ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/09/435408/FT-RK 13.169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M. Roskam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Haags huwelijksvermogensverdrag en de schuldpositie van verzoekers

In deze zaak hebben verzoekers, een echtpaar met de Turkse en Nederlandse nationaliteit, een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekers zijn in 2006 in Turkije gehuwd en hebben sindsdien in Nederland gewoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt en dat zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De schuldpositie van verzoekers bedraagt € 81.624,32, verdeeld over 15 schuldeisers, waarvan een deel is ontstaan binnen de vijf jaar voorafgaand aan het verzoekschrift. De rechtbank heeft geconstateerd dat verzoekster niet kan aangeven wanneer zij zich in Nederland heeft gevestigd, wat essentieel is voor de beoordeling van haar aansprakelijkheid voor de schulden. De rechtbank overweegt dat het Turkse huwelijksvermogensrecht van toepassing was tot het moment dat verzoekster zich in Nederland vestigde, waarna het Nederlands recht van toepassing werd. Aangezien verzoekers geen bewijs hebben geleverd van de aflossing van hun schulden en er onduidelijkheden zijn over de oorsprong van de belastingvorderingen, heeft de rechtbank besloten om verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek tot schuldsanering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een aanvullende termijn te verlenen voor het aanleveren van bewijsstukken, gezien de aard van de onduidelijkheden.

