ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
09/757725-10
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op tweelingdochters door ouders met Shaken Baby Syndrome

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte en haar levenspartner, die beschuldigd werden van poging tot doodslag op hun tweelingdochters. De feiten vonden plaats tussen 16 november 2009 en 3 februari 2010, waarbij de ouders de baby's herhaaldelijk en krachtig door elkaar schudden, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank oordeelde dat het letsel, waaronder metafysaire hoekfracturen en een bloeding onder het harde hersenvlies, niet door de kinderen zelf kon zijn veroorzaakt en dat de ouders verantwoordelijk waren voor de mishandelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede ten laste gelegd feit, maar veroordeelde haar tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van de baby's en de ernst van de feiten, en benadrukte dat de ouders de aanmerkelijke kans op de dood van hun kinderen hadden aanvaard. De uitspraak roept gevoelens van afschuw en onbegrip op in de maatschappij, en de rechtbank vond dat alleen een vrijheidsbenemende straf van langere duur passend was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/757725-10
Datum uitspraak: 1 maart 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1989 te [plaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 3 februari 2012, 9 november 2012 en 15 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.B. Brouwer, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 16 november 2009 tot en met 3 februari 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden geboren [geboortedatum] 2009) van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk (meermalen) hard heeft geschud en/of geslagen en/of geschopt en/of hardhandig vast heeft gepakt en/of vast heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 16 november 2009 tot en met 3 februari 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan twee personen genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden geboren [geboortedatum] 2009), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
bij die [slachtoffer 1]:
- een bloeding onder het harde hersenvlies en/of
- vijf onderhuidse bloeduitstortingen verspreid over haar lichaam en
- twee wondjes met korstvorming in haar gezicht en/of
- (metafysaire) hoekfracturen (op 3 verschillende plaatsen) in haar (beide) be(e)n(en) en/of
- een breuk van de 6e rib en/of
bij die [slachtoffer 2]:
- een (metafysaire) hoekfractuur in haar linker onderbeen en/of
- twee botbreuken in haar rechtervoet,
heeft toegebracht,
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk (meermalen) hard te schudden en/of te slaan en/of te schoppen en/of hardhandig vast te pakken en/of vast te houden, zulks terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] haar, verdachtes, dochter(s) is/zijn;
Artikel 304 sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij een of op meer tijdstip(pen) in de periode van 16 november 2009 tot en met 3 februari 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk haar dochter(s) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden geboren [geboortedatum] 2009), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij (als ouder) krachtens wet verplicht is/was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten,
immers heeft/is verdachte met dat opzet:
terwijl zij wist dat [medeverdachte]
- met (grote) regelmaat agressie jegens die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toonde en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met (grote) regelmaat, in ieder geval meermalen, hardhandig heeft geschud, geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of te hardhandig heeft vast gepakt en/of vast gehouden,
zich niet tot de politie en/of justitie en/of het Meldpunt Kindermishandeling en/of de Raad voor de Kinderbescherming, althans een (overheids/hulp) instantie gewend om de mishandelingen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te melden en/of met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in de woning bij die [medeverdachte] blijven wonen, zodat de mishandelingen door die van [medeverdachte] voort konden gaan,
zulks terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geheel van verdachte en/of die [medeverdachte] afhankelijk was/waren voor hun opvoeding en verzorging;
art 255 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen1
3.1 Inleiding
Aangifte door het AMK
Op [geboortedatum] 2009 zijn verdachte en haar partner, de medeverdachte [medeverdachte], ouders geworden van de tweeling [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De meisjes zijn na een zwangerschap van 35 weken en 5 dagen met behulp van een keizersnede geboren.
Op 26 januari 2010 heeft een kinderarts van het Bronovo ziekenhuis een melding gedaan bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling van Bureau Jeugdzorg (hierna: AMK), omdat de arts vermoedde dat sprake was van kindermishandeling van de toen 10 weken oude [slachtoffer 1].
[slachtoffer 1] was op 25 januari 2010 door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] naar het Bronovo ziekenhuis gebracht met benauwdheid, blauwe plekken en krabeffecten. [slachtoffer 1] ademde oppervlakkig, zag er asgrauw uit en reageerde heel schrikachtig. Haar ogen draaiden naar boven weg, er was geen oogcontact en zij volgde niet.
[slachtoffer 1] had een blauwe plek onder haar rechteroog. Volgens de ouders zou dit gekomen zijn doordat het kindje zo benauwd was dat zij zichzelf zou knijpen. Zij had een verwonding onder haar kin, die zij bij zichzelf veroorzaakt zou hebben door krabben. Volgens de kinderarts konden beide verwondingen niet door het kindje zelf veroorzaakt zijn, omdat zij te groot waren om door haar vingertjes en nageltjes te zijn veroorzaakt.
