieverzoek aangevoerde gezinsomstandigheden heeft de advocaat-generaal, op basis van het door de medisch adviseur uitgebrachte advies, besloten de executie van de onderhavige straf op te schorten tot 1 oktober 2011."
1.7. In september 2011 heeft eiser zich onder behandeling gesteld van drs. H. Evers (hierna 'drs. Evers'), psychotherapeut te Wijk bij Duurstede.
1.8. Bij brief van 10 november 2011 heeft eiser via zijn advocaten opnieuw - gemotiveerd en onderbouwd met rapporten van Evers - verzocht om uitstel van de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf en om een onderzoek naar zijn detentiegeschiktheid. Aan deze verzoeken heeft eiser ten grondslag gelegd dat er bij hem ten gevolge van de gebeurtenissen en de constante zorg voor zijn familie ernstige psychische klachten zijn ontstaan en dat hij vreest dat tenuitvoerlegging van de detentie onomkeerbare gevolgen zal hebben voor hemzelf en zijn gezin.
1.9. Bij brief van 26 januari 2012 heeft de heer A.H.A.C. van Bakel (hierna 'Van Bakel'), justitieel forensisch psychiater bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, aan de medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna 'DJI') meegedeeld dat eiser detentiegeschikt is. In deze brief schrijft Van Bakel dat hij het regime van het penitentiair psychiatrisch centrum (hierna 'PPC') bij uitstek geschikt acht om eiser te bieden wat hij op basis van zijn pathologie nodig heeft. Daarnaast schrijft hij dat plaatsing in een PI grote consequenties zal hebben voor het gezin van eiser en dat het in dat verband in de rede zou kunnen liggen om nogmaals te verzoeken om opschorting van detentie.
1.10. Op 9 juli 2012 hebben drs. J.J.B. van der Vlugt, arts in opleiding tot psychiater, en prof dr. H.J.C. van Marle, hoogleraar forensische psychiatrie, op verzoek van de advocaat van eiser een rapport uitgebracht met betrekking tot diens detentiegeschiktheid. In dit rapport wordt geconcludeerd dat eiser detentiegeschikt is, zij het dat wordt geadviseerd rekening te houden met zijn ernstig bemoeilijkte sociale situatie.
Het rapport vermeldt - voor zover hier relevant - het volgende:
"Bij betrokkene is sprake van een ernstig bemoeilijkte sociale situatie welke weerslag heeft op zijn psychisch functioneren in de vorm van depressieve klachten bij het gevoel dat zonder hem de thuissituatie in negatieve zin zal escaleren. Onder invloed van deze gezinsomstandigheden heeft betrokkene eerder een posttraumatische stresstoornis ontwikkeld vanwege een hem veel vroeger overkomen psychotrauma, die echter adequaat behandeld is geworden. Een detentie zou het gevoel van controle verlies, welke nu al aanwezig is versterken en resulteren in een nog grotere stresservaring vanwege betrokkenes beperkte draagkracht in relatie tot zijn omgevingsproblematiek. Op grond van ons huidig onderzoek zijn er echter geen aanwijzingen dat de toegenomen stresservaring bij betrokkene zal leiden tot een dermate verandering in zijn toestandsbeeld dat een detentie periode betrokkene onherstelbare schade aan zijn psychiatrisch of lichamelijk toestandsbeeld zou berokkenen in de vorm van suïcidaliteit, een ernstige vitale depressie of een stoornis inde realiteitszin, zoals een psychose. Op grond van zijn persoonlijkheidstrekken is betrokkene wel minder dan de gemiddelde mens in staat zijn detentie te tolereren, waarmee rekening zal moeten worden gehouden in de vorm van adequate opvang."
1.11. Bij brief van 6 juli 2012 is eiser opgeroepen zich te melden voor tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in de PPC Vught.
1.12. Bij brief van 10 juli 2012 heeft eiser via zijn advocaat verzocht om na te gaan of bij de tenuitvoerlegging van zijn detentie rekening gehouden kan worden met de bijzondere situatie van eiser, bijvoorbeeld door middel van detentiefasering, bijzondere verloven en psychologische begeleiding.