Uitspraak

rekestnummer: C/09/435408/FT-RK 13.169
nummer verklaring: DHG1011208873
uitspraakdatum: 8 maart 2013
RECHTBANK DEN HAAG
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
[verzoeker],
en
[verzoekster],
beiden wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekers,
hebben op 17 januari 2013 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is het volgende naar voren gekomen.
Verzoeker heeft de Turkse en Nederlandse nationaliteit en verblijft vanaf 1992 in Nederland. Verzoekers zijn tijdens de vakantie van verzoeker in 2006 in Turkije gehuwd. Verzoeker is na het huwelijk weer naar Nederland teruggekeerd. Verzoekster heeft de Turkse nationaliteit en is medio 2011 naar Nederland gekomen. Verzoekers hebben twee kinderen. De oudste is 5 jaar en in Turkije geboren. De jongste is drie maanden geleden in Nederland geboren. Desgevraagd geven verzoekers aan dat zij in Turkije geen nadere afspraken hebben gemaakt over huwelijkse voorwaarden. Zij hebben geen verklaring doen inschrijven als bedoeld in artikel 10: 45 van het Burgerlijk Wetboek, noch hebben verzoekers in Nederland hun huwelijksgoederenregime veranderd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van het Haags huwelijksvermogensverdrag 1978. Verzoekster kan niet precies aangeven op welke datum zij zich in Nederland heeft gevestigd. Deze datum blijkt ook niet uit het uittreksel Gemeentelijke Basisadministratie.
In de 285-verklaring wordt aangegeven dat verzoekers in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Verzoekers geven in één gezamenlijke schuldenlijst een schuldpositie aan van € 81.624,32 verdeeld over 15 schuldeisers. Blijkens de schuldenlijst zijn alle schulden in Nederland ontstaan. Van de opgegeven schulden zijn er 5 ontstaan binnen de termijn van vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, welke schulden te samen € 11.681,13 bedragen. Hieronder zijn 2 vorderingen van de belastingdienst, t.w. een uit 2009 van € 5.268, - en een uit 2010 van € 4.777, - De vordering uit 2010 komt de rechtbank voor als niet te goeder trouw ontstaan. Verzoeker verklaart dat deze vordering volledig betaald is. De vordering uit 2009 is een vordering uit hoofde van inkomstenbelasting. De rechtbank heeft geen nadere informatie over deze vordering ontvangen. In het bedrag van € 11.681,13 zijn twee bedragen begrepen van in totaal € 1.369,48 Deze schulden zijn blijkens de opgave in 2011 ontstaan. In het dossier treft de rechtbank een brief aan van Ohra waarin wordt aangegeven dat na 19 september 2012 geen premiebetalingen meer zijn ontvangen. De hieruit kennelijk ontstane vordering treft de rechtbank niet aan in de schuldpositie. Verzoekers kunnen hierover geen nadere informatie geven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verzoeker heeft de Turkse en Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft de Turkse nationaliteit. Partijen zijn in Turkije gehuwd in 2006. Dit betekent dat voor de vraag welk huwelijksgoederenregime voor hen van toepassing is, de verwijzingsregels gelden van het Haags huwelijksvermogensverdrag van 1978 dat op 1 september 1992 in werking is getreden, hierna te noemen het Verdrag. Verzoeker is na het huwelijk teruggekeerd naar Nederland, verzoekster is een aantal jaren in Turkije blijven wonen.
Uit een en ander volgt dat op grond van artikel 4 lid 2 sub 3 van het Verdrag het Turkse huwelijksvermogensrecht van toepassing was in de periode dat verzoekers geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats bezaten, dat wil zeggen tot een datum in 2011. De rechtbank stelt vast dat, nu verzoekers bij hun huwelijk in Turkije geen nadere afspraken hebben gemaakt over hun huwelijksvermogensregime, ingevolge het Turkse huwelijksvermogensrecht iedere echtgenoot zelf aansprakelijk is met zijn/haar vermogen voor zijn/haar eigen schulden en dat door het huwelijk geen gemeenschappelijke schulden zijn ontstaan.
Voorts volgt daaruit dat, op grond van artikel 7 lid 2 van het Verdrag het Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing is vanaf het moment dat verzoekster zich in Nederland heeft gevestigd. Artikel 8 lid 1 van het Verdrag bepaalt voorts dat - in afwijking van artikel 1: 94 Burgerlijk Wetboek - de wijziging van het toepasselijk huwelijksgoederenregime op voet van artikel 7 lid 2 alleen gevolg heeft voor de toekomst en dat het vermogen dat vóór die wijziging aan de echtgenoten toebehoorde, niet onderworpen is aan het voortaan toepasselijke recht. Nu verzoekers geen gebruik hebben gemaakt van de regeling welke artikel 8 lid 2 van het Verdrag hen biedt, dient de rechtbank bij de behandeling van het toelatingsverzoek het er voor te houden dat tussen verzoekers vanaf het moment dat verzoekster zich in Nederland vestigde een huwelijksgemeenschap is ontstaan welke alleen de na die datum opgekomen activa en passiva omvat en dat de voordien aan een van hen opgekomen activa dan wel passiva buiten die gemeenschap zijn gebleven.
Voor wat betreft het verzoek van verzoekster overweegt de rechtbank dat overeenkomstig artikel 10: 44 van het Burgerlijk Wetboek het door het Verdrag aangewezen huwelijksvermogensregime ook de rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten en de derden beheerst. Hieruit volgt dat verzoekster voor de schulden uit de opgegeven schuldpositie alleen aansprakelijk is voor die schulden welke zijn ontstaan nadat verzoekster zich in Nederland heeft gevestigd. Om het verzoek van verzoekster te kunnen behandelen dient voor de rechtbank duidelijk te zijn op welke datum verzoekster zich in Nederland gevestigd heeft. Nu dit niet is aangegeven kan de rechtbank zich geen oordeel vormen over de schuldpositie van verzoekster.
Voor wat betreft het verzoek van verzoeker overweegt de rechtbank dat geen bewijsstukken zijn overlegd waaruit blijkt dat de vordering van de belasting uit 2010 geheel is voldaan. Bovendien is onduidelijk hoe de vordering van de belasting uit 2009 is ontstaan. Daarnaast is onduidelijk of de laatste jaren de premie aan Ohra is betaald. De rechtbank acht voornoemde ontbrekende gegevens van belang om een zo getrouw mogelijk beeld te krijgen van de financiële situatie van verzoeker en diens mogelijkheden om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling.
Mede gelet op de aard van de onduidelijkheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verzoekers een aanvullende termijn te gunnen op grond van artikel 287 lid 2 Faillissementswet.
Verzoekers zullen niet-ontvankelijk verklaard worden in het onderhavige verzoek..
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek.
Gewezen door mr. C.M. Roskam, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2013 in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach LL.B., griffier.