Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/436130 / KG ZA 13-100
Vonnis in kort geding van 21 maart 2013
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. R.E. Temmen te Bergen op Zoom,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te Den Haag.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 14 maart 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. In augustus 2009 is een strafrechtelijk onderzoek naar eiser gestart op grond van een verdenking van het plegen van seksuele delicten met minderjarigen. Op 17 en 18 augustus 2009 zijn de woning en computerwinkel van eiser door de politie onderzocht. Daarbij zijn een groot aantal aan eiser toebehorende voorwerpen in beslag genomen, waaronder computers, computeronderdelen en gegevensdragers.
1.2. Op een aantal gegevensdragers is kinderpornografisch materiaal aangetroffen. Tegen eiser is vervolging ingesteld en bij vonnis van 18 februari 2010 is eiser door de rechtbank Middelburg veroordeeld wegens het plegen van een aantal zedenmisdrijven. De rechtbank heeft in haar vonnis tevens de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld op de bij de inbeslagname opgemaakte lijst, aan het verkeer onttrokken verklaard.
1.3. Op 21 december 2010 heeft de officier van justitie opdracht gegeven de door de rechtbank Middelburg aan het verkeer onttrokken verklaarde voorwerpen te vernietigen.
1.4. Bij kennisgeving van 26 januari 2012 heeft het openbaar ministerie aan eiser laten weten voornemens te zijn met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen waarover niet door de strafrechter was beslist te handelen als waren deze onttrokken aan het verkeer. Tegen dit voornemen heeft eiser een klaagschrift ex artikel 116 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering ingediend.
1.5. In de beslissing op het klaagschrift van de rechtbank Middelburg van 24 april 2012 staat onder meer vermeld:
"Uit het bericht van het Openbaar Ministerie blijkt dat de inbeslaggenomen goederen reeds zijn vernietigd, terwijl voor sommige goederen daar door het Openbaar Ministerie of de rechtbank geen toestemming was gegeven.
De raadkamer merkt ten overvloede nog op dat de officier van justitie in raadkamer heeft opgemerkt dat, nu de goederen vernietigd zijn, in redelijkheid de waarde daarvan aan klager zou moeten worden vergoed.
(...)
De rechtbank zal het klaagschrift van klager gegrond verklaren.
1.6. Na overleg tussen partijen heeft gedaagde op 10 september 2012 een bedrag van € 7.000,-- aan eiser betaald.
2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 43.000,-- aan hem.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. In de strafrechtelijke procedure zijn door de behandelend officier van justitie incomplete beslaglijsten overgelegd. De beslissing van de rechtbank over de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, heeft dan ook geen betrekking op alle inbeslaggenomen voorwerpen.
Eiser heeft veelvuldig aangedrongen op teruggaaf van de niet besmette inbeslaggenomen zaken, alsmede op teruggaaf van bestanden waarop foto's van familieleden en andere privé-informatie waren opgeslagen. De toezegging van de officier van justitie tot teruggaaf van de door eiser verzochte zaken is niet nagekomen.
Ongeveer 95% van de foto's en privé-informatie is reeds vernietigd. Ook alle inbeslaggenomen computers zijn vernietigd. Het grootste deel van de computers was nieuw en had terstond aan eiser dienen te worden geretourneerd. De computers, bestanden en informatie zijn onrechtmatig vernietigd. Daarom is gedaagde schadeplichtig. De waarde van de vernietigde zaken dient op een bedrag van € 47.362,10 te worden vastgesteld. Daarnaast lijdt eiser door de onrechtmatige vernietiging van de familiefoto's en privé-informatie materiële en immateriële schade, die wordt begroot op € 100.000,--.
Na de zitting naar aanleiding van het door eiser ingediende klaagschrift heeft eiser een vordering tot schadevergoeding ingediend bij het College van procureurs-generaal. In de ontvangstbevestiging daarvan is aangekondigd dat de zaak lange tijd in beslag zou kunnen gaan nemen. Eiser heeft tot op heden enkel een klein voorschot van € 7.000,-- ontvangen. Eiser heeft een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin hij vergoeding van de totale schade van € 143.000,-- vordert en heeft gelet op zijn nijpende financiële situatie een spoedeisend belang bij het gevorderde in dit kort geding.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is - hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen -, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
3.2. Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat het beslag op aan eiser toebehorende voorwerpen rechtmatig is gelegd. Dat wordt ook niet door eiser betwist. Voorts is niet in geschil dat de door de rechtbank Middelburg aan het verkeer onttrokken verklaarde voorwerpen mochten worden vernietigd. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de overige inbeslaggenomen voorwerpen - die niet op de beslaglijst staan vermeld - te vernietigen, zodat gedaagde in de visie van eiser gehouden is de waarde van die voorwerpen te vergoeden.
