Nevenzittingsplaats Groningen
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2013 in de zaak tussen
(naam), eiseres,
van Thaise nationaliteit,
V-nummer: (…)
(gemachtigde: W. Spijkstra),
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigden: mr. E. ter Riet en mr. R. Jonkman).
Bij besluit van 13 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier, onder de beperking ‘uitoefenen van gezinsleven met haar dochter (naam)” ingetrokken.
Bij besluit van 23 november 2012, verzonden op 26 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2013. Eiseres is niet verschenen. De gemachtigde van eiseres en haar echtgenoot (naam echtgenoot) zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mw. mr. E. ter Riet.
De rechtbank heeft op verzoek van de gemachtigde van eiseres het onderzoek ter zitting geschorst.
De behandeling van het geding is voortgezet ter zitting van 25 april 2013.
Namens eiseres is wederom haar echtgenoot verschenen, bijgestaan door mr. Spijkstra als gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
mr. R. Jonkman.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is afkomstig uit Thailand. In november 2002 is haar dochter (naam) in Thailand geboren uit een toen nog niet huwelijkse relatie die eiseres had met (naam). Dochter (naam) heeft met haar moeder in Thailand gewoond tot 2006. Daarna is zij, met toestemming van eiseres, die in Thailand achterbleef, met haar vader (naam) naar Nederland gekomen. Kort na aankomst van (naam) in Nederland, in juni 2006, werd door de rechtbank ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van (naam) gelast. Tot december 2007 verbleef (naam) bij een pleeggezin.
2. Eiseres is in 2007 gehuwd met (naam). In datzelfde jaar keerde (naam) met haar vader terug naar Thailand. De beide ouders oefenden toen nog het ouderlijk gezag uit.
3. In oktober 2008 is eiseres met (naam) en met (naam) naar Nederland gegaan. De beide ouders beschikten niet over huisvesting en over financiële middelen, waarna opnieuw een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van (naam) volgde. De uithuisplaatsing werd door de rechtbank verlengd tot 22 oktober 2009.
4. Op 20 november 2008 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op medische gronden te verkrijgen. Eiseres heeft Hiv en lijdt aan psychische klachten.
5. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 9 juni 2009 afgewezen. Een daartegen gericht bezwaarschrift van eiseres is door verweerder bij beslissing op bezwaar van 23 december 2009 gegrond verklaard, waarbij aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de voorwaarde ‘uitoefenen van gezinsleven met (naam)’ is verleend. Aan deze beslissing lag onder meer ten grondslag dat eiseres vanaf medio juli 2009 via Bureau Jeugdzorg een omgangsregeling was overeengekomen van twee dagdelen per week bij de ouders thuis. De verblijfsvergunning had een geldigheidsduur tot 20 november 2010.
6. Op 22 september 2010 heeft eiseres verweerder om verlenging van de verblijfsvergunning verzocht.
7. Op 18 november 2010 heeft Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ) een schriftelijke aanwijzing gegeven aan eiseres en (naam), inhoudende dat de omgang tussen (naam) en de ouders wordt gewijzigd van twee maal een dagdeel per week naar 1 uur per week bij bureau Jeugdzorg. De rechtbank heeft de aanwijzing van BJZ overgenomen in de beslissing van 19 januari 2011.
Aanleiding voor de aanwijzing was de vrees dat de ontwikkeling van (naam) zou worden geschaad, nu (naam) gedrag had getoond, dat werd beoordeeld als het leggen van druk op het kind, waardoor dat in een loyaliteitsconflict dreigde te komen. Ook overwoog de rechtbank in de uitspraak van 19 januari 2011 dat bekend was dat (naam) zich bezig hield met de exploitatie van een escortbedrijf en dat (naam) en eiseres zich via sms aanboden voor seksuele activiteiten. Overwogen werd voorts door de rechtbank dat bij (naam) het inzicht ontbrak van wat een meisje van 8 jaar nodig heeft en dat het niet onbegrijpelijk is te achten dat BJZ extra alert was op signalen omtrent de kans dat onbekende mannen bij de omgang met (naam) werden betrokken. De rechtbank oordeelde dat (naam) een goede band met eiseres had en dat zij duidelijk gehecht was aan eiseres, zodat op zich zelf een uitgebreidere omgang tussen moeder en kind gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank overwoog evenwel vervolgens: (…) “Echter, gezien het feit dat moeder geen zelfstandige invulling aan de omgang weet te geven ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de omgang met moeder uit te breiden.”(…)
8. Op 2 maart 2011 heeft verweerder eiseres een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning gestuurd. Aangegeven is daarin dat de omgangsregeling was gewijzigd en dat eiseres niet langer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor het onderhavige doel.
