ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/09/385929 / HA ZA 11-297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.A.M. Ahsmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen uit hoofde van een overeenkomst van aanneming en koopovereenkomst met betrekking tot renovatie van een stal

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Liniper Exploitatie I B.V. schadevergoeding van ITS Rotterdam B.V. en ITS-Vermeer Timmerfabriek B.V. wegens vermeende gebreken aan geleverde lateien en houtwerk in het kader van een renovatieproject. De rechtbank Den Haag oordeelde dat Liniper niet tijdig had geklaagd over de gebreken, zoals vereist door artikel 7:23 lid 1 BW. De lateien waren op 28 augustus 2009 geleverd, maar Liniper heeft pas op 14 maart 2010 geklaagd. De rechtbank concludeerde dat Liniper niet binnen een redelijke termijn had gereageerd, waardoor haar vorderingen op basis van non-conformiteit werden afgewezen. Daarnaast werd vastgesteld dat Liniper ITS-Vermeer niet in de gelegenheid had gesteld om de gebreken te herstellen, wat leidde tot een verzuim aan de zijde van Liniper. De rechtbank wees de vorderingen van Liniper af en veroordeelde haar in de proceskosten. In de tegenvordering van ITS c.s. werd Liniper veroordeeld tot betaling van openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank benadrukte dat Liniper niet had aangetoond dat zij ITS-Vermeer tijdig in gebreke had gesteld, wat essentieel was voor haar vorderingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
Vonnis in gevoegde zaken van 13 maart 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/385929 / HA ZA 11-297 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINIPER EXPLOITATIE I B.V.,
gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
eiseres,
advocaat voorheen mr. J.A. Dullaart te ’s-Gravenhage, thans mr. P.C.W. Viëtor te Amersfoort,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ITS ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ITS-VERMEER TIMMERFABRIEK B.V.,
gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland,
gedaagden,
advocaat mr. B.D. Bos te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/405224 / HA ZA 11-2550 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ITS-VERMEER TIMMERFABRIEK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ITS ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
advocaat mr. B.D. Bos te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINIPER EXPLOITATIE I B.V.,
gevestigd te Schoonhoven,
gedaagde,
advocaat voorheen mr. J.A. Dullaart te ’s-Gravenhage, thans mr. P.C.W. Viëtor te Amersfoort.
Partijen zullen hierna Liniper en ITS c.s. genoemd worden en ITS c.s. afzonderlijk als ITS Rotterdam en ITS-Vermeer.
1. De procedure in de zaak 11-297
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 5 en 8 november 2010;
- de akte van 9 februari 2011 van Liniper, met 17 producties;
- de akte depot van 17 februari 2011 van Liniper, met 1 productie;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met 31 producties;
- de incidentele conclusie van antwoord houdende exceptie van onbevoegdheid, met 2 producties;
- de rolbeslissing van 1 juni 2011 en de daarin vermelde faxberichten van de advocaten van beide partijen;
- de conclusie van repliek in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid;
- de incidentele conclusie van dupliek houdende exceptie van onbevoegdheid;
- het vonnis in incident van 19 oktober 2011;
- de akte wijziging eis, met drie producties;
- het tussenvonnis van 8 februari 2012 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de brief met bijlagen van 4 december 2012 van de zijde van ITS c.s.;
- de akte wijziging van eis, met productie;
- comparitie van partijen
- het proces-verbaal van comparitie van 12 december 2012.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
1.3. Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 5 oktober 2010 heeft Liniper op 6 oktober 2010 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de Coöperatieve Rabobank Westland U.A. te De Lier, gemeente Westland en onder de Coöperatieve Rabobank Zuid-Holland Midden U.A. te Pijnacker, alsmede onder zichzelf.
2. De procedure in de zaak 11-2550
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 oktober 2011, met 16 producties;
- de incidentele conclusie van antwoord tot voeging;
- het vonnis in incident van 30 november 2011, waarbij de voeging is uitgesproken;
- de conclusie van antwoord, met vijf producties;
- het tussenvonnis van 8 februari 2012, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- comparitie van partijen
- het proces-verbaal van comparitie van 12 december 2012.
2.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.3. Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 28 september 2011 heeft ITS-Vermeer op 29 september 2011 conservatoir beslag doen leggen op de onroerende zaken van Liniper, staande en gelegen te (2631 CD) Nootdorp aan de Kerkweg 2, Kerkweg 2a, Kerkweg 2b.
3. De feiten in beide zaken
3.1. Liniper is projectontwikkelaar en eigenaar van een opstal gelegen aan de Kerkweg 2a te Nootdorp. Genoemde opstal bestaat onder meer uit een bij een boerderij behorende oude stal die grondig gerenoveerd diende te worden.
Directeur van Liniper is [A] (hierna: [A]) die zelf de directie voerde over de renovatie.
3.2. ITS-Vermeer is een timmerfabriek die zich onder meer bezig houdt met de productie van ramen, deuren, kozijnen, spanten, houten skeletbouw etc. Directeur-eigenaar van ITS-Vermeer is [B] (hierna: [B]) en vestigingsleider is [C] (hierna: [C]).
3.3. ITS Rotterdam exploiteert een groothandel in bouwmaterialen.
3.4. Bij brieven van 21 en 25 februari 2008 heeft ITS-Vermeer op verzoek van Liniper aan Liniper een offerte gestuurd ter zake van de levering van houtwerk (spanten, gordingen en muurplaten) voor het dak van de stal.
3.5. Bij brieven van 22 en 29 juli 2008 is de onder 3.4. bedoelde offerte uitgebreid met de prefabricage en de montage van de spanten, gordingen en muurplaten.
3.6. Bij e-mail van 4 augustus 2008 heeft [A] namens Liniper aan ITS-Vermeer bericht dat zij instemt met de offerte van 29 juli 2008, met inachtneming van een aantal in de e-mail genoemde punten. Voorts verzoekt hij ITS-Vermeer om een aanvullende offerte uit te brengen. Deze is op 5 augustus 2008 aan Liniper uitgebracht.
3.7. Bij brief van 5 september 2008 heeft ITS-Vermeer aan Liniper een opdrachtbevestiging gezonden ter zake van de levering, de prefabricage en de montage van de spanten, gordingen en muurplaten, alsmede de levering en montage van overige timmerwerkzaamheden.
3.8. Op 5 juni 2009 heeft ITS-Vermeer aan Liniper een gewijzigde opdrachtbevestiging gestuurd, onder meer naar aanleiding van een door Liniper voorgestelde wijziging van het materiaal van het dakbeschot (grenenhout in plaats van berkenhout). Op de offerte staat, voor zover relevant, vermeld:
Offerte : 080693-opdracht (Specificatie, prefabricage, montage en montage van overig omschreven timmerwerk)
Wijzingen in Blauw zijn nog niet definitief
(…)
Prijsspecificatie:
Merk A-K kunnen wij aanbieden voor € 41.301,34
Merk M kunnen wij aanbieden voor € 7.477,-- [in blauw]
Prefabricage kunnen wij aanbieden voor € 62.860,--
Montage kunnen wij aanbieden voor € 39.577,--
Timmerwerk kunnen wij aanbieden voor € 39.196,92 + [in blauw]
Het totaal kunnen wij aanbieden voor € 190.412,26 (Excl. 19% BTW).