1.13. In antwoord op voormelde brief heeft DJI bij brief van 11 juli 2012 het volgende meegedeeld:
"Met plaatsing in een PPC is de psychologische begeleiding, waarom u in uw brief vraagt, geborgd.
Of betrokkene in aanmerking komt voor detentiefasering zal beken worden in de inrichting.
(...)
T.a.v. verloven of strafonderbreking heeft [eiser] dezelfde rechten als andere gedetineerden en wordt, daar waar nodig gekeken naar de individuele situatie van gedetineerden."
1.14. Op 13 juli 2012 is begonnen met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van eiser in de PPC in Vught. De fictieve einddatum van de detentie is bepaald op 21 juni 2016.
1.15. Op 31 juli 2012 heeft de advocaat van eiser een eerste verzoek tot strafonderbreking gedaan. Ten aanzien van dit verzoek is negatief geadviseerd door de vestigingsdirecteur van de PPC en de advocaat-generaal van het ressortsparket te 's-Hertogenbosch.
1.16. Bij brief van 27 augustus 2012 heeft ook de medisch adviseur van DJI een negatief advies uitgebracht. Dit advies vermeldt, voor zover hier relevant, het volgende:
"Op vrijdag 24 augustus heb ik de medische toestemmingsverklaring ontvangen van (...) dochter (...) kleinkind (...) partner. Hiermee heb ik informatie opgevraagd.
Uit de rapportages van de huisarts en psycholoog blijkt dat er veel psychische klachten leven bij alle 3 de personen sinds begin 2010 (...). De klachten zijn verergerd en verhevigd door de detentie van de heer [eiser] sinds 13-07-2012, mede omdat hij de afgelopen 2,5 jaar een grote steun is geweest voor de 3 dames.
(...)
Uit de rapportages blijkt niet dat er sprake is van een dusdanige ontsporing dat de hulp van betrokkene daarvoor noodzakelijk is. Een strafonderbreking zo kort na aanvang van de detentie lost bovenstaand probleem niet op."
1.17. Op 5 september 2012 heeft de selectiefunctionaris het verzoek van eiser afgewezen. Hij heeft hiertoe overwogen dat eisers thuissituatie zeer problematisch is in verband met de psychische klachten binnen het gezin, doch dat aan eiser meerdere keren uitstel van executie is verleend en dat hij die perioden had moeten en kunnen benutten om zijn familie voor te bereiden op zijn detentie. Bij deze beslissing heeft de selectiefunctionaris mede in aanmerking genomen dat niet duidelijk is aangetoond in hoeverre de aanwezigheid van eiser noodzakelijk is voor het functioneren van het gezin. Tegen deze beslissing heeft eiser beroep ingediend bij de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna 'RSJ'). Daarnaast heeft hij in een aanvullend beroepschrift d.d. 18 september 2012 om strafonderbreking van 3 maanden verzocht.
1.18. Bij uitspraak van 27 september 2012 heeft de RSJ het beroep van eiser afgewezen. De uitspraak vermeldt voor zover hier relevant:
"De beroepscommissie onderkent de ernst van de problemen in de thuissituatie van klager. Anderzijds is nu de tenuitvoerlegging gaande van een lange vrijheidsstraf (...) Zij merkt op dat de bij de tenuitvoerlegging betrokken functionarissen ook vergaand tot medewerking bereid zijn teneinde klager in staat te stellen zijn familie te ondersteunen. Zo is hij als zelfmelder opgeroepen en verblijft hij in een PPC waar met de individuele problemen van gedetineerden meer rekening kan worden gehouden dan in een normale inrichting. De inrichting geeft aan ruimhartig om te gaan met het faciliteren van contact met zijn familie. De Advocaat-generaal neemt een welwillend standpunt in ten opzichte van detentiefasering, ook al zou dat eerder beginnen dan normaal.
Voor de beroepscommissie is van doorslaggevend belang dat onder deze omstandigheden en met een nog lange detentie voor de boeg een strafonderbreking van drie maanden zo snel na het begin van de detentie haar niet geraden voorkomt. Ook de behandelend psycholoog noemt zo'n strafonderbreking niet handig. De beroepscommissie wijst er voorts op dat de medisch adviseur de huidige situatie niet dusdanig ernstig acht dat op grond hiervan een strafonderbreking geïndiceerd is."
