Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/437205 / KG ZA 13-167
Vonnis in kort geding van 21 maart 2013
[eiser A.]
en 49 anderen, zoals vermeld in de aan dit vonnis gehechte bijlage,
allen wonende te Hillegom,
eisers,
advocaten mr. D.W. Giltay Veth te Nieuw-Vennep en mr. W. Brussee te Den Haag,
de stichting
Sophia Stichting voor Katholiek Basisonderwijs in de Duin- en Bollenstreek,
gevestigd te Voorhout,
gedaagde,
advocaat mr. J. Schutter te Almere,
waarin zich hebben gevoegd aan de zijde van eisers:
1. [B.],
2. [B.B],
handelend als wettelijk vertegenwoordiger van
3. [leerling B.],
4. [C.],
5. [C.C.],
handelend als wettelijk vertegenwoordiger van
6. [leerling C.],
7. [D.],
8. D.D.],
handelend als wettelijk vertegenwoordiger van
9. [leerling D.],
allen wonende te Hillegom,
advocaten mr. D.W. Giltay Veth te Nieuw-Vennep en mr. W. Brussee te Den Haag,
en waarin zich hebben gevoegd aan de zijde van gedaagde:
1. [E.], wettelijk vertegenwoordiger van [leerling T.],
2. [E.E.], wettelijk vertegenwoordiger van [leerling T.],
allen wonende te Hillegom,
advocaat mr. S.E.H. van Thoor te Haarlem.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser A.] c.s. ’, ‘de Sophia Stichting’, ‘[partij B. c.s.] ’ en ‘[partij T. c.s.] ’.
1. De incidenten tot voeging en het procesverloop
1.1. [partij B. c.s.]. hebben gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van [eiser A.] en [partij T. c.s.] hebben gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van de Sophia Stichting. Partijen hebben over en weer geen bezwaren geuit tegen de verzochte voegingen. [partij B. c.s.]. zijn vervolgens toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [eiser A.] en [partij T. c.s.] als gevoegde partij aan de zijde van de Sophia Stichting, aangezien zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij daarbij voldoende belang hebben. Voorts is niet gebleken dat de toewijzing van de gevorderde voegingen in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.
1.2. De advocaat van [eiser A.] en [partij B. c.s.]. heeft ter zitting verzocht enkele verklaringen alleen aan de voorzieningenrechter te mogen tonen. Dat verzoek is door de voorzieningenrechter afgewezen, aangezien de wens van de schrijvers van de verklaringen om anoniem te blijven een uitzondering op het beginsel van hoor en wederhoor niet rechtvaardigt. De advocaat van [eiser A.] en [partij B. c.s.]. heeft vervolgens ter zitting uit een verklaring geciteerd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 maart 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. De Sophia Stichting heeft blijkens haar statuten ten doel kwalitatief goed basisonderwijs in de Duin- en Bollenstreek en aangrenzende gemeenten te bevorderen. De Stichting beheert daartoe meerdere basisscholen, waaronder de St. Jozefschool te Hillegom, de St. Josephschool te Lisse en de Johannesschool te Hillegom. De Sophia Stichting en haar scholen zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband Weer Samen Naar School Duin- en Bollenstreek, waarin onder meer is voorzien in een school voor Speciaal Basisonderwijs (SBO) en een centrum voor Speciaal Onderwijs (SO).
2.2. [partij T. c.s.] zijn de ouders van een zoon van (thans) zeven jaar oud (hierna: ‘de leerling’). De leerling staat sinds 2 maart 2010 ingeschreven bij de St. Jozefschool te Hillegom. Per juni 2012 is de leerling geschorst door de Sophia Stichting omdat hij op school grensoverschrijdend seksueel gedrag vertoonde ten opzichte van medeleerlingen. Sindsdien krijgt de leerling thuisonderwijs.
2.3. De Sophia Stichting heeft geprobeerd de leerling te plaatsen op de St. Josephschool te Lisse. Omdat de plaatsing op die school op veel verzet stuitte van ouders van leerlingen op die school, hebben [partij T. c.s.] besloten om af te zien van de aanmelding van de leerling.
2.4. Op 28 januari 2013 heeft op de Johannesschool te Hillegom (hierna: ‘de Johannesschool’) een ouderavond plaatsgevonden met de ouders van de leerlingen van groep 3A over de (mogelijke) plaatsing van de leerling in deze groep. [eiser A.] en [partij B. c.s.]. zijn leerlingen uit groep 3A en hun ouders, dan wel leerlingen uit andere groepen en hun ouders, van de Johannesschool.
2.5. Op 31 januari 2013 heeft [directeur], directeur van de Johannesschool, schriftelijk aan de ouders van leerlingen uit groep 3A bericht, waarbij de leerling wordt aangeduid als “T.” en “het kind”:
“Als bijlage vindt u het concept plan van aanpak, dat beschrijft hoe de school denkt om te gaan met de mogelijke plaatsing van T. in de groep van uw kind. (...)