Condities:
Betaling: Naar rato werkzaamheden fabriek of locatie (…)
Prijs: vast voor het werk mits afgerond binnen 2008 (gezien de vele reeds aangekondigde prijsverhogingen per 01-01-2009) “
3.9. In augustus 2009 heeft Liniper aan [C] mondeling opdracht gegeven tot levering van lateien. Deze zijn op 28 augustus 2009 door ITS Rotterdam, een zusterbedrijf van ITS-Vermeer, op de bouwplaats afgeleverd, staande op pallets waarvan één zijde zichtbaar was. De hiervoor verzonden factuur van 28 augustus 2009 van € 6.943,00 (excl. BTW) – gesteld op briefpapier van ITS Rotterdam – is op 16 september 2009 door Liniper voldaan aan ITS-Vermeer.
3.10. In september/oktober 2009 zijn de lateien ingebouwd door twee door Liniper ingeschakelde zelfstandige metselaars, te weten [D] (hierna: [D]) en [E] (hierna: [E]).
3.11. Op 28 oktober 2009 heeft de montage plaatsgevonden van de dakspanten en het grenen dakbeschot.
3.12. Op 9 oktober 2009 en op 18 december 2009 heeft ITS-Vermeer aan Liniper facturen gezonden ten belope van in totaal € 74.536,40 (factuurnummers: 1685 en 1738). Liniper heeft de in rekening gebrachte bedragen onbetaald gelaten.
3.13. Bij e-mail van 14 maart 2010 schrijft [A] namens Liniper aan [C], voor zover van belang:
“1. Geconstateerde tekortkomingen
(…)
Betreffende de betonlateien zijn de navolgende tekortkomingen geconstateerd.
• De betonspecie is op diverse plekken onvoldoende verdikt.
• Op een aantal plaatsen is de dekking van het betonijzer onvoldoende. Op twee plekken ligt het betonijzer al bloot en begint te roesten.
(…)
Helaas heb ik moeten constateren dat de goten zeer slecht zijn uitgevoerd. Op diverse plekken sluiten de opstaande delen niet op elkaar aan. Voorts zijn een groot aantal delen krom. Bij deze deel ik u mede dat de goten ondeugdelijk zijn uitgevoerd en door ons niet worden goedgekeurd.
2. Vragen
Op diverse onderdelen van de kapconstructie zijn met name verticale zwarte strepen waar te nemen. Naar aanleiding hiervan zijn bij ons de navolgende vragen ontstaan: (…). “
3.14. Op 16 maart 2010 bericht [C] namens ITS-Vermeer – voor zover van belang – het volgende aan [A]:
“Het lijkt ons verstandig, dat wanneer de dakisolatie def. is, wij kijken naar de hoogte van de gootlijst. Deze zouden wij nog beoordelen of deze nog voldoende hoog is. En eventueel dan een reparatie of vervangingsvoorstel doen. (…)
(…)
Spanten: Wanneer wij de betonlateien behandelen, zullen wij tevens een proefstuk schuren, om zo te beoordelen wat de mogelijkheden zijn om de zwarte strepen te verminderen of te verwijderen. Wanneer dit gereed is zullen wij dit u ter beoordeling voor leggen.”
3.15. Op 18 maart 2010 schrijft [A] aan ITS-Vermeer, voor zover van belang”
“Goten:
Het staat ITS uiteraard vrij een standpunt in te nemen dat afwijkt van ons standpunt. Dat brengt echter niet met zich dat ITS ons heeft overtuigd van het gelijk van haar standpunt. Integendeel, de door u aangedragen argumenten overtuigen ons geenszins.
(…)
Spanten:
Wij kunnen niet instemmen met het door u voorgestelde plan van aanpak. Ons voorlopig oordeel is dat de geconstateerde verticale en horizontale strepen op zijn minst 2 oorzaken hebben.
(…)
Uw voorstel, het schuren, beoordelen wij vooralsnog niet als de juiste aanpak. (…) Dit achten wij vanwege een aantal redenen niet de juiste aanpak.
Dakbeschot:
(…) ook het door ITS geleverde en aangebrachte dakbeschot plaatselijk ondeugdelijk is en dat derhalve sprake is van een verwijtbaar tekortschieten.
(…)
Afsluitende opmerkingen:
(…)
Het leek ons goed u alvast van een eerste en voorlopige reactie te voorzien betreffende de inhoud van uw brief van 16 maart jl., in het bijzonder dat wij niet kunnen instemmen met uw suggesties en voorstellen betreffende de lateien, de goten en de spanten.
Onder de gegeven omstandigheden achten wij het maken van een afspraak voor nader overleg met u eerst dan zinvol nadat wij de in te winnen adviezen hebben ontvangen, in de gelegenheid zijn geweest om deze te bestuderen en naar aanleiding van die ontvangen adviezen een standpunt jegens ITS hebben bepaald.”
3.16. Bij brief van 22 maart 2010 bericht [C] namens ITS-Vermeer onder meer het volgende aan Liniper:
“Ondanks het verstrijken van de indieningstermijnen zijn wij uit coulance bereid deze reclames in behandeling te nemen en samen met u tot een oplossing te komen. Deze bereidheid hebben wij reeds eerder aan u op 16 maart jl. gemeld. U heeft aangegeven dat u adviezen wilt inwinnen bij terzake deskundigen. Wij gaan hiermee akkoord, maar dit moet niet tot gevolg hebben dat deze kwestie nodeloos wordt vertraagd. Wij stellen voor om op korte termijn met elkaar aan tafel te gaan om de ingediende reclames te bespreken.”
3.17. Op 24 maart 2010 schrijft [A] aan ITS-Vermeer, voor zover van belang:
“Op de inhoud van de per fax ontvangen brief zullen wij op korte termijn reageren. Een gesprek, zoals door u wordt voorgesteld voor donderdagmiddag a.s. achten wij thans niet opportuun. Zonder dat wij de door ons noodzakelijk geachte adviezen van derden hebben ontvangen, nemen wij geen nader standpunt in terzake van de tekortschietende leveranties en werkzaamheden van ITS.”
3.18. Bij e-mail van 7 april 2010 bericht [B] onder meer het volgende aan [A]:
“Naar aanleiding van uw mail j.l. 05 mei (…) hebben wij getracht u 3 keer telefonisch te benaderen en 3 keer per mail.
In het kader van het tijdspad waarin dit duurt, en de formele kwestie die u hanteert plus de mogelijke juridische kant die u belicht verzoek ik u het volgenden.
Als wij volgens u zeggen iets hebben aangebracht c.q. verkocht wat niet conform afspraak is, wil ik hierin een contra expertise en al het mogelijke doen om dit probleem op te lossen. Dit op een zeer korte termijn, daar dit anders voor ons en voor u wellicht meer schade kan veroorzaken.”
3.19. Op 10 mei 210 schrijft [B], voor zover relevant, het volgende aan [A]:
“Ik vind het betreurenswaardig dat ik zoveel inspanning verricht en dat u geen enkel gehoor geeft aan mijn oproepen per mail en per telefoon.
Nogmaals heer van Zanten, als er mogelijk calamiteiten zijn op bovengenoemd project dat door ons is veroorzaakt dan wil ik dit graag onmiddellijk oplossen! “
3.20. Bij e-mail van 17 mei 2010 bericht [A] onder meer het volgende aan [B]:
“Ad.2. De scheurvorming in met name de trekbalken (…)
(…)
De door ons geraadpleegde deskundigen hebben ons geadviseerd om door een daarin gespecialiseerd bedrijf een onderzoek te laten verrichten per onderdeel dat scheurvorming vertoond.