Met betrekking tot het (aanvullende) verzoek om strafonderbreking van een week en daarnaast strafonderbreking van twee dan wel drie dagen heeft de beroepscommissie het volgende overwogen:
"Dit nieuwe verzoek is - in het kader - van de behandeling van het onderhavige beroepschrift - reeds in het bezit van de selectiefunctionaris. (...) Zij [voorzieningenrechter: de beroepscommissie] verzoekt de selectiefunctionaris het nieuwe verzoek om strafvermindering in behandeling te nemen en adviseert om de reactie op dit nieuwe verzoek in te bedden in een detentiefaseringsplan, waarin mogelijk korte perioden van onderbreking kunnen worden opgenomen."
1.19. Na een daartoe strekkende positieve beslissing van de selectiefunctionaris heeft eiser, op de voet van de Regeling tijdelijk verlaten inrichting, van 22 tot en met 26 oktober 2012 een strafonderbreking gehad.
1.20. In een e-mailbericht van 29 oktober 2012 heeft drs. Evers geschreven dat eiser zeer is afgegleden en dat de continue detentie bij eiser zogenoemde "hoogspanning" veroorzaakt en dat hij structurele strafonderbreking aangewezen acht. Drs. Evers schrijft voorts:
"m.i. geeft het structureel kunnen zijn en interakteren in de thuissituatie meer positieve effecten voor dhr. [eiser] en zijn gezin dan enige therapie voor het gezinssysteem of voor separate gezinsleden ooit kan doen. Ook al bracht 1 sessie bij mij (even) rust en controlegevoel bij dhr. [eiser] terug. Vanwege laatstgenoemde is er daarom voor de eerstkomende tijd een intensief kontakt met mij afgesproken. Dit betreft de data 25-10-12, 08-11-12, 15-11-12, 22-11-12 en 29-11-12."
1.21. Bij e-mailbericht van 1 november 2012 heeft mr. S.C. Post, kantoorgenoot van de advocaat van eiser, met verwijzing naar voormeld e-mailbericht van drs. Evers het volgende meegedeeld aan de heer [B], selectiefunctionaris:
"U gaf te kennen dat de heer [eiser] voor deze behandelingen opnieuw een korte strafonderbreking kan worden toegekend en dat u hierover met de P.I. Vught contact zult opnemen.
Ik verzoek u om hierbij na te gaan of het mogelijk is dat de heer [eiser] op voornoemde data een tweedaagse strafonderbreking wordt toegekend waarbij de heer [eiser] een dag later, op vrijdagavond, kan terugkeren.
(...)
Ik verzoek u om mij een kort bericht te sturen wanneer de besproken strafonderbrekingen is afgestemd met de P.I. Vught zodat de heer [eiser] tijdig aan zijn gezin kan aangeven dat hij bij de geplande behandeling aanwezig zal zijn.
(...)
Vanwege het uitzonderlijke karakter van deze (gezins)situatie hebben wij u gevraagd om een overleg met de betrokken partijen te kunnen laten plaatsvinden waarbij er verantwoord detentieplan kan worden ontwikkeld zodat het gezin [eiser] de benodigde structuur en rust kan worden geboden.
U gaf aan dat een overleg op voorgestelde wijze niet gebruikelijk is, maar dat vanwege de bijzondere aard van de zaak binnen het Bureau Selectiefunctionarissen en de P.I. Vught zult nagaan op welke wijze hieraan vorm kan worden gegeven en er een 'draaiboek' kan worden opgesteld ten behoeve van de heer [eiser]. U liet weten dat het daarbij een mogelijk zou kunnen zijn om met het openbaar ministerie te bespreken of de opgelegde straf in delen kan worden 'geknipt'.
(...)
U gaf verder aan dat het voor het detentieplan nodig is om voor medische onderbouwing zorg te dragen. Zoals met u besproken, hebben wij kinderpsycholoog Wolters benaderd met het verzoek om de kleindochter van de heer [eiser] te behandelen. Wij verwachten dat met behulp van medische/psychologische onderbouwing van deze deskundige er een concreet en werkbaar draaiboek voor de heer [eiser] kan worden opgesteld waarbij - zoals u ook aangaf - er verdere schade bij de kleindochter van de heer [eiser] wordt voorkomen."
