ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
437873 FA RK 13-150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2013 een beslissing genomen naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie om betrokkene op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 14e van de Wet Bopz, na een eerdere beslissing van de geneesheer-directeur op 21 februari 2013, die betrokkene had opgenomen voor de resterende termijn van een voorwaardelijke machtiging. De rechtbank heeft betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, gehoord en zich laten voorlichten door de psychiater in opleiding, de heer I. Poulina. De psychiater heeft verklaard dat betrokkene een gevaar vormde voor zichzelf en anderen, wat werd onderbouwd door zijn agitatieve en verbaal dreigende gedrag, evenals zijn psychotische symptomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene zich aan de voorwaarden van de voorwaardelijke machtiging heeft gehouden, maar dat het gevaar niet langer buiten het psychiatrisch ziekenhuis kon worden afgewend. De rechtbank heeft daarbij de eerdere uitspraak van de Hoge Raad in acht genomen en beoordeeld of de gronden voor vrijheidsbeneming aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het gevaar, dat bestond uit toenemend agitated gedrag en psychotische denkbeelden, nog steeds aanwezig was en dat opname in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk was.

De rechtbank heeft het bezwaar van betrokkene tegen de beslissing van de geneesheer-directeur afgewezen en de beslissing bekrachtigd. De voorwaardelijke machtiging werd voortgezet als voorlopige machtiging tot en met 5 augustus 2013. Deze beschikking is gegeven door mr. W.G. de Boer, bijgestaan door E.J. Hyde als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer : FA RK 13-1509
Zaaknummer : 437873
Datum beschikking : 4 maart 2013
P- nummer : 1009542
Rechterlijke beslissing ex artikel 14e Wet Bopz
Beschikking op het op 25 februari 2013 ingekomen verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Den Haag met betrekking tot:
[de betrokkene],
de betrokkene,
geboren op [geboortedatum], te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
krachtens een beslissing tot conversie d.d. 21 februari 2013 als voorlopige machtiging geldende voorwaardelijke machtiging - verleend van 6 februari 2013 tot en met 5 augustus 2013 - verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia, [plaats],
advocaat: mr. E. Huineman-Lindt te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia te [plaats].
Procedure
Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken - voor zover van belang - overgelegd:
- de brief d.d. 21 februari 2013 van de advocaat van de betrokkene aan de officier
van justitie, met het verzoek om op grond van artikel 14e lid 1 Wet Bopz de beslissing van de rechter te verzoeken;
- de beslissing van de geneesheer-directeur tot conversie van de voorwaardelijke machtiging in een voorlopige machtiging, gedateerd 21 februari 2013.
De rechtbank heeft de betrokkene op 4 maart 2013 gehoord. De betrokkene werd bijgestaan door zijn advocaat.
De rechtbank heeft zich in aanwezigheid van de betrokkene en zijn advocaat laten voorlichten door de psychiater in opleiding, de heer I. Poulina.
Verzoek
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een beslissing dient te nemen op een door de geneesheer-directeur op grond van artikel 14d lid 1 Wet Bopz genomen beslissing tot opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
Feiten
De rechtbank heeft bij beschikking van 5 februari 2013 een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van zes maanden na dagtekening van de machtiging, onder de voorwaarden welke aan de betrokkene in het behandelingsplan zijn gesteld.
Op 21 februari 2013 heeft de geneesheer-directeur op grond van artikel 14d lid 1 Wet Bopz, besloten betrokkene op te nemen voor de duur van de resterende termijn van de voorwaardelijke machtiging, omdat het gevaar niet langer buiten het psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door naleving van de gestelde voorwaarden (hierna ook: de conversiebeslissing).
Beoordeling
De advocaat heeft aangevoerd dat betrokkene zijn depotmedicatie altijd op de voorgeschreven wijze heeft ingenomen en dat hij zich ook aan de afspraken met de behandelaars heeft gehouden. Zij is tevens van mening dat het gevaarcriterium niet goed is onderbouwd zodat betrokkene ten onrechte is opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis.
In de conversiebeslissing verklaart dat de psychiater, die betrokkene heeft gehoord en onderzocht, kort gezegd het volgende.
Het gevaar kan niet langer buiten het psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend door naleving van de gestelde voorwaarden. Het gevaar bestaat uit toenemend geagiteerd en verbaal dreigend gedrag, met ongerichte boosheid en met psychotische denkbeelden doorspekte beschuldigingen van moord, mishandeling en vergiftiging. Betrokkene uit hierbij een intimiderende en luide stortvloed van tekst, regelmatig verwijzend naar zichzelf als de Heere der Heerscharen. Betrokkene woont bij zijn hoogbejaarde moeder. Familieleden en moeder hebben laten weten zich de afgelopen dagen bedreigd te voelen door de toestand waarin betrokkene nu is. Hij is niet meer voor rede vatbaar en volgt niet het advies van zijn behandelaar zich te laten opnemen. In het verleden is gebleken dat een dergelijke toestand makkelijk escaleert en uitmondt in fysieke agressie.