Er zijn vragen gesteld over de behandeling van T. en de mogelijkheid van herhaling van het gedrag. Ik heb hierover, na toestemming van de ouders van T. contact gezocht met de huisarts van het gezin, die voor zichzelf de afweging heeft gemaakt dat hij hier een rol in kan spelen. Een arts kent tenslotte een beroepscode en dient boven partijen te staan. Ook hij heeft hiervoor contact gehad met de ouders en toestemming gekregen om de behandelaar van T. te spreken. Ik mag u hierover het volgende berichten:
De behandelaar van het Kinder-Jeugd en Traumacentrum acht de kans op herhaling zeer klein, omdat T. intensief wordt begeleid en zowel het kind als de ouders optimaal meewerken. Er is geen grotere kans op ongewenst gedrag dan bij elk ander kind, is de conclusie. De vraag van de huisarts of het kind toe is aan een schoolomgeving, werd dan ook volmondig positief beantwoord.”
2.6. In het bij voornoemd bericht gevoegde “Concept Plan van Aanpak rondom T” staat onder meer vermeld:
“Doel van dit plan:
- Veiligheid van álle kinderen in de groep te waarborgen
- Te voorkomen dat er grensoverschrijdend gedrag kan plaatsvinden van T op school
- T te leren werken in een klassensituatie, regels in de klas en op school, en omgaan met andere leerlingen in de klas
(...)
T wordt beide keren door zijn ouder bij de klas gebracht en overgedragen aan de leerkracht en extra leerkracht.
Bij het naar huis gaan wordt de hele groep naar buiten begeleid. T wordt door de leerkracht aan zijn ouder overgedragen.
(...)
Speelkwartier is 10.15-10.30 uur. De extra leerkracht gaat met T mee naar buiten en begeleidt, waar nodig het spelen buiten. De extra leerkracht leert T dat hij binnen haar gezichtsveld speelt en start met geleide activiteiten tijdens buitenspelen.
(...)
T gaat toiletbezoek bij de leerkracht melden. De extra leerkracht begeleidt zijn toiletbezoek.
(...)
Op maandag geeft de eigen leerkracht de gymles (op school). De leerlingen wisselen in het eigen lokaal van schoen/ evt. dikke truien uit. Toezicht hierbij door leerkracht en extra leerkracht.
Op de donderdag is er een vakleerkracht. Leerlingen gaan naar “de Vosse” onder begeleiding van leerkracht en extra leerkracht. Jongens en meisjes kleden zich om in verschillende ruimtes. Zowel bij de jongens als bij de meisjes is vast toezicht (leerkracht en extra leerkracht).
T krijgt een vast plekje in de kleedkamer bij de deur van de gymzaal.
De extra leerkracht blijft aanwezig tijdens de gymles. Bij omkleden na de gym wordt toezicht gehouden door de leerkracht van groep 7A samen met de extra leerkracht, die de groep ook terug naar school begeleidt.
(...)
T is nooit zonder toezicht in de gang.
(...)
Tutorlezen vindt voor T altijd in een lokaal plaats. Daar is een leerkracht aanwezig en de extra leerkracht.
(...)
Op het moment dat T op de gang gaat werken/ spelen gaat de extra leerkracht mee.
(...)
Bij ziekte van de extra leerkracht wordt er contact opgenomen met ouders. Mogelijk zal T de eerste dag thuis blijven, zodat vervanging van de extra leerkracht geregeld kan worden.
(...)
Het plan wordt in aanwezigheid van ouders van T, leerkrachten, intern begeleider, directie, externe deskundigen geëvalueerd en bijgesteld waar nodig. (...)
De eerste evaluatie vindt plaats binnen 2 weken nadat T op school is begonnen (gefaseerde wenperiode). Daarna is er elke maand een evaluatiegesprek. (...)
Leerkrachten: Op teamniveau zijn de leerkrachten van de school reeds getraind in omgaan met grensoverschrijdend gedrag tussen leerlingen. Daarbij o.a. hoe signaleer je dit, hoe bespreek je dit met leerlingen en hoe bespreek je dit met ouders. Voorafgaand aan de komst van T vindt er een extra training plaats.”
2.7. Op 11 februari 2013 heeft een vergadering plaatsgevonden van het algemeen bestuur van de Sophia Stichting, waarin unaniem is besloten de leerling te plaatsen op de Johannesschool. In het verslag van die vergadering staat onder meer vermeld:
“Voor het maken van een zorgvuldige afweging worden de 2 opties, te weten “plaatsen versus niet-plaatsen” afgewogen op basis van alle feiten en meningen. Naast het advies vanuit de schoolleiding, zoals zojuist besproken, worden daarbij de meningen van externe deskundigen (zoals de GGD, Bureau Jeugdzorg en de trajectbegeleider) betrokken.
- Er komt een unaniem beeld naar voren dat T. geen gedragsstoornis vertoont maar als slachtoffer van seksueel misbruik aangeleerd gedrag vertoont dat afgeleerd kan worden. Deskundigen verschillen hierover niet van mening. Verder wordt meegewogen dat behandelaars ook op basis van het tot op heden doorlopen traject met T. optimistisch zijn.