Vanwege de opmerkelijke blauwe plek zijn volgens het geldende protocol röntgenfoto's gemaakt van het gehele skelet van [slachtoffer 1]. Hierop bleken aan beide onder- en bovenbenen zwellingen aan het botvlies over de gehele lengte van de botten aanwezig te zijn. Dat kan passen bij oude botbreuken. Tevens was sprake van een afgescheurd stukje bot bij het linker bovenbeen. Uit een CT-scan bleek mogelijk een oude bloeding aan de binnenzijde van de hersenen.
Nadat verdachte op 26 januari 2010 hoorde van de AMK-melding en de uitkomst van de röntgenfoto's, heeft zij voorgesteld ook foto's van [slachtoffer 2] te maken. Diezelfde dag zijn er röntgenfoto's van [slachtoffer 2] gemaakt en daaruit bleek dat zij dezelfde botafwijkingen had als [slachtoffer 1].
[slachtoffer 1] was eerder (in december 2009) op de spoedeisende hulp van het Juliana Kinderziekenhuis geweest met blauwe plekken op haar gezicht, rug en hals en een blauwe oorschelp. De blauwe plek op de rug bleek met echoscopisch onderzoek medisch te verklaren.
De foto's en de CT-scan van beide kinderen zijn op 27 januari 2010 verstuurd naar het AMC ter beoordeling. Zij zijn vervolgens herbeoordeeld door de kinderradioloog van het AMC, die gespecialiseerd is in het beoordelen van foto's bij een vermoeden van kindermishandeling.
De ouders (verdachte en medeverdachte [medeverdachte]) weten niet hoe de beenletsels bij beide kinderen komen. Vader denkt dat het misschien komt doordat hij de kindjes heeft laten 'lopen': het kindje bij de oksels vasthouden en dan zachtjes de voetjes boven de grond bewegen. De kinderen lagen eerst samen in de box. Daardoor schopten of krabden zij misschien elkaar. De ouders denken dat de kinderen het misschien via hen beiden hebben overgeërfd. In beide families zijn echter soortgelijke lichamelijke problemen niet bekend.
Over het letsel in het gezicht vertellen de ouders dat [slachtoffer 1] zo benauwd was dat ze zichzelf met haar armpjes/handjes/nageltjes in het gezicht kneep/krabde en sloeg als ze boos was. Sinds maandag 25 januari 2010 had [slachtoffer 1] hierdoor een wondje bij haar kaak en aan haar oor (dat steeds weer opengaat). De blauwe plekken in haar gezicht waren van de week ervoor. [slachtoffer 1] heeft volgens verdachte haar neus opengekrabd en hard aan haar eigen oortje getrokken. Dit deed zij vooral na het drinken.
Op 10 december 2009 zijn de ouders met [slachtoffer 1] in het Juliana Kinderziekenhuis geweest. [slachtoffer 1] had toen een heel blauw oor (zowel buiten als binnenin het oor). De ouders weten niet hoe dit is gebeurd.2
Forensisch-medische rapportage en contra-expertise
Naar aanleiding van het vermoeden van kindermishandeling is door [forensisch arts], forensisch arts bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (hierna: FPK), een medische rapportage opgesteld. In opdracht van de rechtbank is door [deskundige], deskundige forensische geneeskunde bij het Nederlands Forensisch Instituut, nog een contra-expertise op deze forensisch medische rapportage verricht. [deskundige] heeft de rapportage van [forensisch arts] grotendeels onderschreven, met enkele aanvullingen en opmerkingen. Voor zover relevant zal de rechtbank die aanvullingen en opmerkingen hieronder opnemen na de weergave van het gedeelte van de rapportage van [forensisch arts] waarop deze betrekking hebben.