Ad.3. Drie verschillende soorten vlekken op de diverse onderdelen van de eiken houten kapconstructie
(…)
Door [C] zijn tweetal behandelingsmethoden voorgesteld. Ook wat dit betreft hebben wij bij deskundigen informaties ingewonnen. Op grond daarvan zijn wij tot de conclusie gekomen dat de door de heer [C] voorgestelde behandelingsmethoden door ons niet een geschikte oplossing voor de 3 problemen worden geacht.”
3.21. Op 15 juni 2010 bericht [A] per e-mail namens Liniper aan ITS c.s., voor zover relevant, het volgende :
“Bijgaand tref je een aantal foto’s aan, onder meer van de betonlatei die zich bevindt boven het deurkozijn van de openslaande deuren in de eindgevel van de stal. De latei heeft meer weg van de spreekwoordelijke gatenkaas. Je behoeft geen expert op het gebied van betonnen bouwconstructies te zijn om tot de conclusie te komen dat die latei volstrekt ondeugdelijk is.
(…)
Evenmin ben ik bereid een door jou aangezochte constructeur en/of betonexpert op het bouwterrein toe te laten.“
3.22. Op 18 juni 2010 schrijft [A], voor zover van belang, aan [B]:
“Betreffende de kwestie van de drie soorten vlekken/verkleuringen op de eiken houten kapconstructie heb je tijdens onze bespreking van 2 juni jl. voorgesteld om deze met warmwater onder hoge druk schoon te spuiten. Uit informatie die wij van het Centrum Hout hebben verkregen is ons gebleken dat indien jouw oplossing al werkt, het vrijwel zeker niet zal werken voor de donkerblauwe/zwarte verkleuringen die zijn ontstaan (…).
(…)
Voorts speelt er nog de kwestie van de scheurvorming in de trekbalken en in de spantbenen. In één geval is er sprake van een serieus probleem. Het vergt nogal wat tekst om in begrijpelijke bewoordingen uiteen te zetten wat zich voordoet.”
3.23. Op 29 juni 2010 heeft PRC Delft (thans: Arcadis Nederland B.V. ; hierna: Arcadis) in opdracht van Liniper ter plaatse enkele betonnen lateien onderzocht. Naar aanleiding daarvan heeft Arcadis op 12 augustus 2010, voor zover relevant, het volgende aan Liniper bericht:
“ Aanleiding voor het onderzoek is de slechte uiterlijke kwaliteit van de toegepaste, geprefabriceerde betonnen lateien. Hierdoor is twijfel gerezen omtrent de kwaliteit van de lateien.
(…)
3. Bevindingen
Het volgende is vastgesteld.
Het storten en verdichten van het beton voor de lateien is zeer gebrekkig uitgevoerd. Als gevolg hiervan zijn op grote schaal grindnesten ontstaan. Grindnesten zijn delen die niet goed zijn dichtgevloeid, tussen de grove grindkorrels is ruimte (lucht) achtergebleven of de ruimte is geheel ongevuld gebleven. Op meerdere plaatsen zijn de grindnesten zo ernstig dat de wapening van buitenaf direct zichtbaar is.
(…)
De defecten en de tekortkomingen in de vorm van onvoldoende dekking en grindnesten komen op zo’n grote schaal voor dat alle lateien over één kam geschoren moeten worden.
Stelselmatig is de dekking op de wapening veel kleiner dan dat deze zou moeten zijn volgens de voorschriften. Tevens is de wapening op veel plaatsen niet of gebrekkig omhuld door het beton (grindnesten)
Omdat de dekking stelselmatig te klein is of ontbreekt, zijn de lateien onvoldoende brandwerend, onvoldoende duurzaam en is de sterkte twijfelachtig.”
3.24. Op 13 juli 2010 heeft Arcadis in opdracht van Liniper een onderzoek gedaan naar de klachten met betrekking tot het geleverde eiken ten behoeve van de dakconstructie en daaromtrent op 22 juli 2010 een rapport uitgebracht.
3.25. Op 19 oktober 2010 heeft de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: de Raad) in een tussen ITS-Vermeer als eiseres en Liniper als verweerster gewezen arbitraal vonnis, Liniper – verkort weergegeven – veroordeeld aan ITS-Vermeer een bedrag van € 74.536,40 ter zake van de openstaande facturen 1685 en 1738 te voldoen, vermeerderd met rente en kosten.
3.26. Op 19 oktober 2010 heeft ITS-Vermeer aan Liniper twee facturen gezonden ten belopen van € 20.295,80 (factuurnummers 1803 en 1804). Liniper heeft dit bedrag onbetaald gelaten.
3.27. Liniper heeft tegen het onder 3.25. bedoelde arbitraal vonnis hoger beroep ingesteld en grieven gericht tegen het oordeel van de Raad dat zij bevoegd is. Op 23 september 2011 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft de Raad meegedeeld dat het hoger beroep gegrond wordt verkaard en dat zij zich onbevoegd zal verklaren van de vordering kennis te nemen. Een inhoudelijke behandeling van het geschil in hoger beroep is zodoende achterwege gebleven.
4. Het geschil
in de zaak 11-297
4.1. Liniper vordert – deels samengevat en na twee eiswijzigingen – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) primair: hoofdelijke veroordeling van ITS c.s. tot betaling van een bedrag van € 169.336,36 als schadevergoeding ter zake van ondeugdelijke lateien, ondeugdelijk houtwerk, goten, tochtstrips en hang- en sluitwerk, vermeerderd met wettelijke rente;
(ii) subsidiair: hoofdelijke veroordeling van ITS c.s. tot betaling van een bedrag van € 147.451,-- als schadevergoeding ter zake van ondeugdelijke lateien, houtwerk, goten, tochtstrips en hang- en sluitwerk, vermeerderd met wettelijke rente;
(iii) meer subsidiair: hoofdelijke veroordeling van ITS c.s. tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente;
(iv) uiterst subsidiair: hoofdelijke veroordeling van ITS c.s. tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat ter zake van de ondeugdelijke lateien en gootomtimmeringen en tot het verrichten van herstelwerkzaamheden ter zake van het ondeugdelijk houtwerk, tochtstrips en het hang- en sluitwerk, vermeerderd met wettelijke rente;
(v) opheffing van de door ITS-Vermeer ten laste van Liniper gelegde conservatoire beslagen;
(vi) hoofdelijke veroordeling van ITS c.s. tot betaling van de kosten van de deskundigenrapportages ten belope van € 5.670,-- (excl. BTW);
(vii) veroordeling van ITS c.s. in de kosten van deze procedure, inclusief de beslagkosten.
4.2. Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt Liniper – verkort weergegeven – dat zij ITS-Vermeer opdracht heeft gegeven tot herbouwwerkzaamheden aan de stal Daarnaast is tussen Liniper en ITS-Vermeer, dan wel tevens met ITS Rotterdam een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de levering van lateien. Volgens Liniper zijn de geleverde lateien ondeugdelijk en dienen ITS c.s. de schade te betalen die is ontstaan door het verwijderen en plaatsen van nieuwe (door derden) geleverde lateien. Voorts heeft ITS-Vermeer volgens Liniper ondeugdelijk houtwerk (spanten en trekbalken) geleverd en gemonteerd en is sprake van (deels) ondeugdelijk gemonteerd goot-, hang- en sluitwerk. Ook de dientengevolge door Liniper geleden schade dient ITS-Vermeer te vergoeden, aldus Liniper.