- Ten tweede wordt gekeken naar de mogelijkheden en wenselijkheden van diverse plaatsingsopties. Voor zover dat al gewenst zou zijn, is plaatsing in het Speciaal Onderwijs niet aan de orde vanwege het feit dat er volgens deskundigen geen sprake is van een gedragsstoornis. Alhoewel de kans op herhaling gering is en T. in die zin geen bedreiging meer vormt, is het te veel gevraagd om sommige van zijn slachtoffertjes op de St. Jozefschool direct met hem te confronteren. Om die reden is een terugplaatsing op de St. Jozefschool niet wenselijk. De meest voor de hand liggende plaatsing is op een andere school in Hillegom; één die zo’n plaatsing kan dragen. Ter beoordeling daarvan wordt met name gekeken naar de kwaliteit in de meest brede zin. De Johannesschool is bereid en in staat om de plaatsing van T. op zich te nemen.
- Een derde aspect in de beoordeling is het draagvlak op school. Dit is een combinatie van zowel de motivatie van het team als van de opstelling van ouders in deze. Over de eerste, de team-motivatie, bestaat geen twijfel. Wel is duidelijk dat de meerderheid van de ouders van groep 3 tegen plaatsing is. De vraag is echter of dit een rol kan en mag spelen in de beoordeling. Het bestuur is van mening dat er, overal waar ouders op de hoogte worden gebracht van een dergelijke plaatsing, verzet zal zijn, maar dat (de mate van) verzet ten principale geen rol mag spelen.
Het bestuur schat in dat er ondanks aanhoudend verzet van ouders op de Johannesschool, voldoende aanknopingspunten zijn bij positief gestemde ouders in groep 3 en in andere groepen om sociaal isolement te voorkomen.
- Een vierde overweging is de juridische kant van de zaak. De Sophia-Stichting heeft haar formeel juridische verantwoordelijkheid om T. op te nemen. Scholen in Nederland hebben in principe een plicht om kinderen op te nemen.
- Ten vijfde, het morele, principiële aspect. Als katholieke scholen gemeenschap wordt het als een opdracht ervaren ieder kind in een veilige omgeving goed onderwijs te kunnen bieden. Dit geldt ook voor T.
In het vervolg richt de discussie zich op de analyse van de risico’s die het wel of niet plaatsen van T. uiteraard met zich meebrengt. Het bestuur ziet 4 grote risico’s als zij besluit om T. te plaatsen:
- T. raakt in een sociaal isolement door afhoudend gedrag van ouders Johannesschool
Afweging: Het team van de Johannesschool doet er zoveel mogelijk aan om een sociaal isolement van T. te voorkomen, door de positieve ouders te betrekken in het doorbreken hiervan en het aanspreken van kinderen en ouders die T. negatief tegemoet treden. Na schooltijd heeft de school echter geen invloed op het gedrag van kinderen en ouders richting T.
- T. vertoont repeterend gedrag
Afweging: Dit is het risico met de grootste negatieve impact en langdurige schade aan kinderen, de Johannesschool en de stichting. Maar dit risico wordt als zeer gering gezien op basis van wat deskundigen daarover melden. De opinie van de geraadpleegde deskundigen wordt door het bestuur als zeer belangrijk element meegenomen. Bovendien ligt er een goed plan van aanpak. De maatregelen die hierin zijn opgenomen, beheersen het risico op school en garanderen daarmee de veiligheid van de kinderen.
- Ouders nemen afscheid van de Johannesschool en/of de Sophia Stichting
Afweging: Het bestuur betreurt de hevigheid van de emoties, maar is bereid te aanvaarden dat ouders hun kind(eren) afmelden.
- De Sophia Stichting lijdt aan imagoschade
Afweging: Het bestuur is van mening dat de imagoschade beperkt zal blijven voor de Sophia Stichting. Naar verwachting heeft de situatie op de Johannesschool geen invloed op de andere 22 Sophiascholen. Sinds de ontwikkelingen op de St. Jozefschool, heeft het bestuur voor hun houding de expliciete steun van vele ouders van verschillende scholen gekregen. Het aannemen van een consequente houding is belangrijk.
Bij het niet-plaatsen van T. worden de volgende risico’s onderkend:
- Blijvende schade voor T. en het gezin; de emotionele schade voor het gezin is groot.
- Precedent “ballotage-recht”; het toegeven aan de enorme druk van ouders zal onvermijdelijk een voorbeeldfunctie krijgen.
- Juridische consequentie; als de Sophia Stichting faalt in het aanbieden van normaal onderwijs aan één van haar leerlingen, kan dat leiden tot juridische maatregelen.
- Imagoschade; bij de plaatsingsproblemen in Lisse verplaatste het debat zich in de media naar de principiële discussie over het recht van ouders om een leerling van school te weren. Het is te voorzien dat deze discussie zal oplaaien en Sophia geen adequate uitleg kan geven over het niet-plaatsen en moet toegeven dat het is bezweken onder de druk van ouders.