Samenvatting van de bevindingen uit alle onderzoekingen heeft [forensisch arts] geleid tot het navolgende overzicht van geobjectiveerde letsels, zoals die vanaf de opname in het Bronovo ziekenhuis op 25 januari 2010 bij [slachtoffer 1] vastgesteld zijn:
I. Hersenletsel
Subdurale bloeding
II. Fracturen (botbreuken) in verschillende stadia van genezing
a. Metafysaire hoekfractuur onderste uiteinde dijbeen links
b. Metafysaire hoekfractuur onderste uiteinde scheenbeen links
c. Metafysaire hoekfractuur onderste uiteinde scheenbeen rechts
d. Perostiale botreactie bovenste uiteinde scheenbeen links
e. Laterale ribfractuur 6e rib rechts
III. Uitwendig geconstateerde huidletsels
a. Blauw/gele verkleuring onder het rechter oog
b. Wondje met korstvorming en een doorsnede van ca. 1 x 1.5 centimeter aan de linkerzijde op de kin
c. Geel/bruine verkleuring links op de zijkant op het hoofd
d. Scheurtje bij de aanhechting van het rechteroor
e. Roodbruine verkleuring op de linker kaak
f. Geel/bruine verkleuring op het midden van de voorzijde van de borstkas
g. Rode verkleuring en zwelling van de middelvinger rechts
h. Rode streepvormige verkleuring van het rechter onderbeen 3
[deskundige] heeft in de rapportage opgemerkt dat de opsomming van de uitwendig zichtbare huidafwijkingen betrekking heeft op de periode vanaf 25 januari 2010. Hierbij ontbreekt de vermelding van de bevindingen van de behandelend arts op de spoedeisende hulp van 9 en 10 december 2009, namelijk onder meer blauwe plekken (binnen- en buitenzijde) van een oorschelp, bij een normaal stollingsonderzoek (en geen afwijkingen op de röntgenfoto van de borst). 4
Samenvatting van de bevindingen uit alle onderzoekingen heeft [forensisch arts] geleid tot het navolgende overzicht van geobjectiveerde letsels, zoals die in het Bronovo ziekenhuis vanaf 26 januari 2010 bij [slachtoffer 2] vastgesteld zijn:
I. Fracturen (botbreuken)
a. Metafysaire hoekfractuur onderste uiteinde scheenbeen
b. Fractuur van het middenvoetsbeentje van de rechtervoet
c. Fractuur van de kleine teen van de rechtervoet. 5
[deskundige] heeft in de rapportage met betrekking tot het ontstaan van de twee voetfracturen rechts opgemerkt dat de mogelijke ontstaanswijze hiervan niet staat vermeld. Deze fracturen kunnen een gevolg zijn van directe geweldsinwerking, zoals bijvoorbeeld hard knijpen of slaan/stoten, al dan niet met een voorwerp.6
In de rapportage is [forensisch arts] vervolgens ingegaan op de kenmerken en de mogelijke ontstaanswijze van de vastgestelde letsels, alsmede op de relatie met het zogenoemde 'Shaken Baby Syndrome'.
Met betrekking tot de fracturen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft [forensisch arts] het volgende gerapporteerd. Metafysaire hoekfracturen zijn specifieke breuken die ontstaan wanneer de ledematen snelle en krachtige heen- en weergaande (zwaaiende en zwiepende) bewegingen maken. Wanneer een kind krachtig omvat wordt bij de borstkas en daarbij met aanmerkelijke kracht en snelheid, en gedurende langere tijd 'geschud' wordt, kunnen die bewegingen leiden tot metafysaire hoekfracturen. Het is uitgesloten dat een kind deze fracturen bij zichzelf veroorzaakt, door bijvoorbeeld snel met een arm te bewegen, of dat zij ontstaan ten gevolge van bijvoorbeeld strekkrampen. De metafysaire hoekfractuur is het meest specifiek van alle breuken die men aantreft bij kindermishandeling. Wat datering betreft, kan worden opgemerkt dat gesignaleerde metafysaire hoekfracturen maximaal 4-6 weken oud kunnen zijn, omdat zij na deze termijn restloos genezen zijn.
Ribfracturen zijn zeer zeldzaam bij jonge kinderen vanwege de flexibiliteit van de borstkas. Ribfracturen ontstaan nooit bij het vastpakken van gezonde kinderen in normale omgangssituaties. Voor het ontstaan van een ribfractuur is een aanzienlijke hoeveelheid kracht nodig. Ribfracturen worden in het merendeel van de gevallen veroorzaakt door compressie en/of vervorming van de thorax tijdens schudden, waarbij de borstkas tussen beide handen wordt vastgehouden of gecomprimeerd.
De conclusie van [forensisch arts] luidt dat de door de vader gemelde toedracht, als zou hij de meisjes enkele keren hebben 'laten doen alsof ze lopen waarbij ze zachtjes hun voetjes boven de grond bewegen', geen adequate verklaring vormt voor de bij hen vastgestelde botbreuken. Een geboortetrauma als oorzaak van de botbreuken kan op basis van de leeftijd van de tweeling (ruim tien weken oud bij opname van [slachtoffer 1] op 25 januari 2010 in het Bronovo ziekenhuis) worden uitgesloten. Onderliggende medische aandoeningen zijn bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet gevonden.
De fracturen zijn vrijwel zeker het gevolg van niet-accidenteel trauma, waarbij voor het ontstaan van metafysaire hoekfracturen geldt dat de ledematen van beide kinderen snelle en krachtige heen- en weergaande (zwaaiende en zwiepende) bewegingen moeten hebben gemaakt. Hoewel de beide kinderen prematuur geboren zijn, zijn deze botbreuken, zeker in combinatie met andere bevindingen, zoals bijvoorbeeld de subdurale bloeding bij [slachtoffer 1], vrijwel bewijzend voor een 'schudincident'.
