uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1982, van Letse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser op grond van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38/EG) beëindigd en eiser daarnaast ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 augustus 2012 ongegrond verklaard.
Op 7 september 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Eiser is vertegenwoordigd door mr. dr. J.P.W. Temminck Tuinstra, kantoorgenote van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser heeft de Letse nationaliteit, op grond waarvan hij burger van de Europese Unie is.
2.1 Op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
2.2 Op grond van artikel 27, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG kunnen de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel moeten de om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.
2.3 Uit de Mededeling 2004/38 COM (2009) 313 van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG blijkt voor zover van belang dat onder bepaalde omstandigheden veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging voor de openbare orde kunnen vormen. Bij de beoordeling van het bestaan van een bedreiging van de openbare orde moeten de autoriteiten met name rekening houden met de volgende factoren:
??de aard van de strafbare feiten;
??het aantal strafbare feiten;
??de veroorzaakte schade.
Het feit dat een persoon meermaals is veroordeeld, is op zich niet voldoende.
2.4 In artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 zijn voornoemde artikelen van Richtlijn 2004/38/EG geïmplementeerd. Op grond van dit artikellid kan verweerder het rechtmatig verblijf ontzeggen of beëindigen, om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit het geval is en heeft het verblijf van eiser in Nederland beëindigd. Daarnaast heeft verweerder eiser ongewenst verklaard. Verweerder acht hierbij van belang dat eiser in ruim twee jaar tijd negen maal is veroordeeld voor vermogensdelicten en acht maal voor overtredingen, waaronder vier maal voor openbare dronkenschap. Verweerder stelt dat eiser een veelpleger is. Veelplegers zijn recidivisten die in hun criminele gedrag een frequentie, hardnekkigheid en intensiteit aan de dag leggen, die onveiligheid, overlast en maatschappelijke schade teweegbrengen waardoor burgers zich onveilig voelen. Hierbij wijst verweerder uitdrukkelijk op de gepleegde winkeldiefstallen en openbare dronkenschap.
3.2 Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van eiser van 18 april 2012 blijkt voor zover van belang het volgende:
- op 1 november 2011 en 7 december 2011 is eiser door de Politierechter Amsterdam veroordeeld tot vier respectievelijk zes weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens winkeldiefstal, meermalen gepleegd;
- op 22 september 2011 is eiser door de Politierechter Amsterdam onherroepelijk veroordeeld tot een geldboete van € 150,- wegens vernieling;
- op 10 maart 2011 is eiser onherroepelijk door de Politierechter Amsterdam veroordeeld tot vier weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens winkeldiefstal. Daarnaast werd door de Politierechter gelast de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken van het vonnis van de Politierechter Amsterdam van 16 november 2010 volledig ten uitvoer te leggen;
- op 1 november 2011 en 16 november 2010 is eiser door de Politierechter Amsterdam onherroepelijk veroordeeld tot vier weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf respectievelijk vijf weken gevangenisstraf waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens winkeldiefstal;
- op 24 augustus 2010, 4 oktober 2010 en 19 oktober 2010 is eiser onherroepelijk veroordeeld door de Politierechter Amsterdam tot 13 dagen respectievelijk twee weken respectievelijk vier weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens winkeldiefstal;
- op 22 januari 2010 is eiser door de Politierechter Amsterdam veroordeeld tot € 150,- geldboete wegens winkeldiefstal.
4.1 Eiser heeft aangevoerd dat de veroordelingen voor de vermogensdelicten en de overtredingen niet voldoende ernstig zijn voor verblijfsbeëindiging dan wel ongewenstverklaring. De aard van de delicten zijn volgens eiser hiervoor te gering. De vermogensdelicten betreffen kleine winkeldiefstallen, meestal van een maaltijd, en één vernieling (van een bushokje). Verder is eiser veroordeeld voor openbaar dronkenschap, hinderlijk gebruik van drank of softdrugs en het slapen langs de openbare weg. Voor de vermogensdelicten is hoogstens een gevangenisstraf opgelegd van zes weken. Hieruit blijkt volgens eiser dat het niet gaat om ernstige delicten. Bovendien is de schade die is veroorzaakt door het gedrag van eiser niet concreet gemaakt. Volgens eiser heeft verweerder slechts in algemene zin overwogen dat het gedrag van eiser het gevoel van onveiligheid vergroot, waardoor ‘maatschappelijke schade’ optreedt. Van enige concrete schade door het gedrag van eiser is niet gebleken, aldus eiser.
4.2 De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt en motivering dat eiser een actuele en werkelijke bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser heeft deze conclusies niet betwist. De aard en de hoeveelheid strafbare feiten rechtvaardigen de conclusie van verweerder dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een werkelijke bedreiging. Deze bedreiging was ook actueel te noemen, gelet op de aard en hoeveelheid van de gepleegde strafbare feiten en de relatief korte tijdsspanne tussen de laatste veroordeling, te weten 7 december 2011 en het vertrek van eiser uit Nederland op 19 januari 2012.
5.1 De rechtbank dient zich nu te buigen over de vraag of de dreiging ook voldoende ernstig is. Zoals uit de in 2.3 genoemde richtsnoeren blijkt, is het feit dat een persoon meermaals is veroordeeld voor strafbare feiten niet voldoende voor de conclusie dat er sprake is voor het bestaan van een bedreiging van de openbare orde. Er dient met name rekening te worden gehouden met de aard en het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. Verweerder stelt dat de gepleegde winkeldiefstallen en openbaar dronkenschap het gevoel van onveiligheid in de samenleving vergroten en dat veelplegers een ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder in dit specifieke geval te weinig de aard van en de veroorzaakte schade door de strafbare feiten heeft betrokken bij zijn besluitvorming tot verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring. Met uitzondering van één vernieling waarbij een geldboete is opgelegd, blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie dat de misdrijven waarvoor eiser is veroordeeld bestaan uit winkeldiefstallen. Verweerder heeft met betrekking tot de openbare dronkenschap onvoldoende naar voren gebracht dat het gedrag van eiser enige concrete schade heeft veroorzaakt. De enkele stelling dat eiser schade kan veroorzaken als hij dronken op de weg gaat lopen, is hiertoe onvoldoende. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aard van de door eiser gepleegde strafbare feiten - zijnde voor het grootste deel winkeldiefstallen, waarbij eiser alleen heeft geopereerd zonder geweld of andere verzwarende omstandigheden - zodanig ernstig was dat er sprake is van een voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde. Aannemelijk is immers geworden dat het in alle gevallen is gegaan om het stelen van levensmiddelen voor eigen gebruik en niet om het stelen van waardevolle buit. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 19 juli 2012, LJN:BX 2790, kan verweerder niet baten, nu in deze Haagse zaak de veelplegende vreemdeling ook was veroordeeld voor een bedreiging.
5.2 Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944 ,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 472,--, en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156.-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944.--, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.M. Gonçalves Sobral, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: WGS
Coll.: SS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.