4.3. ITS c.s. voert verweer.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 11-2550
4.5. ITS c.s. vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van Liniper tot betaling van een bedrag van in totaal € 95.369,34, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.842,-- en de proceskosten.
4.6. ITS c.s. legt – samengevat – aan haar vordering het volgende ten grondslag. ITS-Vermeer heeft in opdracht en voor rekening van Liniper goederen geleverd – onder meer spanten, gordingen en muurplaten – en werkzaamheden verricht. Ondanks herhaalde betalingsverzoeken heeft Liniper een gedeelte van de door ITS-Vermeer in rekening gebrachte bedragen onbetaald gelaten. Het gaat hierbij om de volgende facturen (bedragen inclusief BTW):
9 oktober 2009 Factuurnr. 00001685 spouwlatten en kozijnen € 16.015,77
18 december 2009 Factuurnr. 00001738 dakbeschot en monteren spanten € 58.520,63
19 oktober 2010 Factuurnr. 00001803 goten, muurplaten en montage dakbeschot € 15.797,87
19 oktober 2010 Factuurnr. 00001804 kosten en gederfde winst € 4.497,93
Daarnaast heeft Liniper diverse andere facturen niet tijdig betaald. Over de periode vanaf de vervaldata van deze facturen tot aan de datum van ontvangst van betaling is Liniper wettelijke handelsrente verschuldigd, ten belope van € 537,14, aldus nog steeds ITS c.s.
4.7. Liniper voert verweer.
4.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de zaak 11-297
Lateien
5.1. Allereerst zal worden ingegaan op de vorderingen van Liniper die verband houden met de levering van vermeende ondeugdelijke lateien. ITS c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat – anders dan Liniper heeft betoogd – in elk geval ITS Rotterdam niet kan worden aangesproken tot betaling van schadevergoeding, reeds omdat niet zij maar uitsluitend ITS-Vermeer contractspartij van Liniper is. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
5.2. [A] heeft ter comparitie verklaard dat hij met [C], bedrijfsleider bij ITS-Vermeer, gesproken heeft over de bestelling van de lateien en dat deze een bedrijf wist dat lateien zou kunnen leveren. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts – bijvoorbeeld de e-mail van [A] van 14 maart 2010 (zie onder 3.13.) – dat de correspondentie met betrekking tot de lateien steeds is gevoerd tussen [A] en [C]. Voorts is onweersproken dat betaling van de lateien is geschied op het bankrekeningnummer van ITS-Vermeer. Uit deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang genomen, volgt dat Liniper steeds ITS-Vermeer als contractspartij heeft beschouwd. Dat de factuur ter zake van de lateien is opgemaakt met behulp van briefpapier van ITS Rotterdam maakt zulks niet anders, nu er volgens ITS-Vermeer sprake was van een abuis en de betaling van het bij deze factuur in rekening gebrachte bedrag niet aan ITS Rotterdam is geschied maar aan ITS-Vermeer.
Gelet op het voorgaande komt reeds hierom de grondslag aan de vordering van Liniper jegens ITS Rotterdam te ontvallen, zodat de vordering voor zover deze is gericht jegens ITS Rotterdam zal worden afgewezen.
5.3. Het meest verstrekkende verweer van ITS c.s. met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding is dat Liniper niet tijdig heeft geklaagd over de beweerdelijke gebreken aan de lateien. Liniper had volgens ITS c.s. de vermeende gebreken al bij aflevering van de lateien – op 28 augustus 2009 – kunnen en moeten ontdekken en dienaangaande reeds toen moeten klagen. Eerst op 14 maart 2010, derhalve ruim nadat de lateien in het werk waren ingebouwd, heeft Liniper aan ITS-Vermeer bericht dat de lateien ondeugdelijk zouden zijn, zodat haar geen beroep meer toekomt op het feit dat de afgeleverde lateien niet aan de overeenkomst beantwoorden. De rechtbank overweegt omtrent dit geschilpunt als volgt.
5.4. Artikel 7:23 lid 1 BW bepaalt dat een koper geen beroep meer kan doen op een gebrek in het geleverde, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij dit gebrek heeft ontdekt of had behoren te ontdekken, bij de verkoper heeft geprotesteerd. Als sprake is van een niet-consumentenkoop – zoals in dit geval – moet de vraag of binnen bekwame tijd is geklaagd, worden beantwoord aan de hand van alle relevante omstandigheden, waaronder begrepen de vraag of de verkoper nadeel lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn. De strekking van artikel 7:23 lid 1 BW brengt namelijk mee dat de verkoper er op moet kunnen rekenen dat de koper die meent dat sprake is van non-conformiteit dit met spoed aan de verkoper meedeelt; een vaste termijn kan dus niet worden gehanteerd (vgl. HR 8 februari 2013, LJN BY4600 en HR 29 juni 2007, LJN AZ7617).
5.5. Vast staat dat de bewuste 28 lateien op 28 augustus 2009 op pallets waren aangeleverd en dat één kant van de lateien op dat moment direct zichtbaar was. Liniper heeft in haar dagvaarding gesteld dat de gebreken aan de lateien niet onmiddellijk konden worden vastgesteld en pas aan het licht kwamen op het moment dat men kon zien dat er roestvorming in de lateien was opgetreden. Dat was in februari/maart 2010 toen de lateien al in het werk waren aangebracht. Volgens Liniper is de roestvorming ontstaan door het feit dat de dekking op de (stalen) bewapening van de lateien onvoldoende was en omdat de lateien zogenoemde grindnesten bevatten. Liniper baseert zich daarbij op de bevindingen van het deskundigenrapport van Arcadis (zie onder 3.23.).
Liniper heeft echter in haar conclusie van antwoord in de door ITS c.s. gevoegde procedure betoogd dat de twee door haar ingeschakelde metselaars [D] en [E], van wie een gezamenlijke notariële verklaring in het geding is gebracht (gedateerd 4 november 2010), in september/oktober 2009 hebben geconstateerd dat toen zij “een aanvang maakten met de plaatsing van de lateien en deze van de pallets werden getild, bleek dat deze aan de eerst niet zichtbare kanten grindnesten vertoonden, dat wil zeggen onregelmatigheden in het beton.” In verband met de voorgenomen plaatsing heeft [E] naar zijn zeggen twee maal contact opgenomen met [C] en dit tijdens een gesprek op het werk aan hem meegedeeld. [C] zou hierop hebben aangegeven dat hij hiervan op de hoogte was maar dat de lateien zonder problemen geplaatst konden worden.
5.6. De vraag is allereerst of de betrokken mededeling van de metselaars, waarvan ITS-Vermeer gemotiveerd betwist dat die is gedaan, kan worden beschouwd als een klacht in de zin van artikel 7:23 lid 1 BW. Voorop staat dat een kennisgeving als bedoeld in artikel 7:23 lid 1 BW vormvrij kan geschieden (vgl. HR 11 juni 2010, NJ 2010, 331). Het moet voor de verkoper echter wel duidelijk zijn dat er wordt geklaagd waarbij hij enig inzicht moet hebben gekregen in de gestelde aard of omvang van de tekortkoming. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de mededeling aan [C] dat de lateien grindnesten vertoonden is gedaan en dat daarmee een voldoende helder zicht op het probleem is verschaft – hetgeen de rechtbank in het midden laat -, kan deze beweerdelijke mededeling desalniettemin niet als klacht in de zin van art. 7:23 lid 1 BW worden beschouwd, waartoe de rechtbank als volgt overweegt.