- Verwarring over de kernwaarden van de Sophia Stichting: gezien de enorme hoeveelheid positieve reacties op de brief van het bestuur n.a.v. de mislukte plaatsing in Lisse, waarbij ouders en andere belanghebbenden veelal de “normen en waarden” van de Sophia Stichting aanhaalden, is te voorzien dat een besluit tot niet-plaatsen tot algehele verontwaardiging bij diezelfde ouders teweeg zal brengen. Dit doet de Sophia Stichting geen goed.
Het geheel wordt afgezet tegen de wettelijke verplichtingen en de ontwikkelingen binnen Passend Onderwijs, maar ook tegen de visie, katholieke identiteit en normen en waarden van de Sophia Stichting, (...)
T. is zelf ook slachtoffer en verdient een tweede kans op één van de Sophiascholen. Het bestuur van de Sophia Stichting gunt deze jongen een normale jeugd.
Het bestuur betreurt het dat zij niet in staat is geweest om de zorgen van ouders weg te nemen. Het is een expliciete opdracht aan de Johannesschool om de zorg van de ouders serieus te nemen.”
2.8. Bij brief, gedateerd op 13 februari 2013, heeft de heer [bestuurder], bestuurder van de Sophia Stichting, aan de ouders van de leerlingen van groep 3A bericht:
Op maandag 28 januari jl. hebben we tijdens een ouderavond met elkaar gesproken over de plaatsing van een leerling in groep 3A.. (...)
Tijdens deze avond en gedurende de periode erna, hebben betrokken partijen meningen geïnventariseerd, bezwaren afgewogen en mogelijkheden tegen elkaar afgezet. [Directeur], directeur van de Johannesschool in Hillegom, is op basis hiervan samen met haar team tot de conclusie gekomen dat er voldoende draagvlak is binnen de Johannesschool om tot plaatsing van deze leerling over te gaan, ondanks het feit dat het niet gelukt is om alle zorgen bij ouders weg te nemen. Dit heeft zij aan het bestuur kenbaar gemaakt.
De school ziet erop toe dat de sociale cohesie van groep 3A in stand gehouden wordt. De veiligheid van alle kinderen is van het grootste belang. Er is daarom door de betrokken deskundigen een plan van aanpak gemaakt. Door met dit plan te werken kan de veiligheid van uw kind en de te plaatsen leerling zo goed mogelijk worden gewaarborgd. (...)
Op basis van bovenstaande maatregelen heeft de school het vertrouwen uitgesproken dat het team dit proces goed kan begeleiden, waar nodig met ondersteuning. Het bestuur heeft daarom, na afweging van alle informatie en adviezen van deskundigen, besloten om tot plaatsing op de Johannesschool over te gaan. Dit betekent dat het kind in de week na de voorjaarsvakantie, gefaseerd, wordt geplaatst. Er wordt gestart met een aantal uren per week; dat zal worden uitgebreid naar een aantal dagdelen per week, totdat de leerling volledig kan meedraaien in de klas.”
Een soortgelijke brief is verstuurd aan de andere ouders van leerlingen van de Johannesschool.
2.9. De schriftelijke reactie op deze brief van 14 februari 2013 van een aantal ouders van leerlingen uit groep 3A luidt onder meer:
“Wij zijn totaal verbijsterd en geschokt over de brief die wij vandaag ontvingen met betrekking tot de plaatsing van [naam van de leerling, toevoeging voorzieningenrechter] (...)
Er wordt gesteld dat er voldoende draagvlak zou zijn voor plaatsing. Wij kunnen ons niet anders voorstellen dat deze conclusie is gebaseerd op onvoldoende informatie en sluiten derhalve alle informatie over de processtappen tot nu toe bij.
Allereerst heeft een inventarisatie in groep 3a uitgewezen dat er onvoldoende draagvlak is; van de 56 ouders zijn 44 ouders tegen plaatsing en 5 ouders voor. Van de 7 overige ouders hadden wij op het moment van inventariseren geen mening.
Vervolgens is de ouderavond van maandag 4 februari (voor ouders rest van de school) afgeblazen. Dat impliceert dat er geen sprake kan zijn van inzicht in het draagvlak in die groep.
Wij vragen u met klem uw beslissing te herzien en ons en de overige ouders van de Johannesschool daarover te informeren voor donderdagmiddag 12.00u a.s. (...)”
2.10. De Sophia Stichting heeft bericht dat het besluit tot plaatsing van de leerling niet herzien zal worden.
2.11. In een “Procesverslag van de Trajectbegeleiding” van de leerling van 27 februari 2013 schrijft mevrouw N. Kik-Berger, GZ-psycholoog, onder meer:
“Er is geen enkele reden om aan SBO- of SO-onderwijs te denken voor (...). Er is geen sprake van leerproblematiek en/of een gedragsstoornis, die een aangepaste schoolomgeving noodzakelijk maakt.
(...)