Uit de bevindingen bij radiologisch onderzoek blijkt verder, dat de breuken bij [slachtoffer 1] op verschillende momenten moeten zijn ontstaan, hetgeen leidt tot de veronderstelling dat het niet één maar meerdere 'schudincidenten' betreft.7
[deskundige] heeft gerapporteerd dat in de beschrijving van de mogelijke ontstaanswijze van de metafysaire hoekfracturen het met de hand krachtig omvatten van een voet of onderbeen van een kind en hard daaraan (op)trekken/buigen of schudden/rammelen, ontbreekt.8 Voorts heeft [deskundige] gerapporteerd dat hij niet uitgaat van meerdere in tijd gescheiden traumata op grond van het evident zichtbare verschil in de periostale reactie tussen het scheenbeen links en het dijbeen links, omdat de wetenschappelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt. Ook aan de hand van het radiologisch beeldmateriaal van de ribfractuur rechts bij [slachtoffer 1] kan niet, wetenschappelijk onderbouwd, worden geconcludeerd dat sprake is geweest van meerdere, in de tijd gescheiden geweldsincidenten.9
Ten aanzien van de ribfractuur bij [slachtoffer 1] heeft [deskundige] voorts opgemerkt dat deze niet werd gezien op 25 januari 2010 en wel op 9 februari 2010 vanwege de toen radiologisch waarneembare botnieuwvorming.10 Bij de op 9 februari 2010 zichtbare botvernieuwing past een datering van tenminste 1-1,5 week tot meerdere weken. Derhalve kan deze fractuur dus op of omstreeks 25 januari 2010 ontstaan zijn, of in de periode daarvoor. Deze ribfractuur kan ontstaan zijn in het kader van een schudincident (bij krachtig omvatten van de thorax), zoals beschreven in het FPK-rapport, maar kan ook het gevolg zijn van een afzonderlijk geweldsincident (bijvoorbeeld hard knijpen, slaan of aandrukken).11
Met betrekking tot de bloeding onder het harde hersenvlies bij [slachtoffer 1] heeft [forensisch arts] vastgesteld dat op basis van de leeftijd van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (ruim tien weken oud bij opname van [slachtoffer 1] op 25 januari 2010) geboortetrauma als oorzaak van de bloedingen onder het harde hersenvlies uitgesloten kan worden. Ook is het zeer onwaarschijnlijk dat de bloeding onder het harde hersenvlies veroorzaakt zou kunnen zijn door een accidenteel trauma (zoals bijvoorbeeld een val van beperkte hoogte). Voorts zijn bij [slachtoffer 1] geen aanwijzingen gevonden voor aangeboren en/of verworven aandoeningen (zoals het syndroom van Ehlers-Danlos). Ten slotte kunnen ook vaccinaties en/of vitamine C-deficiëntie als oorzaak voor de combinatie van medische bevindingen bij [slachtoffer 1] worden uitgesloten. Dit alles leidt de forensisch arts tot de conclusie dat een niet-accidenteel trauma, te weten het 'Shaken Baby Syndrome', als oorzaak van de bij [slachtoffer 1] geconstateerde bloeding onder het harde hersenvlies zeer veel waarschijnlijker is dan een andere oorzaak.12
Met betrekking tot de uitwendig geconstateerde letsels bij [slachtoffer 1] heeft [forensisch arts] gerapporteerd dat hematomen (blauwe plekken) doorgaans volledig verdwijnen binnen een termijn van ongeveer twee weken. De door de ouders gemelde mogelijke verklaringen voor de huidletsels zijn niet passend bij het letsel zoals dat bij [slachtoffer 1] is vastgesteld. Dit letsel kan tevens niet ontstaan zijn als gevolg van gebruikelijke verzorgingshandelingen. Op basis van de leeftijd en het daarmee samenhangende ontwikkelingsniveau van [slachtoffer 1] (ruim tien weken oud bij opname in het ziekenhuis op 25 januari 2010) is het uitgesloten dat zij zichzelf deze letsels heeft toegebracht door bijvoorbeeld te krabbelen of te knijpen. Het is tevens uitgesloten dat haar tweelingzusje [slachtoffer 2] deze letsels bij [slachtoffer 1] kan hebben veroorzaakt op een moment dat zij samen in de box lagen. Hoewel de moeder van [slachtoffer 1] aan de kinderarts van het Bronovo ziekenhuis zou hebben verteld dat [slachtoffer 1] 'snel blauwe plekken krijgt', zijn bij het stollingsonderzoek bij [slachtoffer 1] geen stollingsstoornissen geconstateerd. Bij afwezigheid van een aannemelijke verklaring van de ouders en na uitsluiting van stollingsstoornissen, is de aanwezigheid van onderhuidse bloeduitstortingen bij [slachtoffer 1] vrijwel zeker het gevolg van toegebracht letsel. Dit geldt tevens voor de door de kinderarts beschreven wondjes aan het rechteroor en links op de kin van [slachtoffer 1].13