1.22. Bij e-mailbericht van 2 november 2012 heeft mr. Post voornoemd het volgende meegedeeld aan mevrouw [C], werkzaam bij DJI:
"Zoals wij vanmorgen met elkaar telefonisch bespraken, heeft selectiefunctionaris de heer [B] gisterenmiddag mij kenbaar gemaakt dat het - vanwege de ernstige en bijzondere situatie bij het gezin - voor de heer [eiser] mogelijk is om een strafonderbreking met een meer structureel karakter toe te kennen waarbij er in één keer voor de maand november meerdere strafonderbrekingen toegekend zullen worden. De heer [B] zou hierover met de P.I. Vught contact opnemen. (...)"
1.23. Op 13 december 2012 heeft de selectiefunctionaris het verzoek om tijdelijke strafonderbreking afgewezen. Deze beslissing vermeldt onder meer het volgende:
"BIMA [voorzieningenrechter: het bureau individuele medische advisering] geeft aan dat zij momenteel over onvoldoende objectieve informatie beschikken met betrekking tot de psychische situatie van uw kleinkind en de afhankelijkheidsrelatie tussen u en uw kleinkind. Vooral het laatste is van essentieel belang om een goed onderbouwd advies te kunnen geven.
Wel adviseren zij een onderzoek van uw kleindochter door een onafhankelijke kinderpsycholoog om te kunnen zien of bovenstaande vragen beantwoord kunnen worden. Ook kan daarbij aandacht gegeven worden aan de communicatie over en weer tussen u en uw kleindochter.
Om tegemoet te komen aan uw vragen en die van uw advocaten is door de inrichting aangeboden dat de betreffende onderzoeken binnen de Penitentiaire Inrichtingen Vught zouden kunnen plaats vinden en dat hiervoor faciliteiten beschikbaar zouden worden gesteld. De door uw advocaten ingeschakelde professor Wolters zou dan op vrijdag 14 december 2012 een gesprek kunnen hebben met u. Van dit aanbod is tot op heden geen gebruik gemaakt. Alles overwegende ben ik met de inrichting van oordeel dat gezien het bovenstaande en alles overwegende de gevraagde strafonderbreking of incidenteel verlof op dit moment dient te worden afgewezen.
De inrichting heeft naar mijn oordeel duidelijk aangegeven wat nodig is om te komen tot een advies en heeft zich daarbij welwillend opgesteld om mee te werken aan het onderzoek."
Tegen deze beslissing heeft eiser geen beroep ingesteld.
1.24. Bij brief van 16 december 2012 heeft prof. dr. W.H.G. Wolters (hierna 'professor Wolters') zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat eiser, mede vanwege het ontbreken van adequate begeleiding in de PPC, volledig ongeschikt is voor detentie in de huidige situatie. Professor Wolters adviseert met klem:
"1 de heer [eiser] minimaal twee dagen per week de gelegenheid geven thuis voor [A] te zorgen en om zijn vrouw en stiefdochter te steunen en te begeleiden. Nog beter ware het wanneer bezien zou kunnen worden of er een vorm te vinden is waarin hij mogelijkheid krijgt om de komende jaren geheel thuis te zijn.
2. De heer [eiser] de mogelijkheid te geven regelmatig contact te hebben met zijn psychotherapeut, drs. H. Evers. Dit werkt mijns inziens veel beter dan af en toe een gesprekje met een gevangenis psycholoog."
1.25. Bij brief van 8 januari 2013 heeft mevrouw E.Y.R. Roeleveld-Kuijper (hierna 'Roeleveld'), medisch adviseur van DJI, zich kritisch uitgelaten over de brief van professor Wolters. In deze brief schrijft zij onder meer dat zij zich afvraagt of het gezinssysteem niet ontregeld raakt als eiser na het wekelijkse verlof steeds weer terug zou moeten naar het PPC en waarom er niet gekozen wordt voor het accepteren van de detentie van eiser en het vergroten van de zelfredzaamheid van eiser. In deze brief schrijft Roeleveld voorts dat (gezins)therapie door Evers in het PPC zou kunnen plaatsvinden, mits voldaan is aan een aantal praktische voorwaarden.