5.7. Artikel 7:23 BW bepaalt uitdrukkelijk dat ‘de koper’ (Liniper dus) een klacht dient te uiten jegens ‘de verkoper’ (ITS-Vermeer), hetgeen niet is geschied. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat de wetgever bedoeld heeft daaronder tevens te begrijpen een klacht van bijvoorbeeld ‘van de zijde van de gerechtigde’ (zoals in artikel 3:316 lid 1 BW) jegens een lasthebber die in naam van zijn principaal optreedt.
Voor zover aangenomen zou moeten worden dat het genoemde tekstuele argument niet dwingend is en dat een derde wél namens de koper zou kunnen klagen, voldoet de beweerdelijke mededeling van de metselaars daar desalniettemin om de volgende reden niet aan.
Niet is gesteld of gebleken dat het tot de taak behoorde van [D] en [E], die niet in dienst waren van Liniper, om met de verkoper te gaan praten over aansprakelijkheid voor non-conformiteit. Evenmin is gesteld of gebleken dat de bedoelde mededelingen door hen namens Liniper zijn gedaan, bijvoorbeeld als zaakwaarnemer. Tenslotte blijkt niet uit de uitvoerige correspondentie (uit de periode maart tot en met juni 2012) dat Liniper door [D] en [E] ervan op de hoogte is gesteld dat zij contact hadden opgenomen met [C] over vermeende grindnesten in de lateien. Juist omdat de achtergrond van de klachtplicht is dat rekening moet worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de verkoper had Liniper in die situatie, gesteld dat de mededeling door de metselaars was gedaan, zekerheidshalve nogmaals de mededeling moeten doen, en wel aan ITS-Vermeer. Eerst dan had zij op voldoende kenbare wijze in de zin van artikel 7:23 lid 1 BW geklaagd.
5.8. Nu niet kan worden aangenomen dat kort na de aflevering over de kwaliteit van de lateien op deugdelijke wijze is geklaagd, moet het ervoor worden gehouden dat Liniper, zoals zij ook stelt, voor het eerst op 14 maart 2010 (zie onder 3.13) aan ITS-Vermeer kenbaar heeft gemaakt dat de lateien in haar ogen niet deugdelijk waren. De vraag is of dit na de datum van aflevering van de lateien – op 28 augustus 2009 – nog kan worden beschouwd als te zijn gedaan ‘binnen bekwame tijd’.
De rechtbank is van oordeel dat Liniper de lateien in elk geval had behoren te (laten) onderzoeken alvorens deze in het werk te laten inbouwen. Volgens de beide metselaars en volgens Liniper zelf waren de grindnesten immers met het blote oog te zien. [A] schreef namelijk op 15 juni 2010 – derhalve voordat hij op de hoogte was van de bevindingen van de ingeschakelde deskundige Arcadis – aan ITS-Vermeer onder meer als volgt: “de latei heeft meer weg van de spreekwoordelijke gatenkaas. Je hoeft geen expert op het gebied van betonnen bouwconstructies te zijn om tot de conclusie te komen dat die latei volstrekt ondeugdelijk is.” (zie onder 3.21). Ook in het deskundigenrapport valt te lezen dat “aanleiding voor het onderzoek is de slechte uiterlijke kwaliteit van de toegepaste, geprefabriceerde betonnen lateien”, waardoor twijfel was gerezen omtrent de kwaliteit van de lateien.
Voor zover geoordeeld zou worden dat kort na aflevering niet onmiddellijk kon worden vastgesteld dat sprake was van non-conformiteit had bij Liniper onder die omstandigheden in elk geval gerede twijfel moeten ontstaan dat de kwaliteit van de lateien niet in orde was en had zij vervolgens het redelijkerwijs van haar te verwachten onderzoek moeten (laten) verrichten om de vraag te kunnen beantwoorden of de lateien aan de overeenkomst beantwoorden. Dit onderzoek was op eenvoudige wijze en zonder veel tijd of kosten mogelijk geweest nu de lateien op dat moment nog niet waren ingebouwd in het werk; het door Arcadis uitgevoerde onderzoek nam, met inbegrip van de verslaglegging, ruim een maand in beslag. De klachttermijn heeft derhalve een aanvang genomen binnen een redelijke termijn nadat de lateien op 28 augustus waren afgeleverd.
5.9. Bij de beoordeling van de periode van de in acht te nemen klachttermijn is in belangrijke mate bepalend in hoeverre de belangen van de verkoper al dan niet zijn geschaad door het verloop van de tijd. Doordat Liniper pas op 14 maart 2010 ITS-Vermeer heeft aangesproken op vermeende gebreken in de lateien, heeft zij niet geklaagd binnen een redelijk bekwame tijd nadat zij het gebrek redelijkerwijs had behoren te ontdekken, omstreeks september/oktober 2009. Hiervan ondervindt ITS-Vermeer ernstig nadeel. Het uithakken en het plaatsen van nieuwe lateien en de daarmee samenhangende gevolgschade brengen namelijk veel meer kosten met zich dan wanneer Liniper in een eerder stadium – voordat de lateien waren ingebouwd – had geklaagd omdat in dat geval simpelweg nieuwe lateien geleverd hadden kunnen worden. Dat maakt dat het door ITS c.s. gedane beroep op schending van de klachtplicht doel treft. Liniper kan er mitsdien geen beroep meer op kan doen dat de afgeleverde lateien ondeugdelijk zijn, zodat de vorderingen met betrekking tot de geleverde lateien – die allen zijn gebaseerd op de stelling dat de geleverde lateien niet aan de overeenkomst beantwoorden – reeds op deze grond worden afgewezen.
Houtwerk (spanten)
5.10. Liniper vordert voorts een bedrag aan schadevergoeding ter zake van de gebrekkige levering van het houtwerk van het dak. De dakspanten en trekbalken zouden volgens Liniper niet aan de overeenkomst beantwoorden. De rechtbank begrijpt dat de gevorderde schade bestaat uit – kort samengevat – posten die verband houden met het vervangen/herstel van spanten en trekbalken, zoals die door Liniper op basis van een uitgebracht deskundigenadvies zijn begroot. De rechtbank begrijpt de stellingen van Liniper aldus dat onderscheid moet worden gemaakt in de volgende vermeende gebreken:
(i) De geleverde spanten vertonen scheuren. Voorts bevat een deel van de spanten een constructief gebrek terwijl niet uitgesloten is dat deze vervangen moeten worden wegens instortingsgevaar.
(ii) Een aantal spanten en trekbalken vertoont verkleuringen, hetgeen leidt tot een aanzienlijke waardevermindering van het pand.
(iii) Een deel van de spanten van de kapconstructie is onjuist en onveilig gemonteerd, hetgeen een zwakkere constructie tot gevolg heeft.
De rechtbank begrijpt uit het debat van partijen voorts dat ITS-Vermeer de onder 1 en 2 genoemde goederen slechts heeft geleverd maar dat er ook spanten zijn die niet alleen door ITS-Vermeer zijn geprefabriceerd maar ook zijn gemonteerd. Dat betekent dat met betrekking tot door ITS-Vermeer geleverde spanten en trekbalken een overeenkomst van koop is gesloten en met betrekking tot de dakspanten onder 3 genoemd een koop/aannemingsovereenkomst.
5.11. Vooropgesteld wordt dat genoemde vordering voor zover deze is gericht jegens ITS Rotterdam zal worden afgewezen nu niet is gesteld of gebleken dat ITS Rotterdam contractspartij is geweest.