[deskundige] heeft gerapporteerd dat er, zonder plausibele verklaring of aanwijzingen voor een stollingstoornis, op 9/10 december 2009 blauwe plekken aanwezig waren aan een oorschelp, hetgeen bij een baby in zeer hoge mate verdacht is voor een niet-accidentele toedracht, zoals bijvoorbeeld aan/in de oren trekken/knijpen. Op of omstreeks 25 januari 2010 waren er meerdere blauwe plekken aan het hoofd en op de middellijn van de borst van [slachtoffer 1], hetgeen bij een premobiel kind zeer suspect is voor een niet-accidentele toedracht, bestaande uit botsend en/of samendrukkend stomp mechanisch geweld. Deze bevindingen inzake blauwe plekken, met een tijdsinterval van zes weken ertussen, wijzen op ten minste twee, in tijd gescheiden momenten van geweldsinwerking, omdat blauwe plekken doorgaans maximaal circa twee weken zichtbaar blijven.14
[forensisch arts] heeft samenvattend geconcludeerd dat, hoewel de bevindingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ieder afzonderlijk mogelijk zouden kunnen worden verklaard door andere oorzaken, de combinatie van de bevindingen een betrouwbare indicator vormt voor een niet-accidentele oorzaak van het geconstateerde letsel. Bij uitsluiting van onderliggende medische oorzaken en bij gebrek aan een plausibele verklaring, is de bloeding onder het harde hersenvlies bij [slachtoffer 1], in combinatie met de bij haar geconstateerde metafysaire hoekfracturen en de ribfractuur, zeer verdacht voor een 'schudincident' als oorzaak voor het letsel.15
[deskundige] heeft onderschreven dat als ontstaanswijze voor de combinatie van letsels inderdaad kan worden uitgegaan van een repeterend acceleratie-deceleratie trauma (schudincident) en daaraan toegevoegd: 'al dan niet met een contacttrauma'. Met betrekking tot het ontstaan van de combinatie van letsels bij [slachtoffer 1] heeft [deskundige] voorts nog toegevoegd dat, afgezien van een schudincident, sprake moet zijn geweest van andersoortige geweldsinwerkingen gelet op bijvoorbeeld de huidbeschadigingen aan de kin links en de linkerwijsvinger, het scheurtje bij de aanhechting van het rechteroor, en (mogelijk) de verkleuring op het rechteronderbeen'.16
Met betrekking tot de botbreuken in de rechtervoet van [slachtoffer 2] heeft [deskundige] opgemerkt dat deze niet te dateren zijn op basis van radiologisch onderzoek. De botbreuken zijn een aanwijzing voor een mogelijke andersoortige geweldsinwerking, dan die heeft geleid tot de CML aan de onderzijde van het scheenbeen links (omdat dit laatste past bij een schudincident van het gehele kind of (op)trekken/buigen of schudden/rammelen).17
Conclusies van de rechtbank met betrekking tot het letsel
De rechtbank volgt, evenals het openbaar ministerie en de verdediging, de deskundigen in hun conclusie dat de bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geconstateerde letsels het gevolg moeten zijn geweest van mishandeling.
Hoewel er mogelijk meerdere schudincidenten hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank er op grond van de contra-expertise van uit dat op grond van het geconstateerde letsel bij beide kinderen afzonderlijk (slechts) één schudincident kan worden vastgesteld. Gelet op de opmerking in het rapport van [forensisch arts] dat metafysaire hoekfracturen binnen 4-6 weken restloos genezen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze schudincidenten maximaal 4-6 weken voor 25/26 januari 2010 hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt voorts vast dat minstens drie andere geweldsincidenten moeten hebben plaatsgevonden, te weten:
- een geweldsincident (gelet op de door beide deskundigen genoemde genezingsduur van blauwe plekken) maximaal ongeveer 2 weken voor 9 december 2009, dat de blauwe plekken aan de binnen- en buitenzijde van de oorschelp van [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt;
- tenminste één geweldsincident maximaal ongeveer 2 weken voor 25 januari 2010, dat de diverse blauwe plekken en wondjes met korstvorming bij [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt;
- een geweldsincident voor 26 januari 2010, dat de fracturen in de rechtervoet van [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van de ribfractuur bij [slachtoffer 1] kan de rechtbank op grond van de rapporten niet vaststellen of deze bij bovengenoemd schudincident of bij een afzonderlijk geweldsincident is ontstaan.
