uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2013 in de zaak tussen
[eiser], V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A.M. te Braake),
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van der Weijden).
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1989 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Bij kennisgeving van 10 januari 2013 is eiser in kennis gesteld van het feit dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten, zoals bedoeld in artikel 62 van de Vw 2000 (hierna: het terugkeerbesluit). Tevens is hem bij dezelfde kennisgeving een inreisverbod opgelegd, zoals bedoeld in artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000, voor de duur van twee jaar (hierna: het inreisverbod).
Eiser heeft tegen dit besluit op 17 januari 2013 beroep ingesteld bij de rechtbank, welk beroep bij brief van 22 januari 2013 is aangevuld met gronden.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2013. Eiser is verschenen en is bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.C. Heijnman, kantoorgenoot van mr. F.A.M. te Braake. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van der Weijden.
1 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn) gaat het terugkeerbesluit gepaard met een inreisverbod indien a) geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend, of b) niet aan de terugkeerverplichting is voldaan. In de overige gevallen kan het terugkeerbesluit een inreisverbod omvatten.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, dient, nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, hij Nederland binnen vier weken uit eigen beweging te verlaten.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van deze bepaling, kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, stelt Onze Minister de vreemdeling die niet rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen aan die verplichting moet worden voldaan, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt de minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
2 Eiser heeft aangevoerd dat de duur van het inreisverbod onvoldoende is gemotiveerd, nu zonder enige nadere motivatie aan eiser een inreisverbod voor de maximale duur, namelijk voor twee jaar, is opgelegd. Daarnaast heeft eiser gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met alle relevante omstandigheden van het individuele geval, bijvoorbeeld dat eiser sinds 2005 in Nederland verblijft en in die periode een breed vriendennetwerk heeft opgebouwd. Eiser is van mening dat er ten onrechte geen belangenafweging in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden, nu eiser langer dan één jaar met een van zijn vrienden in een huis heeft gewoond. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat hem onvoldoende kenbaar is geweest dat en op welke wijze individuele omstandigheden van invloed zouden kunnen zijn op de duur van het inreisverbod.
3 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder in het meeromvattende besluit van 20 februari 2012 met betrekking tot eiser een terugkeerbesluit heeft genomen en aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd. Bij uitspraak van
22 maart 2012 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Gesteld nog gebleken is dat tegen deze uitspraak hoger beroep is aangetekend. Het besluit van 20 februari 2012 staat dan ook in rechte vast.
4.2 Medio december 2012 heeft eiser te kennen gegeven opnieuw een asielaanvraag te willen indienen. Eiser is uitgenodigd de aanvraag op 13 december 2012 te ondertekenen, hetgeen eiser heeft nagelaten. Niet is gebleken van verschonende omstandigheden, waardoor verweerder bij besluit van 14 december 2012 aanleiding heeft gezien het opnieuw ontstane rechtmatig verblijf van eiser te beëindigen en ten aanzien van eiser een terugkeerbesluit te nemen met een vertrektermijn van vier weken.
4.3 Op 10 januari 2013 heeft verweerder opnieuw een terugkeerbesluit met een terugkeertermijn van 0 dagen genomen ten aanzien van eiser en hem opnieuw een inreisverbod opgelegd.
4.4 Nu eiser geen nadere gronden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn beroep tegen het terugkeerbesluit, zal de rechtbank eisers beroep, voor zover dit is gericht tegen het terugkeerbesluit, ongegrond verklaren.
4.5 Met betrekking tot het aan eiser opgelegde inreisverbod overweegt de rechtbank dat reeds eerder, bij besluit van 20 februari 2012, een inreisverbod is opgelegd, waardoor het inreisverbod van 10 januari 2013 niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom zal de rechtbank het beroep, voor zover het is gericht tegen het inreisverbod, niet-ontvankelijk verklaren.
5 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het terugkeerbesluit, ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het inreisverbod, niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. E.W. Top, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).