5.12. Liniper voert als grondslag voor haar recht op (vervangende) schadevergoeding aan dat zij ITS-Vermeer in gebreke heeft gesteld en heeft gesommeerd de gebreken te herstellen maar dat ITS-Vermeer daaraan geen gehoor heeft gegeven. ITS c.s. voert daarentegen aan dat er geen sprake is van een tekortkoming, dat Liniper te laat heeft geklaagd, dat zij niet in verzuim is geraakt en dat zij steeds bereid was (en nog steeds is) om eventuele gebreken aan de spanten en trekbalken te herstellen maar dat dit niet door Liniper wordt toegestaan, zodat Liniper in schuldeisersverzuim verkeert. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt, waarbij zij om proceseconomische reden eerst zal beoordelen of er sprake is van verzuim.
5.13. Indien een schuldenaar aanvankelijk een ondeugdelijke prestatie heeft geleverd, doch deze is vatbaar voor herstel door alsnog een deugdelijke prestatie te leveren of het gebrek in de prestatie te herstellen, en van de schuldeiser gevergd kan worden dat hij de schuldenaar daartoe in de gelegenheid stelt, zal verzuim te dien aanzien in beginsel pas intreden nadat de schuldenaar op de voet van artikel 6:82 lid 1 BW de gelegenheid tot herstel heeft gekregen (vgl. HR 4 februari 2000, NJ 2000, 258). ITS-Vermeer moet met andere woorden een kans hebben gehad om een gemaakte fout te herstellen, tenzij dat in de gegeven omstandigheden van de schuldeiser niet kan worden gevergd. De vraag is derhalve wat rechtens is.
5.14. Door Liniper is niet aangegeven welke van de door haar in het geding gebrachte brieven/emails als ingebrekestelling ten aanzien van de genoemde gebreken onder 1 en 2 heeft te gelden, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat die niet is verstuurd en mitsdien heeft te beoordelen of Liniper, gelet op de omstandigheden, daartoe niet gehouden was. Op 14 maart 2010 heeft [A] aan [C] geschreven dat op diverse onderdelen van de kapconstructie verticale zwarte strepen zijn waar te nemen (zie hiervoor onder 3.13.). Naar aanleiding daarvan heeft hij aan [C] diverse vragen gesteld, onder meer wat hiervan de oorzaak is en wat ondernomen kan worden om de strepen weg te nemen. ITS-Vermeer heeft op 16 maart 2010 – derhalve twee dagen nadat Liniper slechts vragen had gesteld – aan Liniper met betrekking tot de spanten voorgesteld “een proefstuk te schuren, om zo te beoordelen wat de mogelijkheden zijn om de zwarte strepen te verminderen of te verwijderen. Wanneer dit gereed is zullen wij dit u ter beoordeling voorleggen” (zie onder 3.14.). Liniper heeft dit voorstel bij email van 18 maart 2010 geweigerd. [A] schrijft daarin: “Wij kunnen niet instemmen met het door u voorgestelde plan van aanpak. Ons voorlopig oordeel is dat de geconstateerde verticale en horizontale strepen op zijn minst 2 oorzaken hebben.” Die beweerdelijke oorzaken worden in de mail verder niet benoemd. In de mail wordt voorts meegedeeld dat “het aangebrachte dakbeschot plaatselijk ondeugdelijk is en dat derhalve sprake is van een verwijtbaar tekortschieten”. Tenslotte wordt aangegeven dat eerst advies zal worden ingewonnen en dat naar aanleiding van die adviezen een standpunt jegens ITS zal worden bepaald (zie onder 3.15.).
5.15. Bij brief van 22 maart 2010 (zie hiervoor onder 3.16.) laat ITS-Vermeer aan [A] weten akkoord te kunnen gaan met het inwinnen van adviezen maar dat de kwestie niet nodeloos moet worden vertraagd. Zij stelt voor om op korte termijn met elkaar om de tafel te gaan zitten, welk voorstel op 24 maart 2010 (zie onder 3.17.) door [A], zonder advies van derden te hebben ontvangen, nogmaals wordt afgewezen.
Op 1 april 2010 herhaalt ITS-Vermeer haar verzoek aan [A], op welk verzoek door [A] bij mail van 3 april 2010 weliswaar uitvoerig wordt gereageerd door te benoemen welke schadeposten er inmiddels volgens hem bestaan, maar waarin met betrekking tot de beweerdelijke tekortkomingen niet méér inzicht wordt verschaft dan in de eerdere correspondentie.
5.16. In reactie op een mail van [A] van 5 mei 2010 waarin deze had meegedeeld dat een globaal onderzoek had plaats gehad en dat nader onderzoek nodig was, verzoekt [B] namens ITS Vermeer op 7 mei 2010 (zie onder 3.18.) aan [A] contra-expertise te mogen doen om het probleem op te lossen. Op 10 mei 2010 (zie onder 3.19.) schrijft [B] aan van Zanten het betreurenswaardig te vinden dat hij zoveel inspanningen verricht en dat geen enkel gehoor wordt gegeven aan zijn oproepen per mail en per telefoon. Op 17 mei 2010 (zie onder 3.20.) schrijft [A] aan [B], voor zover van belang, dat de geraadpleegde deskundige heeft geadviseerd “om door een daarin gespecialiseerd bedrijf een onderzoek te laten verrichten per onderdeel dat scheurvorming vertoond.” Met betrekking tot de vlekken schrijft [A] “dat de door de heer [C] voorgestelde behandelingsmethoden door ons niet een geschikte oplossing voor deze problemen worden geacht.”
5.17. Ook de nadien gevoerde correspondentie geeft van de zijde van Liniper geen blijk van een houding om uit de impasse te komen. Weliswaar wordt door Liniper betoogd dat de voorgestelde oplossingen niet zouden voldoen, maar onweersproken is dat Liniper ITS-Vermeer nooit in de gelegenheid heeft gesteld de spanten en trekbalken te (laten) onderzoeken om zodoende een juiste oplossing aan te kunnen bieden, terwijl hierom wel diverse malen door ITS-Vermeer was verzocht. Ook in de brief van 18 juni 2010 (zie onder 3.22.) wijst [A] het door ITS-Vermeer gedane voorstel om de vlekken onder hoge druk schoon te spuiten af. Met betrekking tot de scheurvorming in de trekbalken en in de spantbenen schrijft [A] slechts: “In één geval is er sprake van een serieus probleem. Het vergt nogal wat tekst om in begrijpelijke bewoordingen uiteen te zetten wat zich voordoet.”
5.18. Uit de geschetste gang van zaken komt naar voren dat Liniper ITS-Vermeer van meet af aan heeft verhinderd in de nakoming van haar verbintenis tot levering van deugdelijke spanten en trekbalken, waarbij de rechtbank in het midden laat of ze ook ondeugdelijk waren. Door Liniper zijn geen, althans onvoldoende omstandigheden gesteld die maken dat van haar niet gevergd kon worden dat zij ITS-Vermeer niet eerst in gebreke stelde teneinde haar de gelegenheid tot herstel te bieden binnen een bij de ingebrekestelling gestelde redelijke termijn. Liniper heeft door haar starre houding de belangen van ITS-Vermeer die zich steeds uitermate bereidwillig heeft opgesteld om het probleem op te lossen en schade te voorkomen, gefrustreerd. Niet is immers gesteld of gebleken dat Liniper geen vertrouwen meer kon hebben in ITS-Vermeer, bijvoorbeeld omdat ITS-Vermeer meerdere ondeugdelijke herstelpogingen had verricht. Dit alles leidt ertoe dat ITS-Vermeer niet in verzuim verkeert. Daarmee is de grondslag aan de vordering tot vergoeding van vervangingsschade ter zake van de spanten en trekbalken komen te ontvallen en zal deze worden afgewezen. De overige stellingen en verweren behoeven op dit punt dan ook geen nadere bespreking en beoordeling.