Het KJTC geeft aan dat de begeleiding van (...) en zijn ouders voorspoedig verloopt. (...) zou zo snel mogelijk weer in moeten groeien in een schoolomgeving. Er is geen reden om een terugval in het ongewenste gedrag te verwachten, wanneer er een goede begeleiding van (...) plaatsvindt en er voldoende toezicht wordt gehouden. Het KJTC biedt aan school daarbij te willen begeleiden. Ook Bureau jeugdzorg vindt het noodzakelijk dat (...) zo snel mogelijk weer naar school gaat.”
2.12. Op 1 maart 2013 heeft de heer E.F. Wallaart, huisarts van de leerling, schriftelijk aan [directeur] bericht:
“De afgelopen periode tussen juni 2012 en heden heb ik van diverse partijen, buro jeugdzorg, GGZ, alsmede Kinder- en Jeugdtrauma centrum (KJTC) te Haarlem informatie ontvangen over de behandeling en begeleiding, de voortgang hiervan alsmede de uiteindelijk bereikte, huidige situatie, welke (...) heeft gehad ivm een bij hem geconstateerd grensoverschrijdend gedrag op school.
Op 22 januari 2013 heb ik telefonisch contact gehad met mevrouw Danielle Steggink van het KJTC te Haarlem.
In dit gesprek is mij aangegeven dat (...) een volledig behandeltraject heeft doorlopen, waarin hij, net als de ouders overigens, volledig en zeer goed heeft meegewerkt. Dit traject is succesvol afgerond, en volgens het KJTC vormt (...) nu geen groter risico voor grensoverschrijdend gedrag dan elk ander willekeurig kind.
Daarnaast gaf het KJTC aan dat (...) volledig klaar is om weer geplaatst te worden op school, waarbij het belang van een plaatsing in het reguliere onderwijs werd benadrukt.
Bovenstaande conclusie werd bevestigd door Mevr Nicole Kik van de onderwijs begeleidingsdienst.”
3.1. [eiser A.] vorderen – zakelijk weergegeven – de Sophia Stichting te bevelen de leerling niet toe te laten op de Johannesschool, althans te verbieden uitvoering te geven aan het besluit de leerling op de Johannesschool te plaatsen, dan wel een voorziening te treffen waardoor de veiligheid van de huidige leerlingen van de Johannesschool wordt gewaarborgd, op straffe van een dwangsom.
3.2. Daartoe stellen [eiser A.] het volgende. De Sophia Stichting handelt onrechtmatig jegens [eiser A.] doordat zij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij het nemen van het besluit tot plaatsing van de leerling op de Johannesschool. Op geen enkel moment heeft de Sophia Stichting aangetoond dat bij haar besluitvorming voldoende rekening is gehouden met de belangen van de kinderen van groep 3A en hun ouders. Het voor plaatsing benodigde draagvlak is niet aanwezig. De leerling is nog lang niet uitbehandeld en de kans op herhaling van het grensoverschrijdend gedrag is dan ook groot. In 2011 is op het kinderdagverblijf reeds melding gemaakt van afwijkend seksueel gedrag door de leerling. De leerling is in 2012 in herhaling gevallen ondanks dat hij behandeld is voor de geconstateerde problematiek. Dat de recente behandeling van de leerling nu wel effectief zou zijn, is niet aannemelijk. De Sophia Stichting miskent dat er sprake is geweest van recidive.
Op grond van de op haar rustende bijzondere zorgplicht heeft de Sophia Stichting in te staan voor de veiligheid en gezondheid van de leerlingen die aan haar zorg zijn toevertrouwd. De Sophia Stichting heeft onvoldoende aangetoond dat de veiligheid en gezondheid van de leerlingen van de Johannesschool worden gewaarborgd bij plaatsing van de leerling in groep 3A. Het team van de Johannesschool heeft nog training nodig op het gebied van preventie en seksueel grensoverschrijdend gedrag. De toegezegde waarborgen, zoals neergelegd in het veiligheidsplan, zijn onvoldoende en verstoren het ongestoord klimaat waarbinnen de overige leerlingen de lessen moeten kunnen volgen. Bovendien bewijst het veiligheidsplan dat er iets mis is met de leerling. Indien de leerling geen groter risico op zou leveren dan een andere leerling, zou een veiligheidsplan niet nodig zijn. Door deskundigen en de directie van de Johannesschool is meerdere malen aangegeven dat zij geen 100% garantie kunnen geven dat het gedrag van de leerling zich niet zal herhalen. Het gaat hier echter om een dermate uitzonderlijke situatie dat voor het nemen van risico’s geen ruimte is.
Daarnaast is het ook in het belang van de leerling zelf om extra begeleiding te krijgen binnen het onderwijs. Onderzocht zou moeten worden of de leerling aangewezen is op speciaal basisonderwijs (SBO). De Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) heeft de bevoegdheid om te beslissen of plaatsing van een leerling op een SBO-school noodzakelijk is. Nergens blijkt uit dat de Sophia Stichting een procedure bij de PCL is gestart, terwijl het inschakelen van deze deskundige instantie in de onderhavige kwestie zeer voor de hand ligt. Door ongemotiveerd vast te houden aan regulier basisonderwijs als onderwijssoort voor de leerling, heeft de Sophia Stichting in strijd gehandeld met de eisen omtrent zorgvuldige voorbereiding van een besluit en de eisen omtrent deugdelijke motivering. Deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn van overeenkomstige toepassing op toelatingsbesluiten als het onderhavige.
