ECLI:NL:RBDHA:2013:CA0208
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van verzoeker. Verzoeker heeft in september 2011 een besluit ontvangen van de Minister voor Immigratie en Asiel, thans de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn verblijfsvergunning werd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 20 mei 2011. Verzoeker heeft hiertegen op 10 januari 2013 beroep ingesteld en tegelijkertijd een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter oordeelt dat de juistheid van verzoekers betoog dat het besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, niet onaannemelijk is. Verzoeker stelt dat verweerder op de hoogte was van zijn detentie in Duitsland en dat het besluit niet naar de juiste locatie is verzonden.
De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft, omdat het besluit niet blijk geeft van toetsing aan artikel 3 van het EVRM, wat vereist is bij intrekking van een verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening in zaak AWB 13/1181 toe en schorst het bestreden besluit tot de rechtbank uitspraak doet op het beroep. Tevens wordt het verzoek om voorlopige voorziening in zaak AWB 13/8909 gedeeltelijk toegewezen, waarbij het inreisverbod wordt geschorst. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 944,-.