Verklaringen verdachte en medeverdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij en de medeverdachte na de thuiskomst van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ongeveer een week een kraamverzorgster thuis hebben gehad. De dagelijkse verzorging van de tweeling deed zij samen met de medeverdachte. Hij deed het ene meisje en zij het andere. Het wisselde wie wie deed. Haar moeder en zus kwamen langs om hulp te geven. Ook haar vader hielp wel eens en haar tante en oma hebben een keer een hele avond met de tweeling op de bank gezeten. Als deze personen hielpen, waren verdachte en de medeverdachte ook thuis. Verdachte heeft de kinderen één keer twee uurtjes bij haar zus achtergelaten en verder heeft zij hen nooit alleen gelaten, ook niet bij de medeverdachte. Verdachte heeft verklaard dat zij niet weet hoe de letsels bij de kinderen zijn ontstaan en de mogelijke verklaringen daarvoor, zoals zij en de medeverdachte die in het Juliana Kinderziekenhuis en in het Bronovo ziekenhuis hebben geuit, herhaald. Ten aanzien van het letsel aan het oor van [slachtoffer 1] in december 2009 heeft verdachte verklaard dat daarover in het Juliana Kinderziekenhuis is gezegd dat als zij (de ouders) het niet hadden gedaan, ze het ook niet wisten.18
Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de kinderen niet zijn mishandeld. Zij noch de medeverdachte heeft de kinderen mishandeld. Hoe de kinderen aan de letsels komen, is haar een raadsel. Tevens heeft verdachte herhaald dat op de twee uurtjes oppassen door haar zus na, er niemand anders is geweest die met de kinderen alleen is geweest. Zij en de medeverdachte waren bovendien altijd samen bij de kinderen. Omdat het een tweeling was, gingen zij er ook 's nachts altijd samen uit.19
De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij en verdachte na de thuiskomst van de tweeling een week of anderhalve week een kraamhulp thuis hebben gehad. De medeverdachte was de eerste twee of drie dagen thuis en moest daarna weer werken. Hij heeft tot de week voor kerst gewerkt en heeft daarna zonder werk thuisgezeten tot rond juli 2010.20 De medeverdachte heeft verklaard dat altijd hij of verdachte bij de kinderen was. Verdachte was er eigenlijk altijd bij en vanaf het moment dat hij zonder werk was, was hij er ook altijd bij. De moeder en zus van verdachte hielpen wel eens met de verzorging van de tweeling, maar er zijn geen mensen geweest die op de tweeling hebben gepast terwijl hij en verdachte weggingen. De medeverdachte heeft verklaard dat de kinderen niet zijn mishandeld en dat hij niet weet hoe de letsels bij de kinderen zijn ontstaan. Hij heeft de mogelijke verklaringen daarvoor, zoals hij en de medeverdachte die in het Juliana Kinderziekenhuis en in het Bronovo ziekenhuis hebben geuit, herhaald.21
Vervolgvragen
De rechtbank ziet zich op grond van het voorgaande gesteld voor de vraag of kan worden vastgesteld dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met de medeverdachte, de letsels aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft toegebracht en zo ja, hoe dit dient te worden gekwalificeerd. De rechtbank zal eerst de standpunten daarover van het openbaar ministerie en de verdediging weergeven.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het haar onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de deskundigenrapportages vaststaat dat sprake is geweest is geweest van mishandeling van beide kinderen. Naar de mening van de officier van justitie is daarbij sprake geweest van 'schudden'.
Hoewel blijkens de contra-expertise de losse letsels ook andere oorzaken kunnen hebben gehad, dient te worden gekeken naar het geheel van de letsels.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het 'schudden' van een baby kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, omdat alle deskundigen het erover eens zijn dat deze handeling een dodelijke afloop kan hebben. De officier van justitie gaat er niet van uit dat bij verdachte en de medeverdachte sprake is geweest van kwaad opzet, in die zin dat zij de kinderen wilden doden. Hij gaat er echter wel van uit dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Het is algemeen bekend dat baby's in de leeftijd van de kinderen van verdachte zeer kwetsbaar zijn. Aan alle ouders wordt dan ook uitgelegd dat zij het hoofd van hun baby goed moeten ondersteunen als zij de baby vasthouden. Indien je een jong kind schudt, aanvaard je aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans op zeer ernstig en mogelijk zelfs dodelijk letsel.