Er bestaat onder [eiser A.] grote onduidelijkheid omtrent de ernst van de grensoverschrijdende gedragingen van de leerling, het aantal incidenten dat zich heeft voorgedaan en de gevolgen die deze gedragingen hadden voor de slachtoffers. De Sophia Stichting en de betrokken hulpverleners zijn er niet in geslaagd een duidelijk beeld te geven aan [eiser A.], mede omdat het om gevoelige informatie zou gaan die onder het beroepsgeheim van de hulpverleners valt. Die informatie is echter nodig om te beoordelen of de Sophia Stichting aan haar bijzondere zorgplicht heeft voldaan.
3.3. [partij B. c.s.]. hebben zich bij de stellingen van [eiser A.] aangesloten zonder aanvoering van eigen gronden.
3.4. De Sophia Stichting en [partij T. c.s.] voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 40 lid 1 van de Wet op het Primair Onderwijs de beslissing over toelating van leerlingen berust bij het bevoegd gezag, in onderhavig geschil (het bestuur van) de Sophia Stichting. Daar het hier een discretionaire bevoegdheid betreft, is in deze kortgedingprocedure slechts plaats voor een marginale toetsing van de beslissing van de Sophia Stichting. Getoetst dient te worden of de Sophia Stichting in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de leerling op de Johannesschool toe te laten, waarbij de belangen van [eiser A.] uit een oogpunt van de veiligheid dienen te worden meegewogen. Voor dat laatste is van belang dat op een school – volgens vaste jurisprudentie – een bijzondere zorgplicht rust ten aanzien van de gezondheid en veiligheid van de leerlingen die aan haar zorg zijn toevertrouwd en onder haar toezicht staan. Deze bijzondere zorgplicht houdt in dat een school alle inspanningen moet verrichten die redelijkerwijze van haar kunnen worden gevergd teneinde een veilig schoolklimaat te bieden.
4.2. De bezwaren van [eiser A.] tegen het besluit betreffen in de kern hun angst voor de veiligheid van de toekomstige klas- en schoolgenoten van de leerling. Hoewel beide partijen hebben verklaard dat de exacte omvang en aard van de gebeurtenissen niet aan hen bekend zijn, is tussen partijen niet in geschil dat de leerling in het verleden herhaald grensoverschrijdend seksueel gedrag heeft vertoond jegens medeleerlingen, met in sommige gevallen een ernstig karakter. Daarnaast is ter zitting aan de orde gekomen dat, alvorens de incidenten in 2012 op de St. Jozefschool hadden plaatsgevonden, ook in 2011 meldingen zijn gedaan van afwijkend gedrag van de leerling op het kinderdagverblijf. Anders dan [eiser A.] kennelijk van mening zijn, blijkt echter nergens uit dat de leerling reeds naar aanleiding van de incidenten in 2011 een specifiek op het grensoverschrijdende gedrag gerichte behandeling heeft ondergaan. [partij T. c.s.] hebben ter zitting ook verklaard dat een dergelijke behandeling pas na de incidenten in 2012 is gestart. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat de mededeling van de heer [bestuurder] aan de pers dat een eerdere behandeling geen effect heeft gehad, op een misverstand berust, zoals de heer [bestuurder] zelf ook ter zitting heeft verklaard. Het standpunt van [eiser A.] dat de Sophia Stichting in redelijkheid niet aan het hoge recidiverisico voorbij had mogen gaan omdat de leerling het ongewenste gedrag na een eerdere behandeling opnieuw heeft vertoond, zal dan ook worden gepasseerd.
4.3. [eiser A.] stellen daarnaast dat de kans op herhaling van het ongewenste gedrag zeer groot is omdat de leerling thans nog (lang) niet is uitbehandeld. Daarbij verwijzen zij onder meer naar het veiligheidsplan, dat in hun visie bewijst dat er (nog steeds) iets mis is met de leerling. De Sophia Stichting en [partij T. c.s.] hebben het voorgaande gemotiveerd betwist. [partij T. c.s.] hebben ter zitting erkend dat de leerling thans nog wordt behandeld. De behandeling van de leerling heeft thans echter enkel een psychische achtergrond en is afgerond voor zover zij gericht was op grensoverschrijdend gedrag, aldus [partij T. c.s.] Dat standpunt wordt onderschreven door de overgelegde deskundigenverklaringen (zie onder 2.12.).