3.3. Gedaagde heeft erkend dat diverse inbeslaggenomen voorwerpen van eiser zijn vernietigd zonder dat daarvoor een machtiging was gegeven. Dat moet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad jegens eiser. Artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt immers dat inbeslaggenomen voorwerpen niet worden vernietigd, tenzij na verkregen machtiging. Van een toewijzing van de vordering tot schadevergoeding kan evenwel slechts sprake zijn indien eiser als gevolg van voornoemd handelen schade heeft geleden. Gedaagde heeft in dit kader onweersproken aangevoerd dat zich onder de vernietigde voorwerpen waarvoor geen machtiging was gegeven ook apparatuur bevond waarop materiaal is aangetroffen, dan wel waarmee materiaal is gefabriceerd dat heeft geleid tot de strafrechtelijke veroordeling van eiser - waaronder in ieder geval de computerkast van het merk […] met een gestelde waarde van € 16.000,-- - en dat die voorwerpen gelet daarop nooit aan eiser hadden kunnen worden geretourneerd. Dat brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter met zich dat de vernietiging van die "besmette" voorwerpen niet tot schade aan de zijde van eiser heeft geleid, zodat gedaagde niet gehouden is daarvoor een vergoeding te betalen. Niet in geschil is dat de privébestanden waarvan eiser teruggave wenste zich op dezelfde gegevensdragers bevonden als de strafbare bestanden. De voorzieningenrechter is, mede gelet op de grote hoeveelheid bestanden waarom het ging, en de daarmee verbonden tijdrovendheid van de door eiser gewenste selectie, met gedaagde van oordeel dat gedaagde niet gehouden was een selectie te maken van de bestanden die zich op de gegevensdragers bevonden met als doel de niet strafbare gegevens aan eiser te retourneren. Uit de overgelegde correspondentie volgt weliswaar dat de politie en het openbaar ministerie tegemoet hebben willen komen aan het verzoek van eiser tot teruggave van bepaalde privébestanden, maar van een daartoe strekkende harde toezegging blijkt niet. Geconcludeerd wordt dan ook dat de vernietiging van de privégegevens, waaraan eiser een (immateriële) schade van € 100.000,-- koppelt, niet onrechtmatig was voor zover die zich bevonden op de gegevensdragers waarvoor een machtiging tot vernietiging was afgegeven en voor het overige deel niet tot schade aan de zijde van eiser zou hebben geleid omdat niet kan worden aangenomen dat die voorwerpen op enig moment aan eiser zouden zijn geretourneerd.
3.4. Voor wat betreft de overige voorwerpen, waarvoor wellicht geen machtiging tot vernietiging zou zijn gegeven, heeft gedaagde erkend gehouden te zijn tot vergoeding van de waarde daarvan. Nog afgezien van het twistpunt tussen partijen over het moment waarop de waarde van de voorwerpen zou moeten worden bepaald, heeft gedaagde de door eiser gestelde waarde van € 43.000,-- van de vernietigde apparatuur betwist. Tegenover die betwisting heeft eiser de waarde van de voorwerpen onvoldoende onderbouwd. Eiser heeft volstaan met de verwijzing naar een door hem zelf opgestelde lijst met bedragen. Daarbij komt dat op die lijst ook apparatuur staat vermeld die hoe dan ook zou zijn vernietigd en dus - zoals hiervoor overwogen - niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts staat vast dat gedaagde al een bedrag ter vergoeding aan eiser heeft betaald. Hoewel eiser ter zitting uitdrukkelijk heeft betoogd dat dit enkel een voorschot betrof, kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld of gedaagde met die betaling de voor vergoeding in aanmerking komende schade van eiser al volledig heeft vergoed. De voorzieningenrechter voegt daar volledigheidshalve het volgende aan toe. Met betrekking tot de goederen die zonder machtiging zijn vernietigd is niet gebleken dat er op enig moment een last tot teruggave is gegeven. Evenmin is gesteld dat eerder tot teruggave had moeten worden overgegaan of dat met de goederen anderszins op een andere manier had moeten worden gehandeld. Het beslag heeft dus rechtmatig voortgeduurd. De waardedaling van de goederen tijdens die periode van rechtmatig beslag komt in beginsel niet voor rekening van gedaagde. Ook om die reden is de begroting van de schade door eiser niet adequaat.
3.5. Een en ander leidt tot de conclusie dat niet met een grote mate van waarschijnlijk is te verwachten dat de bodemrechter de vordering van eiser zal toewijzen. Daarbij komt dat eiser heeft gesteld dat hij in financiële nood verkeert, zodat het restitutierisico hoog moet worden geacht. De vordering van eiser zal dan ook worden afgewezen.
3.6. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 2.652,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 1.836,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.
hvd