Met betrekking tot de vraag wie de kinderen heeft geschud, heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. In principe zouden er momenten kunnen zijn geweest waarop verdachte dan wel de medeverdachte alleen was met de kinderen en kan hebben geschud zonder dat de ander dit door heeft gehad. Verdachte heeft echter zich vrij stellig op het standpunt gesteld dat zij en de medeverdachte altijd samen bij de kinderen waren, met uitzondering van één gelegenheid waarbij haar moeder een paar uurtjes heeft opgepast. Verdachte heeft verklaard dat zij en de medeverdachte altijd samen waren en elkaar geen moment uit het oog verloren. Hoewel blijkens de contra-expertise niet vastgesteld kan worden dat de letsels op verschillende momenten zijn ontstaan, hebben de blauwe plekken wel aantoonbaar verschillende ontstaansmomenten. Bovendien is sprake van een tweeling, zodat sowieso vaststaat dat niet slechts sprake is geweest van één geweldsincident. Op het moment dat de ene ouder het geweld op het ene kind heeft toegepast, moet de andere ouder daar, gelet op de verklaring van verdachte, bij zijn geweest en vervolgens is die andere ouder er ook bij geweest op het moment dat het geweld op het andere kind werd toegepast. Het is onvoorstelbaar dat een schudincident ongemerkt voorbij is gegaan, omdat een kind daarop reageert. Een schudincident, zoals hier aan de orde, is zodanig hard en heftig, dat iedereen die dat ziet direct zou ingrijpen. Naar de mening van de officier van justitie kan het handelen van verdacht en de medeverdachte als medeplegen worden gekwalificeerd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het haar onder 2 ten laste gelegde feit, omdat dit feitelijk een alternatief was voor het geval het onder 1 ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen zou kunnen worden verklaard.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide haar ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van de deskundigenrapporten niet vastgesteld kan worden of het letsel bij de kinderen op meerdere data is ontstaan of dat het op een bepaalde dag en tijdstip is ontstaan. Nu het gaat om een langere periode waarin het letsel moet zijn ontstaan, is niet precies vast te stellen welk letsel wanneer is ontstaan. In de betreffende periode zijn diverse mensen over de vloer geweest in het huis van verdachte en haar partner, zodat niet uitgesloten kan worden dat een ander dan verdachte en haar partner het geconstateerde letsel heeft toegebracht aan de kinderen. Bovendien ziet men in gevallen dat sprake is van mishandeling van kinderen een afschermend en isolerend gedrag. Verdachte heeft echter zelf direct voorgesteld om ook [slachtoffer 2] te onderzoeken toen zij in het ziekenhuis waren voor [slachtoffer 1]. Ook zijn verdachte en de medeverdachte tot tweemaal toe zelf met de kinderen naar de huisarts gegaan die hen heeft doorverwezen naar het ziekenhuis.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte er juist voor heeft gezorgd dat de kinderen werden onderzocht. Op het moment dat zij de blauwe plekken zag, heeft zij actie ondernomen richting huisarts en ziekenhuis.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan de mogelijkheid dat een ander dan verdachte en/of de medeverdachte de letsels bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft toegebracht redelijkerwijs worden uitgesloten. Gelet op de verklaringen van verdachte en de medeverdachte en de overige inhoud van het dossier is immers op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat een ander dan verdachte en/of de medeverdachte meermalen met de meisjes alleen is geweest en de kans heeft gehad om hen de aangetroffen letsels toe te brengen. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat er minimaal vijf geweldsincidenten hebben plaatsgevonden. Op 1 à 2 momenten na is niemand alleen in huis met de kinderen geweest. De verdachten woonden destijds in een klein 3-kamerappartement en hebben zelf verklaard steeds in de buurt te zijn geweest als anderen de kinderen verzorgden. Een reëel scenario waarbinnen de diverse letsels ongemerkt door een ander zouden kunnen zijn toegebracht, is noch door de verdediging geschetst noch anderszins voorstelbaar. Verdachte en de medeverdachte zelf verklaren bovendien dat de kinderen niet zijn mishandeld. Dit leidt tot de conclusie dat verdachte dan wel de medeverdachte dan wel zij samen de letsels aan de meisjes moeten hebben toegebracht. De rechtbank wordt daarbij nog gesterkt in haar overtuiging door het feit dat verdachte en de medeverdachte voor de aangetroffen letsels steeds verklaringen naar voren hebben gebracht, die achteraf aantoonbaar onjuist bleken te zijn (het zichzelf toebrengen van het letsel, het elkaar toebrengen van het letsel, dat [slachtoffer 1] snel blauwe plekken zou krijgen, het 'laten lopen' van de meisjes en de mogelijke - erfelijke - aandoeningen).
Hoewel de vraag wie van de twee ouders de kinderen daadwerkelijk heeft geschud niet kan worden beantwoord, komt de rechtbank desalniettemin tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte en de medeverdachte hebben beiden verklaard dat zij altijd samen voor hun kinderen zorgden en dat zij geen moment van elkaars zijde zijn geweken. In elk geval in de periode waarbinnen de beide schudincidenten hebben plaatsgevonden (4 tot 6 weken voor 25/26 januari 2010) werkten verdachte en de medeverdachte niet en waren zij thuis. Zij woonden bovendien in een kleine 3-kamerwoning, zodat aannemelijk is dat zij in ieder geval konden horen wat de ander deed en steeds op de hoogte waren van de fysieke- en gemoedstoestand van de kinderen. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat ofwel beide ouders de meisjes hebben mishandeld ofwel dat dit één van hen is geweest, waarbij de ander op de hoogte was van de mishandelingen. Dit geldt te meer nu niet slechts eenmalig een geweldsincident heeft plaatsgevonden, maar minstens vijf keer. Daar komt bij dat de verdachte en de medeverdachte reeds op 9 of 10 december 2009 - derhalve voordat de beide schudincidenten hebben plaatsgevonden - in het Juliana Kinderziekenhuis is verteld dat voor het blauwe oor van [slachtoffer 1], buiten toegebracht letsel, geen verklaring bestond. Ook hier weegt de rechtbank mee dat verdachte en de medeverdachte aantoonbaar onjuiste verklaringen hebben gegeven voor de letsels.