4.4. De Sophia Stichting stelt zich op het standpunt dat de kans op herhaling van de incidenten (zeer) klein is, en baseert zich daarvoor op overgelegde verklaringen van de zijde van deskundigen. De conclusies van de deskundigen zijn eensluidend. In de overgelegde stukken komt naar voren dat de leerling aangeleerd gedrag heeft vertoond dat kan worden afgeleerd en ook is afgeleerd. Zo meldt de betrokken GZ-psycholoog dat er geen reden is om een terugval in het ongewenste gedrag te verwachten wanneer een goede begeleiding van de leerling plaatsvindt en er voldoende toezicht wordt gehouden (punt 2.11.). Ook de huisarts van de leerling heeft verklaard dat hij van het Kinder- en Jeugdtraumacentrum (KJTC) heeft vernomen dat de leerling aldaar succesvol een volledig behandeltraject heeft doorlopen en nu geen groter risico vormt voor grensoverschrijdend gedrag dan elk ander willekeurig kind (punt 2.12.), zoals het KJTC dat ook aan [directeur] heeft verklaard (punt 2.5.). Gelet op deze deskundigenberichten is niet aannemelijk dat, zoals [eiser A.] hebben gesteld, de kans op herhaling (zeer) groot is. Ook uit het enkele feit dat een veiligheidsplan is opgesteld, kan niet kan worden afgeleid dat de leerling (nog) niet is uitbehandeld. Dat veiligheidsplan is immers veeleer opgesteld met het oog op het verleden van de leerling en om tegemoet te komen aan de bij de ouders levende (begrijpelijke) onrust en angst, mede gelet op de expliciet door [eiser A.] verlangde “garantie”. De verklaring van [eiser A.] ter zitting dat de kans op herhaling even groot zou zijn als de kans dat er met een ander kind iets zou gebeuren, waaruit zij concluderen dat er een (aanzienlijke) kans van 1 op 28 bestaat, berust kennelijk op een foutieve lezing of uitleg van de conclusies van de deskundigen. De omstandigheid dat de gedragingen van de leerling als zeer ernstig dienen te worden bestempeld, doet voorts niet af aan de conclusie van de deskundigen, nu die ernst aan de deskundigen bekend was en de behandeling juist als gevolg van die gedragingen is gestart. Uit het verslag van de bestuursvergadering van de Sophia Stichting (punt 2.7.) volgt dat de Sophia Stichting bij haar besluitvorming over de plaatsing van de leerling grote waarde heeft gehecht aan voornoemde opinie van deskundigen voor wat betreft de beoordeling van het risico van herhaling. Dat kan niet als onbegrijpelijk of onredelijk worden aangemerkt, aangezien deskundigen bij uitstek aangewezen zijn daarover te oordelen. De deskundigheid van deze personen is ook niet betwist, zodat daarvan mag worden uitgegaan. Een en ander in aanmerking nemend, kan het besluit van de Sophia Stichting niet als onredelijk worden aangemerkt voor zover dat berust op de afweging omtrent een risico van herhaling.
4.5. Voorts stellen [eiser A.] dat het door de Sophia Stichting opgestelde veiligheidsplan onvoldoende waarborgen biedt ter voorkoming van nieuwe incidenten, zodat de school daarmee niet voldoet aan de op haar rustende zorgplicht. Dat de Sophia Stichting en de Johannesschool, ook met de uitvoering van het veiligheidsplan, geen 100% garantie (kunnen) geven dat zich geen incidenten meer zullen voordoen, leidt nog niet tot de conclusie dat sprake is van een schending van de zorgplicht. Een dergelijke vergaande garantie zal immers ten aanzien van geen enkele leerling kunnen worden gegeven. Daarnaast behelst de onder 4.1. omschreven zorgplicht van de school een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. In het kader van die zorgplicht dient dan ook beoordeeld te worden of de Sophia Stichting alle redelijkerwijs te verlangen inspanningen pleegt en zal plegen om een herhaling van het ongewenste gedrag van de leerling te voorkomen. Geoordeeld wordt dat, gelet op de voorgenomen uitvoering van het veiligheidsplan, niet op voorhand geconcludeerd kan worden dat de Sophia Stichting niet aan haar zorgplicht voldoet. Daartoe is redengevend dat uitvoering van het veiligheidsplan feitelijk tot gevolg zal hebben dat de leerling zich op de Johannesschool en bij de activiteiten zoals die door de Johannesschool worden georganiseerd continue onder toezicht van een volwassene (de extra leerkracht) zal staan. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de Sophia Stichting onweersproken heeft aangevoerd dat het grensoverschrijdende gedrag van de leerling in 2012 voornamelijk buiten het zicht van volwassenen plaatsvond. Voorts biedt regelmatige evaluatie van de uitvoering van het veiligheidsplan, waarbij deskundigen worden betrokken, extra veiligheidswaarborgen. Het veiligheidsplan voorziet daar in. De Sophia Stichting heeft daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat het personeel op de Johannesschool voldoende is toegerust voor plaatsing van de leerling doordat extra trainingen zijn gevolgd met als onderwerp “kinderen en seksualiteit”, waarbij het personeel geleerd heeft seksueel grensoverschrijdend gedrag te signaleren en daar adequaat op te reageren. Niet kan worden geoordeeld dat van de Johannesschool naast het uitvoeren van het veiligheidsplan en het verzorgen van training voor het personeel nog andere te nemen concrete maatregelen kunnen worden verwacht. Dat hebben [eiser A.] ook niet betoogd. Voorts wordt het standpunt van [eiser A.] niet gevolgd dat de Sophia Stichting haar zorgplicht volledig uit het oog verliest waar zij schrijft dat zij bereid is de wellicht vervelende consequenties van het besluit op de koop toe te nemen. Anders dan [eiser A.] betogen, volgt daaruit immers niet dat de Sophia Stichting herhaling van seksueel grensoverschrijdend gedrag bedoelt. Uit de context van de mededeling kan niet anders worden afgeleid dan dat de Sophia Stichting doelt op denkbare negatieve consequenties voor de Johannesschool, zoals de te verwachten onrust, mogelijke terugloop van het aantal leerlingen en dergelijke, zoals zij ook ter zitting heeft verklaard. Gelet op het voorgaande kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de Sophia Stichting niet aan haar zorgplicht voldoet.
