ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
JE RK 13-296 C/09/436264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, aangeduid als sub 1 en sub 2. De verzoekschriften zijn ingediend door de William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ), namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De minderjarige sub 1 verblijft in een leefgroep en kampt met psychiatrische en gedragsproblemen, terwijl de minderjarige sub 2 in een tehuis verblijft en ook gedragsproblemen vertoont, maar geen psychiatrische problematiek heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft besloten de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen te verlengen tot respectievelijk 7 april 2014 en 29 juni 2013.

De kinderrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het noodzakelijk is dat de WSJ duidelijkheid verschaft over de plaatsing van de minderjarige sub 2 in een geschikte groep en dat er goed onderbouwd moet worden waarom bepaalde zorgvormen, zoals naschoolse dagbehandeling, niet mogelijk zijn. De kinderrechter heeft de WSJ verzocht om uiterlijk een week voor de vervolgzitting schriftelijk verslag te doen over de voortgang en de mogelijkheden voor de minderjarigen.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld. De ouders hebben zich niet verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar hebben wel hun bezorgdheid geuit over de geschiktheid van de plaatsing van de minderjarige sub 2. De zaak zal op 3 juni 2013 opnieuw worden behandeld, waarbij de WSJ verdere informatie moet aanleveren over de situatie van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: 13-296
Zaaknummer: C/09/436264
Datum beschikking: 2 april 2013
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op de op 31 januari 2013 ingekomen verzoekschriften van:
de William Schrikker Jeugdbescherming (verder: WSJ), namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarigen:
1. [minderjarige 1], geboren op [datum] 2004 te [plaats A];
2. [minderjarige 2], geboren op [datum] 2005 te [plaats A],
kinderen van:
[mevrouw B],
de moeder,
en erkend door
[de heer C]
de vader,
beiden wonende te [plaats A],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarige sub 1 verblijft feitelijk in [een leefgroep] en de minderjarige sub 2 in [een tehuis]
Procedure
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- de verzoekschriften met bijlagen;
- de brief met bijlage d.d. 29 maart 2013 van de advocaat van de ouders, mr. I.G.M. van Gorkum.
Op 2 april 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [gezinsvoogd] namens de WSJ,
- de ouders, bijgestaan door mr. Van Gorkum.
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 4 april 2012 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige sub 1 verleend, beide maatregelen van 7 april 2012 tot 7 april 2013.
Voorts heeft de kinderrechter bij beschikking van 19 november 2012 een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige sub 2 verleend van 20 november 2012 tot 7 april 2013.
Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering van de maatregelen gemandateerd aan de WSJ.
Verzoek en verweer
De verzoeken strekken tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De grond voor de verzoeken van de WSJ is, blijkens de stukken, gelegen in het navolgende.
De minderjarige sub 1 kampt met psychiatrische en gedragsproblemen. Het is noodzakelijk dat hij voor langere tijd in een klinische setting wordt behandeld, omdat zijn complexe problematiek intensieve en professionele begeleiding vraagt. Dit kan [een leefgroep] hem bieden. De minderjarige sub 2 kampt ook met gedragsproblemen. Bij hem is geen sprake van psychiatrische problematiek. De minderjarige sub 2 is vanwege zijn ernstige gedragsproblemen sinds 7 juni 2012 opgenomen in [een tehuis] ter observatie. De ouders lijken onvoldoende is staat de minderjarige sub 2 te bieden wat hij, gelet op zijn problematiek, nodig heeft, zo concludeert [een tehuis] [een tehuis] vindt het meest ideaal als de minderjarige sub 2 samen met de ouders binnen een 24-uurssetting gaat wonen. Er is 24 uur per dag begeleiding nodig om zijn ontwikkeling te kunnen waarborgen. Dit is ook nodig om ervoor te zorgen dat de ouders de minderjarige sub 2 de basale zorg kunnen blijven bieden. Echter, verregaande opvoedingstaken zoals grenzen en regels stellen zullen moeten worden overgenomen door professionals. Een dergelijke voorziening bestaat niet. Voor de minderjarige sub 2 is het in elk geval nodig om het aantal uren per dag dat hij onder professionele begeleiding staat, te maximaliseren. In afwachting van een geschikte plek kan de minderjarige sub 2 in [een tehuis] blijven. De ouders bagatelliseren de gedragsproblemen van de minderjarige sub 2.