Ondanks de herhaaldelijke mishandelingen heeft geen van beide verdachten ingegrepen. Door, direct of indirect, aanwezig zijnde bij de mishandelingen, niet in te grijpen, hebben de verdachten nagelaten hun pasgeboren dochters, die volledig van hen afhankelijk waren, tegen verder onheil te beschermen. Zij hebben aldus de mishandelingen aanvaard en zich in feite bij dat gedrag aangesloten. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en derhalve van medeplegen.
De rechtbank gaat er niet van uit dat verdachte en de medeverdachte de bedoeling hadden om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Het is evenwel een feit van algemene bekendheid dat baby's zeer kwetsbaar zijn en dat die kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is. Het met kracht vastpakken en door elkaar schudden van een baby van ongeveer 4 tot 10 weken oud is uitermate gevaarlijk voor de gezondheid van die baby en kan zeer wel de dood tot gevolg hebben. Nu verdachte en de medeverdachte de baby's op zodanig heftige en krachtige wijze hebben geschud dat zij beiden metafysaire hoekfracturen hebben opgelopen en [slachtoffer 1] daarnaast ook nog een bloeding onder het harde hersenvlies, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hun handelen zou kunnen leiden tot de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het haar onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hierna, onder 3.5, weergegeven.
De rechtbank zal verdachte, indachtig de bedoeling van het openbaar ministerie, en gelet op het feit dat niet vastgesteld kan worden wie zich heeft schuldig gemaakt aan de schudincidenten en de overige mishandelingen, vrijspreken van het haar onder 2 ten laste gelegde feit.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 16 november 2009 tot en met 25 januari 2010 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (beiden geboren [geboortedatum] 2009) van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk hard heeft geschud en hardhandig vast heeft gepakt en vast heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging – [verdachte]
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het ontbreken van een strafblad, en haar een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een andere straf niet opportuun zou zijn, gelet op de tijdsduur en de emotionele druk van het niet mogen opvoeden van de kinderen tot nu toe.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, haar levenspartner, schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op hun tweelingdochters. Zij hebben de beide baby's herhaaldelijk en krachtig door elkaar geschud. Het mag een geluk worden genoemd dat dit niet heeft geleid tot de dood van de baby's dan wel tot ernstig blijvend letsel. Feiten als het onderhavige roepen gevoelens van afschuw, onbegrip en onrust op, niet alleen in de naaste omgeving van het gezin, maar ook in de maatschappij als geheel. De rechtbank is dan ook, evenals de officier van justitie, van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf van langere duur een passende straf kan vormen. Hoewel in nagenoeg alle gevallen van schudincidenten met kleine kinderen sprake is van een ouder of ouders die uit pure onmacht handelen, kan de rechtbank zulks in deze zaak niet vaststellen. De rechtbank kan daarmee dan ook geen rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank houdt wel rekening met het feit dat verdachte blijkens het haar betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2013 slechts eenmaal eerder in aanraking gekomen met politie en justitie, wegens een andersoortig feit.
De rechtbank houdt verder rekening met het tijdsverloop sinds het eerste verhoor van verdachte in maart 2010 en met het feit dat verdachte waarschijnlijk haar dochters, die uit huis zijn geplaatst en onder toezicht zijn gesteld, niet meer zelf op zal mogen voeden. De rechtbank zal gelet hierop een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Mede omdat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte in de toekomst opnieuw een kind zal krijgen, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. De noodzaak een later kind te beschermen, rechtvaardigt daarbij naar het oordeel van de rechtbank een proeftijd voor de duur van vijf jaren.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 45, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 (ZES) MAANDEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op vijf jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Timmermans, voorzitter,
mrs. V.J. de Haan en M.J.J. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van der Graaff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2013.
Mr. de Haan is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL1533 2010033802, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 172).
2 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 52-62.
3 Een geschrift, te weten een forensisch-medische rapportage, van dr. [forensisch arts], d.d. 28 oktober 2010 (hierna aan te halen als: FPK-rapportage), p. 82.
4 Een geschrift, te weten een contra-expertise op een forensisch medische rapportage, van dr. [deskundige], d.d. 10 mei 2012 (hierna aan te halen als: contra-expertise), p. 4 en 5.
5 FPK-rapportage, p. 83.
6 Contra-expertise, p. 6.
7 FPK-rapportage, p. 84-89.
8 Contra-expertise, p.5.
9 Contra-expertise, p.8.
10 Contra-expertise, p. 5.
11 Contra-expertise, p. 8.
12 FPK-rapportage, p. 92-111.
13 FPK-rapportage, p. 113-115.
14 Contra-expertise, p.8.
15 FPK-rapportage, p. 116.
16 Contra-expertise, p. 9.
17 Idem.
18 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 januari 2011, p. 133, p. 135-136 en p. 138-145.
19 Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2013.
20 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2011, p.154 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 januari 2011, p. 170.
21 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2011, p.156-163.