5.19. Wat betreft de gestelde gebreken met betrekking tot de door ITS-Vermeer gemonteerde spanten heeft mutatis mutandis hetzelfde te gelden als hetgeen is overwogen onder 5.18. Ook als het werk al mocht zijn opgeleverd – hetgeen de rechtbank niet duidelijk is geworden -, heeft de opdrachtgever ingevolge artikel 7:759 lid 1 BW de plicht om indien het werk na de oplevering gebreken vertoont de aannemer de gelegenheid te geven de gebreken binnen redelijke termijn weg te nemen. Dit is slechts anders indien van Liniper in verband met de gebleken onbekwaamheid van de aannemer geen goed resultaat van de herstelwerkzaamheden is te verwachten. Zoals hiervoor in 5.18. is overwogen, is daarvan echter geen sprake geweest.
Goten en hang- en sluitwerk
5.20. Voorts vordert Liniper schadevergoeding – naar de rechtbank begrijpt een bedrag van € 8.645,57 – wegens vermeende ondeugdelijk gemonteerde goten en deels ondeugdelijk gemonteerd hang- en sluitwerk van de stal. Door Liniper is in dit verband slechts gesteld dat deuren niet goed sluiten omdat zij niet goed zijn afgehangen ofwel omdat het beslag niet goed is aangebracht. Wat daar ook van zij, niet is gesteld of gebleken dat te dien aanzien een ingebrekestelling is verstuurd of dat na de oplevering is verzocht deze te herstellen. Ook met betrekking tot de goten heeft te gelden dat Liniper aan ITS-Vermeer de gelegenheid had moeten geven om de gestelde gebreken na de oplevering in december 2009 binnen redelijke termijn weg te nemen. Naar ITS c.s. onweersproken heeft betoogd, heeft ITS-Vermeer op 16 maart 2010 (zie onder 3.14.) aangeboden tot herstel van de goten over te gaan, hetgeen Liniper echter om onduidelijke redenen heeft geweigerd. Mitsdien dient deze vordering te worden afgewezen.
5.21. Ten slotte vordert Liniper een bedrag van € 6.512,20 aan schadevergoeding (gebaseerd op een offerte van een ander timmerbedrijf) wegens vermeend gemonteerd ondeugdelijk hang- en sluitwerk in het pand aan het Vaartplein 11-13 te ’s-Gravenzande, alwaar ook door ITS-Vermeer werkzaamheden zijn verricht. De rechtbank overweegt dat, zoals hiervoor in 5.19. en 5.20. is overwogen, ook hier niet is gesteld of gebleken dat Liniper ITS-Vermeer in de gelegenheid heeft gesteld binnen een redelijke termijn na oplevering tot herstel over te gaan. Gelet hierop zal ook deze vordering worden afgewezen.
Conclusie
5.22. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Liniper zullen worden afgewezen. Liniper zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Anders dan ITS c.s. heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding een separate proceskostenveroordeling ter zake van de door ITS-Vermeer en de door ITS Rotterdam gemaakte proceskosten uit te spreken nu gedaagden gezamenlijk procederen en zij aldus gezamenlijk griffierecht en advocaatkosten verschuldigd zijn.
in de zaak 11-2550
5.23. ITS c.s. vordert betaling van een viertal facturen (zie hiervoor onder 4.6). ITS c.s. heeft betoogd dat zij haar vorderingen mede heeft ingesteld namens ITS Rotterdam gelet op het door Liniper ingenomen standpunt dat ten aanzien van bepaalde onderdelen van de opdracht ITS Rotterdam haar contractspartij is. In de zaak onder rolnummer 11-297 heeft de rechtbank dit standpunt van Liniper verworpen, zodat het er ook in deze zaak voor moet worden gehouden dat uitsluitend ITS-Vermeer met Liniper heeft gecontracteerd. Derhalve komt dan ook uitsluitend aan ITS-Vermeer een vorderingsrecht toe ter zake van de betaling van de in rekening gebrachte bedragen.
5.24. Vooropgesteld wordt dat het bedrag aan facturen dat ITS-Vermeer in totaal bij Liniper in rekening heeft gebracht méér bedraagt dan het bedrag van € 190.412,26 dat in de opdrachtbevestiging van 5 juni 2009 (zie hiervoor onder 3.8.) staat vermeld. ITS-Vermeer heeft onweersproken betoogd dat hiervoor de verklaring is dat Liniper ITS-Vermeer na 5 juni 2009 diverse aanvullende opdrachten heeft verstrekt die nog niet waren opgenomen in de opdrachtbevestiging van 5 juni 2009.
Indien en voor zover Liniper heeft bedoeld te betogen dat ITS-Vermeer uitsluitend tot een bedrag van € 190.412,26 aan facturen in rekening kan brengen, wordt daaraan voorbij gegaan. ITS c.s. heeft immers nooit een totaalfactuur van € 190.412,26 gestuurd maar uitsluitend facturen ter zake van goederen en werkzaamheden die daadwerkelijk waren geleverd respectievelijk verricht.
5.25. Ten aanzien van de eerste factuur – de factuur van 9 oktober 2009 met nr. 1685 – heeft ITS c.s. onweersproken betoogd dat deze ziet op aanvullende werkzaamheden (het monteren van spouwlatten en het leveren van toegangskozijnen) die niet waren opgenomen in de opdrachtbevestiging van 5 juni 2009. Nu het in rekening gebrachte factuurbedrag van € 16.015,77 niet is betwist, zal dit worden toegewezen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de mede gevorderde handelsrente, te rekenen vanaf de vervaldatum van deze factuur (8 november 2009). Voor Liniper bestond geen opschortingsrecht ten aanzien van haar betalingsverplichting jegens ITS-Vermeer nu immers in de zaak onder rolnummer 11-297 de rechtbank de vordering van Liniper tot schadevergoeding heeft afgewezen. Dat betekent dat Liniper vanaf de vervaldatum van de factuur in verzuim was in de voldoening van het in rekening gebrachte factuurbedrag en derhalve vanaf die datum wettelijke handelsrente is verschuldigd.
5.26. De tweede factuur – de factuur van 18 december 2009 met nr. 1738 - heeft betrekking op de levering van het grenen dakbeschot ad € 9.600,-- (excl. BTW) en de montage van de spanten ad € 39.577,-- (excl. BTW). Ten aanzien van de levering van een grenen dakbeschot ad € 9.600,-- heeft Liniper betoogd dat partijen hiervoor een bedrag van € 6.600,-- waren overeengekomen in plaats van een bedrag van € 9.600,--. Bovendien komt het bedrag van € 6.600,-- ook voor op de factuur van 19 oktober 2010 (factuurnummer 1803) waarvan ITS c.s. ook betaling heeft gevorderd. Liniper meent dan ook dat zij niet gehouden is om ter zake van factuur 1738 een bedrag van € 9.600,-- te voldoen. De rechtbank gaat hieraan voorbij.