1.26. Bij brief van 10 januari 2013 heeft de selectiefunctionaris, met verwijzing naar voormeld advies, het door eiser op 13 december 2012 ingediende verzoek tot strafonderbreking afgewezen.
1.27. Bij brief van 14 januari 2013 heeft professor Wolters zich zeer kritisch uitgelaten over voormelde brief van Roeleveld.
2.Het geschil
2.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
primair: de vigerende detentie van eiser te beëindigen en te bepalen dat het resterende deel van de gevangenisstraf wordt omgezet in een daarmee equivalente duur aan elektronische detentie;
subsidiair: de detentie van eiser te beëindigen in afwachting van een beslissing op het in te dienen gratieverzoek;
meer subsidiair: de detentie van eiser te beëindigen c.q. te schorsen tot het moment dat een deugdelijk en door deskundigen gedragen detentiefaseringsplan is vastgesteld voor het strafrestant;
meest subsidiair: in goede justitie een maatregel op te leggen waarmee recht wordt gedaan aan de situatie van eiser en zijn gezin.
2.2. Daartoe stelt eiser het volgende. Uit de door de diverse deskundigen opgestelde rapportages volgt dat bij de detentie van eiser rekening moet worden gehouden met zijn bijzondere gezinssituatie. Na ruim een halfjaar detentie is er evenwel nog altijd geen deugdelijk detentie(faserings)plan. Eiser ervaart zijn detentie als een verschrikking temeer nu hij ziet hoe zijn gezin en [A] in het bijzonder onder grote druk staan en dreigen terecht te komen in een neerwaartse spiraal van ellende. Alleen als er rust komt in zijn thuissituatie kan eiser in detentie functioneren. Detentie in deze vorm is een schending van de fundamentele rechten van eiser, zoals neergelegd in artikel 2, 3 en 8 EVRM. Door de diverse rapportages en toezeggingen van de selectiefunctionaris mocht eiser er gerechtvaardigd op vertrouwen dat er enige vorm van strafonderbreking zou plaatsvinden. Daarnaast is sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel aangezien gedaagde zelf heeft nagelaten de benodigde medische informatie op te vragen van de gezinsleden van eiser. Eiser heeft er dan ook recht op en belang bij dat zijn straf op de door hem voorgestane wijze wordt aangepast of, (mede) in afwachting van het nog door hem in te dienen gratieverzoek, wordt geschorst.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3.De beoordeling van het geschil
3.1. Aangezien eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt, is de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - bevoegd tot kennisneming van de vordering.
3.2. De vraag is vervolgens of eiser ook ontvankelijk is in zijn vorderingen. Indien voor hem een met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang openstaat waarin hij een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken, dient hij in de onderhavige procedure niet ontvankelijk te worden verklaard.
3.3. Voor zowel de primaire vordering van eiser, die strekt tot omzetting van diens gevangenisstraf in (naar de voorzieningenrechter met de Staat begrijpt:) elektronisch toezicht, als zijn meest subsidiaire vordering, die er in wezen toe strekt dat het eiser wordt toegestaan de inrichting tijdelijk - namelijk totdat er een in de ogen van eiser deugdelijk detentie(faserings)plan is opgesteld - te verlaten, geldt dat tegen weigering van daarop betrekking hebbende verzoeken beroep openstaat bij (de beroepscommissie van) de RSJ. Met betrekking tot elektronisch toezicht heeft eiser bovendien tot op heden geen daartoe strekkend verzoek gedaan, zodat de primaire vordering alleen al om die reden niet zou kunnen worden toegewezen. Voor de meer subsidiaire vordering geldt dat de daartoe strekkende verzoeken van eiser bij beslissing van 13 december 2012 en 10 januari 2013 door de selectiefunctionaris zijn afgewezen. Tegen deze beslissingen stond en/of staat in beginsel beroep open bij de RSJ, zodat voor beoordeling van de primaire en meer subsidiaire vorderingen in deze procedure geen plaats is. Het bezwaar van eiser dat formaliteiten niet in de weg moeten staan aan een oplossing van de problematiek, maakt het voorgaande niet anders, vooral ook niet omdat de RSJ meer geëquipeerd is voor beoordeling van eventuele oplossingen dan de civiele voorzieningenrechter en juist om die reden is gekozen voor het in het leven roepen van een bijzondere rechtsgang. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat hij geen vertrouwen heeft in de rechtsgang bij de RSJ. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat de RSJ blijkens de onder 1.18 vermelde beslissing van 27 september 2012 de problematiek van eiser juist onderkent en wijst op de mogelijkheid van periodieke strafonderbreking in de vorm van detentiefasering. In de rechtsgang bij de RSJ kunnen ook de door eiser gestelde - en door gedaagde betwiste - toezeggingen van de selectiefunctionaris aan de orde worden gesteld, alsmede de gestelde schendingen van de artikelen 2, 3 en 8 EVRM.