Namens de ouders is verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
In toelichting op het verzoek is ter zitting namens de WSJ verklaard dat [een tehuis] inmiddels (na de behandelbespreking d.d. 22 november 2012) haar advies heeft bijgesteld. [een tehuis] maakt zich thans ernstige zorgen over de pedagogische vaardigheden van de ouders, meer specifiek vraagt [een tehuis] zich af of de ouders in staat zijn hun aandacht over meerdere kinderen te verdelen, zeker daar waar het gaat om kinderen die acht jaar of ouder zijn. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de ouders in totaal vier kinderen hebben. Het jongste kind, [minderjarige 3], geboren op [datum] 2012, is thans uit huis geplaatst bij de grootmoeder, maar zal binnenkort worden teruggeplaatst bij de ouders. Daarbij zal door de gezinsvoogd van [minderjarige 3] ambulante hulp vanuit MEE worden ingeschakeld en ook intensieve thuishulp. Een ander kind genaamd [minderjarige 4], geboren op
[datum] 2011, woont bij de ouders. De eindbespreking bij [een tehuis] is gepland op
8 april 2013. In de afgelopen drie maanden hebben meerdere incidenten (in de thuissituatie) plaatsgevonden. Zo stagneert de ouderbegeleiding waar de ouders debet aan zijn, is de vader ten val gekomen door overmatig alcoholgebruik en is de politie aan de deur geweest, ingeschakeld door de buurman in verband met geluidsoverlast veroorzaakt door de minderjarige sub 1. De minderjarige sub 2 komt in het kader van overbruggingszorg niet in aanmerking voor naschoolse dagbehandeling, omdat zijn gedragsproblemen niet daarop aansluiten. Het CIZ heeft een positieve indicatie afgegeven voor plaatsing van de minderjarige sub 2 in [een leefgroep]. Op welke groep hij uiteindelijk zal worden geplaatst, de [groep A] of de [groep B], beslist [een leefgroep] zelf. De minderjarige sub 2 kan tot
28 juni 2013 op [een tehuis] blijven.
Mr. Van Gorkum heeft in haar voornoemde brief d.d. 29 maart 2013 het navolgende aangevoerd.
De ouders zien het liefst dat de minderjarigen thuis komen wonen. Voor wat betreft de minderjarige sub 1 realiseren zij zich echter dat hij op dit moment op een goede plek verblijft, te weten de leefgroep De [groep A] van [een leefgroep]. Dit is een groep voor kinderen van acht tot twaalf jaar, bij wie sprake is van een aandoening in het autisme spectrum, psychische of psychiatrische problematiek en/of sterke gedragsproblemen in combinatie met een verstandelijke handicap. Ten aanzien van de minderjarige sub 2 nemen de ouders een ander standpunt in. De minderjarige sub 2 moet binnenkort [een tehuis] verlaten. Op 8 april 2013 vindt de eindbespreking plaats. Uit het verslag van de behandelbespreking d.d. 22 november 2012, gevoegd bij de voornoemde brief d.d. 29 maart 2013 van de advocaat, blijkt dat [een tehuis] van mening is dat de minderjarige sub 2 bij zijn ouders dient op te groeien en dat, zolang er geen passende plek voor het gezin is gevonden, gedacht zou moeten worden aan overbruggingszorg, zoals naschoolse dagbehandeling, begeleiding in de thuissituatie en logeren bij een professionele instantie gedurende (ongeveer) twintig weekeinden per jaar. Die koers wordt niet gevaren door Bureau Jeugdzorg. De gezinsvoogd is voornemens de minderjarige sub 2 te plaatsen op dezelfde groep als de minderjarige sub 1. Bij de minderjarige sub 2 is evenwel geen sprake van een aandoening in het autisme spectrum, noch van een psychiatrische aandoening en noch van sterke gedragsproblemen, zo stelt de advocaat. Daarom vinden de ouders dat de groep waar de minderjarige sub 1 verblijft niet geschikt is