Naar ITS c.s. heeft betoogd, moet onderscheid worden gemaakt tussen de levering van het grenen dakbeschot (die is gefactureerd in factuur 1738) en de montage daarvan (welke is gefactureerd in factuur 1803). Voor de levering van het dakbeschot was in de brief van 5 juni 2009 een bedrag van € 7.477,-- geoffreerd. Dat vervolgens een bedrag van € 9.600,-- voor het grenen dakbeschot in rekening is gebracht, vindt volgens ITS c.s. zijn verklaring in het feit dat [A] heeft verzocht om bredere (duurdere) delen. Liniper heeft dit niet betwist. Bovendien staat het geoffreerde bedrag van € 7.477,-- (excl. BTW) op de opdrachtbevestiging in het blauw weergegeven, hetgeen erop duidde dat dit bedrag nog niet definitief was (zie hiervoor onder 3.8). De rechtbank houdt het er dan ook voor dat het grenen dakbeschot zoals geoffreerd bovenaan de tweede pagina van de opdrachtbevestiging € 9.600,-- bedraagt en dat de montage van het dakbeschot – ad € 6.600,-- – bij factuur 1803 in rekening is gebracht. Liniper is dus gehouden een bedrag van € 9.600,-- ter zake van de levering van het grenen dakbeschot aan ITS-Vermeer te voldoen.
5.27. Ten aanzien van factuur 1738 heeft Liniper nog betoogd dat hierop een bedrag van € 17.998,90 gecrediteerd moet worden, omdat uit de factuur van 19 oktober 2010 met factuurnummer 1804 blijkt dat dit bedrag ziet op overige timmerwerkzaamheden, die niet zijn uitgevoerd. Dit minderwerk is evenwel niet gecrediteerd, aldus Liniper. Hieraan gaat de rechtbank voorbij, aangezien dit standpunt is gebaseerd op het uitgangspunt dat ITS-Vermeer voor het werk een totaalbedrag van € 190.412,26 in rekening zou brengen, hetgeen zoals hiervoor in 5.24 is overwogen, onjuist is. Aangezien er, naar ITS c.s. onweersproken heeft betoogd, nooit een bedrag van € 17.998,90 aan werkzaamheden gefactureerd is, bestaat er geen grond dit bedrag alsnog te crediteren. Nu factuur 1738 voor het overige niet is betwist, zal het in rekening gebrachte bedrag van in totaal € 58.520,63 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, te rekenen vanaf de vervaldatum van de factuur (17 januari 2010).
5.28. Factuur 1803 ten belope van € 15.797,87 heeft betrekking op de levering van het timmerwerk zoals is weergegeven op de derde pagina van de opdrachtbevestiging van 5 juni 2009. Liniper heeft betoogd dat zij niet gehouden is de geleverde gootbodems (ad € 2.191,66 (excl. BTW)) en de geleverde gootlijsten (ad € 2.031,78 (excl. BTW)) te vergoeden omdat deze krom waren. Liniper verwijst in dit verband naar een brief van Arcadis aan Liniper van 10 januari 2012 waarin onder meer de kosten zijn geraamd van de vervanging van de omtimmering van de goten. Indien en voor zover Liniper in dit verband een beroep doet op verrekening, passeert de rechtbank dit verweer. In de zaak onder rolnummer 11-297 heeft de rechtbank de vordering van Liniper tot schadevergoeding ter zake van de levering en montage van de goten afgewezen, zodat in deze zaak geen grond voor verrekening bestaat. Nu de hoogte van factuur 1803 voor het overige niet is weersproken, zal het factuurbedrag van € 15.797,87 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van deze factuur (18 november 2010).
5.29. Ten aanzien van factuur 1804 (betrekking hebbend op werkvoorbereidingskosten en kosten van gederfde winst) heeft Liniper betwist dat zij het bij deze factuur in rekening gebrachte bedrag van € 4.497,93 dient te voldoen. ITS c.s. heeft betoogd dat Liniper ITS-Vermeer niet meer in de gelegenheid heeft gesteld alle haar in opdracht gegeven werkzaamheden te verrichten. ITS-Vermeer heeft dan ook vergeefs kosten gemaakt en heeft winst gederfd, aldus ITS c.s. De rechtbank overweegt dat aan dit gedeelte van de vordering de stelling ten grondslag ligt dat Liniper toerekenbaar tekort is geschoten jegens ITS-Vermeer in de nakoming van de overeenkomst, zodat Liniper de als gevolg daarvan door ITS-Vermeer geleden schade moet vergoeden. Deze stelling wordt verworpen.
Niet is gesteld of gebleken dat ITS-Vermeer Liniper schriftelijk in gebreke heeft gesteld, als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW, om haar toe te laten het werk af te maken en evenmin is gesteld of gebleken dat nakoming van de verbintenis toen niet reeds blijvend onmogelijk was. Dat betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat Liniper op dit punt in verzuim is. Het bij factuur 1804 in rekening gebrachte bedrag van € 4.497,93 wordt zodoende afgewezen.
5.30. ITS-Vermeer heeft tenslotte gevorderd een bedrag van € 537,14 aan wettelijke handelsrente in verband met niet tijdige betaling van diverse andere facturen. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de onweersproken wettelijke rente, nu Liniper ook ten aanzien van deze facturen geen recht had haar betalingsverplichting op te schorten.
5.31. ITS-Vermeer vordert tevens een bedrag van € 2.842,-- aan buitengerechtelijke incassokosten. Liniper heeft betwist dat zij buitengerechtelijke incassokosten aan ITS-Vermeer verschuldigd is. De rechtbank is van oordeel dat uit de door ITS c.s. overgelegde stukken in voldoende mate volgt dat er buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en dat deze méér omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat deze – mede overeenkomstig de aanbevelingen van het rapport Voor-werk II – naar redelijkheid worden gematigd en worden toegewezen tot een bedrag van € 1.788,--, zijnde twee punten van het toepasselijke liquidatietarief.
5.32. Liniper zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de kosten van het gelegde conservatoir beslag. Ten aanzien van de proceskosten in het incident tot voeging, overweegt de rechtbank dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank
in de zaak 11-297
6.1. wijst de vorderingen af;
6.2. veroordeelt Liniper in de proceskosten, die aan de zijde van ITS c.s. worden begroot op € 1.181,-- aan griffierecht en op € 2.842,-- aan salaris advocaat (2 punten x tarief V, € 1.421,--);
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak 11-2550
6.4. veroordeelt Liniper tot betaling aan ITS-Vermeer van een bedrag van € 16.015,77, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, te rekenen vanaf 8 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.5. veroordeelt Liniper tot betaling aan ITS-Vermeer van een bedrag van € 58.520,63, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, te rekenen vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.6. veroordeelt Liniper tot betaling aan ITS-Vermeer van een bedrag van € 15.797,87, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, te rekenen vanaf 18 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.7. veroordeelt Liniper tot betaling aan ITS-Vermeer van een bedrag van € 537,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2011 (dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening;
6.8. veroordeelt Liniper tot betaling aan ITS-Vermeer van een bedrag van € 1.788,--;
6.9. veroordeelt Liniper in de proceskosten inclusief de beslagkosten, die aan de zijde van ITS c.s. worden begroot op € 1.513,83 aan verschotten (€ 329,83 aan explootkosten (inclusief de beslagkosten) en € 1.184,-- aan griffierecht) en op € 2.682,-- aan salaris advocaat (3 punten x tarief IV, € 894,--);
6.10. bepaalt ten aanzien van het incident tot voeging dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.11. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.12. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.?