9. Eiseres heeft een zienswijze ingebracht tegen dit voornemen. Daarin heeft zij aangegeven dat er nog altijd een omgangsregeling met haar dochter (naam) is, namelijk 1 uur in de week. Zij oefent dus nog steeds gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en van fundamentele vrijheden (EVRM) uit.
Ook is aangegeven dat de uitspraak van de rechtbank, waarin een verzoek om uitbreiding van de omgangsregeling is afgewezen, nog niet definitief is, omdat er hoger beroep tegen is ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Tenslotte is betoogd dat eiseres een Hiv infectie heeft en om medische redenen voor een verblijfsvergunning in aanmerking zou dienen te komen.
10. Bij besluit van 13 april 2011 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Verweerder overwoog daarbij dat de omvang van de omgangsregeling (1 uur per week bij BJZ) te weinig was om te kunnen aannemen dat nog aan de voorwaarden van het verblijfsdoel wordt voldaan.
11. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing van verweerder.
12. Op 22 augustus 2011 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Eiseres heeft bij die gelegenheid verklaard dat ze al drie maanden, vanaf april 2011, helemaal geen contact meer heeft met (naam), niet in persoon en niet op andere wijze. De pleegouders van (naam) zouden contact tegenhouden.
13. Op 29 juni 2011 zijn zowel eiseres als (naam) door de rechtbank ontheven uit het ouderlijk gezag.
14. Op 5 september 2011 is eiseres gearresteerd op verdenking van poging tot zware mishandeling, waarbij het laatste eruit bestond dat zij, hoewel met Hiv geïnfecteerd, als prostituee onveilige seks had gehad met een klant.
15. Bij beslissing op bezwaar van 4 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder nam daarbij het standpunt in dat, nu er geen enkele omgang meer mogelijk is tussen eiseres en haar dochter, er geen invulling meer wordt gegeven aan het gezinsleven. Van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM was geen sprake meer, volgens verweerder. Reeds daarom achtte verweerder het bezwaar ongegrond.
16. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer Awb 11/35046.
Bij uitspraak van 19 juni 2012 heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank overwoog, kort gezegd, dat wel sprake was van gezinsleven en dat verweerder in het kader van de toets aan artikel 8 van het EVRM een belangenafweging had moeten maken. Deze belangenafweging diende gericht te zijn op het belang van de vreemdeling en zijn gezin enerzijds en dat van de Staat anderzijds.
17. Bij arrest van 25 mei 2012 heeft de Hoge Raad in een cassatieberoep van eiseres een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 september 2011 inzake de omgangsregeling van eiseres vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor inhoudelijke afdoening. Bepalend voor de beslissing van de Hoge Raad was het feit dat het Gerechtshof ten onrechte had aangenomen dat eiseres geen belang meer had bij een rechterlijke beoordeling van de aanwijzing van 18 november 2010, nu deze aanwijzing feitelijk was uitgewerkt en was opgevolgd door een nieuwe aanwijzing, geldende tot 18 november 2011.
18. Op 1 oktober 2012 is eiseres teruggekeerd naar Thailand.
19. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard. Verweerder heeft, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 19 juni 2012, alsnog een belangenafweging ingevolge artikel 8 van het EVRM gemaakt. Onder verwijzing naar verweerders beleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) in hoofdstuk B2/10.2.3 in samenhang met paragraaf 10.2.3.1 heeft verweerder aan een groot aantal in het bestreden besluit op pagina 3 genoemde criteria getoetst. Deze toets van verweerder heeft evenwel niet tot een andere beslissing geleid en het besluit tot intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning is gehandhaafd.