Ter zitting heeft de arts verklaard dat betrokkene zich aan de voorwaarden heeft gehouden en is opgenomen omdat het gevaar niet langer buiten het psychiatrisch ziekenhuis kon worden afgewend. De arts heeft daarbij aangegeven dat betrokkene een gevaar vormde voor zichzelf en een of meer anderen. De arts onderstreept het door de onderzoekend psychiater geconstateerde gevaar. Voorts is betrokkene thans nog steeds geagiteerd en vertoont hij nog steeds het bij opname geconstateerde verbaal dreigend gedrag. Bij toename van de psychotische symptomen ziet betrokkene onder andere duivels en duivelse krachten in andere mensen die hij bestrijdt met agressief gedrag. Daarnaast stelt de arts dat het veelvuldig blowen van betrokkene een reden kan zijn voor de toename van de psychotische symptomen, ondanks de door betrokkene genomen depotmedicatie. Betrokkene dient opnieuw te worden ingesteld op medicatie. Voorts hebben familieleden van betrokkene, waaronder zijn hoogbejaarde moeder, bij wie betrokkene woont, aangegeven zich de afgelopen dagen door betrokkene bedreigd te hebben gevoeld. De arts heeft hierbij verklaard genoemd (verbaal) dreigend gedrag van betrokkene jegens zijn moeder, zelf te hebben waargenomen. Betrokkene heeft geen ziektebesef en -inzicht en meent geen medicatie nodig te hebben, terwijl medicatie noodzakelijk is om de psychotische symptomen te verminderen.
Betrokkene heeft ter zitting niet weersproken dat hij veel blowt en hij heeft ook te kennen gegeven dat hij het blowen noodzakelijk acht als een antigif op zijn medicatie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank beoordeelt het verzoek ex artikel 14e Wet Bopz, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 5 oktober 2012, LJN BX5789.
De rechtbank dient - gelet op bovenstaande uitspraak - in volle omvang te onderzoeken of, zowel beoordeeld naar de ten tijde van de beslissing van de geneesheer-directeur geldende omstandigheden, als beoordeeld naar de ten tijde van de beslissing van de rechtbank geldende omstandigheden, (een van) de in de eerste twee volzinnen van het eerste lid van artikel 14d Wet Bopz genoemde gronden voor de vrijheidsbeneming, die een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis met zich brengt, aanwezig zijn.
In artikel 14d, eerste lid Wet Bopz is bepaald dat de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis de betrokkene doet opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, indien buiten de inrichting het gevaar niet langer kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden. De geneesheer-directeur kan de betrokkene doen opnemen, wanneer deze de gestelde voorwaarden niet naleeft of op verzoek van de betrokkene.
Vaststaat dat betrokkene de voorwaarden heeft nageleefd.
De rechtbank is, gelet op de stukken en de toelichting ter zitting, van oordeel dat betrokkene ten tijde van de conversiebeslissing een gevaar vormde voor zichzelf en voor een of meer anderen, welk gevaar niet op een andere wijze kon worden afgewend dan door opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank overweegt daartoe dat het gevaar met name bestond uit toenemend geagiteerd en verbaal dreigend gedrag, met ongerichte boosheid en met psychotische denkbeelden doorspekte beschuldigingen van moord, mishandeling en vergiftiging. Met genoemd gedrag kan betrokkene agressie van derden over zichzelf afroepen. Tevens is in het verleden gebleken dat een dergelijke toestand van betrokkene makkelijk escaleert en uitmondt in fysieke agressie, hetgeen gevaar voor anderen met zich brengt. De rechtbank volgt hierbij de constateringen en het oordeel van de psychiater die betrokkene ten tijde van de opname heeft onderzocht en (de toelichting daarop) van de arts ter zitting, beiden als deskundigen dienaangaande, en maakt die tot de hare.
Voorts is de rechtbank gelet op de stukken en de toelichting ter zitting, van oordeel dat bovengenoemd gevaar zich ook thans nog voordoet, en dat dit gevaar ook thans niet op een andere wijze kan worden afgewend dan door opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank overweegt daartoe dat betrokkene thans - mede gelet op de korte termijn tussen de conversiebeslissing en de onderhavige beslissing van de rechtbank - nog niet op adequate wijze is ingesteld op medicatie en bovengenoemd gedrag nog steeds (ook ter zitting) vertoont. Hierdoor is het gevaar zoals dat bestond ten tijde van de opname nog steeds aanwezig. De rechtbank volgt bij haar beoordeling mede de constateringen en het oordeel van de arts ter zitting, als deskundige dienaangaande, en maakt die tot de hare.
De rechtbank is, gelet op al het vorenoverwogene, van oordeel dat zowel ten tijde van de conversiebeslissing als op grond van de huidige feiten en omstandigheden de gronden als genoemd in artikel 14d eerste lid Wet Bopz aanwezig zijn. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van betrokkene op de beslissing van de geneesheer-directeur d.d. 21 februari 2013 zal worden afgewezen, dat genoemde beslissing wordt bekrachtigd en dat de voorwaardelijke machtiging voor de resterende duur zal worden voortgezet als voorlopige machtiging.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af het bezwaar van de betrokkene op de beslissing van de geneesheer-directeur
d.d. 21 februari 2013 en bekrachtigt deze beslissing van de geneesheer-directeur;
verstaat dat de voorwaardelijke machtiging zal worden voortgezet als voorlopige machtiging tot en met 5 augustus 2013.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.G. de Boer, bijgestaan door E.J. Hyde als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2013.