4.6. [eiser A.] betogen voorts dat de Sophia Stichting de PCL had moeten inschakelen om te onderzoeken of plaatsing op een school voor speciaal basisonderwijs noodzakelijk is voor de leerling. Niet in geschil tussen partijen is dat plaatsing van een leerling op een school voor speciaal basisonderwijs aangewezen kan zijn in geval van leerproblemen of een gedragsstoornis, en evenmin is in geschil dat de leerling geen leerproblemen heeft. De Sophia Stichting betoogt dat er geen enkele aanleiding was en is om de PCL in te schakelen. Dat standpunt onderbouwt zij met een verwijzing naar de verklaringen van bovenbedoelde deskundigen. In die verklaringen brengen de deskundigen naar voren dat er geen enkele reden is om aan speciaal (basis)onderwijs te denken voor de leerling en dat er geen sprake is van een gedragsstoornis (punt 2.11.). Voorts wordt het belang van plaatsing in het reguliere onderwijs benadrukt (punt 2.12.). Gelet op de stellige wijze waarop de deskundigen het alternatief van plaatsing op een school voor speciaal onderwijs afwijzen, was de Sophia Stichting naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gehouden de PCL over die mogelijkheid te raadplegen.
4.7. [eiser A.] stellen tot slot dat de Sophia Stichting gehouden is (meer) informatie aan hen te verstrekken over (het ongewenste gedrag van) de leerling. Dat [eiser A.], als bezorgde ouders van leerlingen waarbij de leerling mogelijk in de klas wordt geplaatst, meer duidelijkheid wensen te verkrijgen over de aard en ernst van het grensoverschrijdende gedrag, het aantal incidenten dat zich heeft voorgedaan en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, is op zichzelf te begrijpen. Echter, nog afgezien van de vraag of de Sophia Stichting wel over de gewenste gedetailleerde informatie beschikt, is door [eiser A.] in deze procedure geen vordering op grond van de in artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geformuleerde exhibitieplicht ingesteld. Het geschil tussen partijen omtrent de informatieverstrekking aan [eiser A.] is niet relevant voor de vraag of de Sophia Stichting zorgvuldig tot het besluit over de plaatsing van de leerling is gekomen.
4.8. Naast het voorgaande is (ook) anderszins niet aannemelijk geworden dat de Sophia Stichting niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij het nemen van het besluit. Uit het verslag van de bestuursvergadering vloeit voort dat het bestuur alvorens het besluit te hebben genomen de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft verzameld en die feiten en belangen uitvoerig heeft besproken en gewogen. Daarbij komt dat de betrokken deskundigen in hun adviezen het grote belang van de leerling hebben benadrukt om aan (regulier) onderwijs deel te nemen, vanwege de psychische gevolgen van een voortdurend sociaal isolement. Een en ander leidt tot de conclusie dat de Sophia Stichting in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de leerling toe te laten tot de Johannesschool, met inachtneming van de voorgenomen maatregelen om een veilig schoolklimaat te bieden. De vorderingen van [eiser A.] zullen dan ook worden afgewezen.
4.9. [eiser A.] en [partij B. c.s.]. zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4.10. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Niet te verwachten is dat de commotie die de (voorgenomen) plaatsing van de leerling op de Johannesschool met zich heeft gebracht en nog zal brengen met onderhavige uitspraak zal zijn weggenomen. Partijen hebben dat ter zitting ook onderkend en hebben daarbij de bereidheid uitgesproken naar een oplossing te (blijven) zoeken. De voorzieningenrechter onderstreept het belang hiervan om aldus te bevorderen dat spanningen die anders bij de integratie van de leerling op de school nog zouden kunnen optreden, in het belang van alle betrokkenen, worden beperkt.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser A.] en [partij B. c.s.]. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Sophia Stichting begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht, en aan de zijde van [partij T. c.s.] begroot op € 1.090,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 274,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.