3.4. Bij de beoordeling van de subsidiaire vordering van eiser staat voorop dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Slechts in door de wet gegeven uitzonderingsgevallen kan tenuitvoerlegging geheel dan wel gedeeltelijk achterwege blijven. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij voornemens is op korte termijn een (tweede) gratieverzoek in te dienen. Nog daargelaten dat er geen gratieverzoek is ingediend, geldt dat op grond van artikel 558a en 559a Wetboek van Strafvordering en het vaste beleid van gedaagde - laatstelijk vastgelegd in 'Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument' (Staatscourant 26 januari 2011) - door de minister aan een gratieverzoek opschortende c.q. schorsende werking kan worden toegekend indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat het gratieverzoek zal worden ingewilligd. Hoewel de precieze inhoud van het nog in te dienen verzoek nog niet bekend is en er ook geen verzoek tot schorsing is gedaan, kan de door eiser subsidiair gevorderde schorsing van zijn detentie ook in deze procedure alleen worden toegewezen indien inwilliging van het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk te achten is. Hierbij geldt als uitgangspunt dat ingevolge artikel 2 Gratiewet slechts gratie kan worden verleend op grond van een relevante omstandigheid waarmee de rechter ten tijde van het opleggen van de straf geen rekening heeft gehouden of kunnen houden of indien aannemelijk is dat met de (verdere) tenuitvoerlegging geen met de strafrechtspleging na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.
3.5. Hoewel niet valt uit te sluiten dat het toekomstige gratieverzoek in enige vorm zal worden toegewezen, zijn de door eiser gestelde omstandigheden - hoe zwaarwegend deze voor hem en zijn gezin ook zijn - niet zodanig dat thans op een eventueel toe te kennen strafvermindering in welke vorm dan ook kan worden vooruitgelopen. Redengevend daarvoor is het volgende. Nog daargelaten dat eiser blijkens het resterende deel van zijn vordering niet zozeer (algehele) kwijtschelding van zijn straf beoogt als wel vroegtijdige detentiefasering met periodieke strafonderbreking, geldt dat gedaagde met de zeer ernstige persoonlijke omstandigheden van eiser reeds rekening heeft gehouden, onder meer bij het verlenen van schorsing van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, plaatsing in een PPC, verlening van tijdelijke strafonderbreking, en het faciliteren van de mogelijkheid dat de namens eiser voorgestelde therapie plaatsvindt in de PI. Daar komt bij dat een eerder gratieverzoek, gebaseerd op de ernstige persoonlijke situatie van eiser, in januari 2011 is afgewezen.
3.6. Met betrekking tot de meest subsidiair gevorderde alternatieve maatregel, wordt als volgt overwogen. De ernst van de persoonlijke omstandigheden van eiser wordt door alle betrokken partijen onderkend. Tussen partijen staat ter discussie op welke wijze gegeven de aan eiser opgelegde gevangenisstraf aan deze omstandigheden tegemoet dient te worden gekomen. Tegen de achtergrond van de mogelijke rechtsgang bij de RSJ, het nog in te dienen gratieverzoek en de door gedaagde gedane toezegging dat de door eiser gewenste en door professor Wolters aanbevolen gesprekken met drs. Evers in de PI kunnen plaatsvinden, ziet de voorzieningenrechter thans geen aanleiding voor het opleggen van een alternatieve maatregel, nog daargelaten dat de Staat terecht heeft opgemerkt dat het primair niet aan de voorzieningenrechter is te bepalen op welke wijze een straf ten uitvoer moet worden gelegd.
3.7. Slotsom is dat alle vorderingen moeten worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4.De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 575,- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.
WJ