voor de minderjarige sub 2. Zij kunnen zich dan ook niet vinden in het voornoemde voornemen van Bureau Jeugdzorg. De ouders willen dat de minderjarige sub 2 thuis wordt geplaatst. Als dat niet mogelijk is, vinden zij het belangrijk dat hij op een goede voor hem geschikte plek terecht komt. De advocaat heeft ter zitting gesteld het wenselijk te achten dat het kennelijk bijgestelde advies van [een tehuis] in schriftelijke vorm wordt overgelegd door de WSJ. Ter zitting is primair verzocht de machtiging niet te verlengen. Subsidiair, als terugplaatsing thans niet realiseerbaar is, is verzocht de machtiging in duur te bekorten om de vinger aan de pols te houden voor wat betreft de plek waar de minderjarige sub 2 geplaatst zal worden. Tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen hebben de ouders zich niet verzet.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen nog aanwezig zijn. De machtiging ten aanzien van de minderjarige sub 1 zal voor de duur van de ondertoezichtstelling worden verlengd, de machtiging ten aanzien van de minderjarige sub 2 tot 29 juni 2013. Het verzoek ter zake zal voor het overige worden aangehouden tot na te melden zitting. Daartoe overweegt de kinderrechter dat in de gegeven omstandigheden niet geoordeeld kan worden dat een terugplaatsing van de minderjarige sub 2 bij de ouders thans aangewezen is. Ter gelegenheid van de na te melden vervolgzitting dient de WSJ duidelijkheid te verschaffen over de vraag op welke groep de minderjarige sub 2 in [een leefgroep] zal worden geplaatst, de [groep A] of de [groep B]. Bij een voorgenomen plaatsing in de eerstgenoemde groep, dient dit goed schriftelijk onderbouwd te worden. Voorts acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de WSJ, in het kader van eventuele overbruggingszorg, goed uitzoekt en degelijk onderbouwt waarom naschoolse dagbehandeling van de minderjarige 2 en logeren bij een professionele instantie gedurende circa twintig weekeinden per jaar, niet tot de mogelijkheden behoort. De WSJ wordt verzocht uiterlijk een week vóór na te melden zitting schriftelijk verslag te doen ter fine van voormeld.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen van 7 april 2013 tot 7 april 2014 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden verleende machtiging de minderjarige sub 1 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een AWBZ-voorziening van 7 april 2013 tot 7 april 2014, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden verleende machtiging de minderjarige sub 2 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in [een tehuis] en aansluitend in een AWBZ-voorziening van 7 april 2013 tot 29 juni 2013, en verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de verlengde machtiging tot plaatsing van de minderjarige sub 2 in [een tehuis] van kracht blijft indien en voor zover een indicatiebesluit binnen 4 weken na heden afgegeven, strekt tot uithuisplaatsing van de minderjarige sub 2 in een instelling als [een tehuis];
houdt de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige sub 2 voor het overige aan tot de zitting van:
3 juni 2013 te 14:40 uur;
verzoekt de WSJ uiterlijk een week vóór voormelde zitting schriftelijk verslag te doen ter fine van voormeld;
zegt alle ter zitting aanwezigen aan om op voormelde zitting te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. van Steen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2013, in tegenwoordigheid van Y. Yöney als griffier.
Voor zover in deze uitspraak eindbeslissingen staan kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Den Haag.