20. Verweerders standpunt is daarbij het volgende.
Door de kinderrechter van de rechtbank is een verzoek tot herstel van de voorheen geldende omgangsregeling van twee dagdelen per week bij de ouders thuis afgewezen. In juni 2011 zijn eiseres en (naam) zelfs uit het ouderlijk gezag ontheven en is BJZ tot voogd benoemd over (naam). Dat eiseres procedures heeft lopen met betrekking tot de omgangsregeling maakt dat niet anders, stelt verweerder, omdat de feitelijke situatie relevant is voor de te maken belangenafweging en die feitelijke situatie is dat eiseres sinds april 2011 helemaal geen contact meer heeft met (naam). Door het (in verweerders visie) vrijwillig vertrek van eiseres naar Thailand is het leggen van contact nog verder bemoeilijkt. Verweerder is voorts van mening dat (naam) nu gezinsleven heeft met haar pleegouders. Zij moet dit ongehinderd voort kunnen zetten. Ook in de visie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) gaat het belang van het kind altijd voor. Verweerder heeft hiervoor verwezen naar het arrest Yousef ten Nederland van 5 november 2005, zaak no. 33711/96. Het belang van (naam) wordt echter, volgens verweerder, geschaad als er contact is met eiseres.
Volgens verweerder is er weliswaar sprake van gezinsleven tussen eiseres en (naam), maar de belangenafweging die ingevolge artikel 8 van het EVRM gemaakt dient te worden valt niet in het voordeel van eiseres uit.
21. In beroep heeft eiseres allereerst herhaald wat zij reeds eerder had aangevoerd in bezwaar en in beroep bij de rechtbank in de zaak met het registratienummer Awb 11/35046.
Nu van de kant van eiseres niet is aangegeven dat en waarom de door verweerder bij het thans genomen bestreden besluit gegeven reactie te kort zou schieten, verwerpt deze grond dan ook reeds daarom.
22. Voor zover door eiseres is aangevoerd dat verweerder de verblijfsvergunning ten onrechte heeft ingetrokken op de grond dat eiseres niet meer aan de voorwaarde van de verleende verblijfsvergunning voldoet, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het feit dat zij de biologische moeder is van (naam) maakt dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Daarbij moet evenwel vermeld worden dat de invulling die zij daaraan gaf ten tijde van het verlenen van de verblijfsvergunning in 2009 al gering was, namelijk 8 uur per week. De invulling van het gezinsleven is vervolgens teruggebracht naar 1 uur per week en na het vertrek van eiseres naar Thailand is er nog slechts sprake geweest van een enkel telefonisch contact tussen moeder en dochter.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit deze feiten in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat aan het gezinsleven door eiseres feitelijk geen invulling (meer) wordt gegeven. De rechtbank hecht eraan daarbij te vermelden dat sprake is van een uitzonderlijke zaak, waarbij de contacten tussen eiseres en haar dochter door BJZ als niet wenselijk, want schadelijk voor het kind, worden beschouwd. Het standpunt van BJZ is in de verschillende uitspraken van de civiele rechter met betrekking tot de omgangsregeling en het ouderlijk gezag overgenomen.
Ter wille van het welzijn van (naam) zijn beide ouders van het ouderlijk gezag ontheven.
Derhalve staat in rechte vast dat contacten tussen eiseres en (naam) niet in het belang zijn van (naam).
Voor zover eiseres dan ook heeft betoogd dat het bestreden besluit strijdig is met artikel 8 van het EVRM verwerpt de rechtbank deze beroepsgrond. Het gezinsleven dat eiseres op grond van de biologische band heeft met haar is, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen gezinsleven dat door artikel 8 van het EVRM dient te worden beschermd. De rechtbank onderschrijft hetgeen verweerder daaromtrent in het bestreden besluit en het verweerschrift heeft opgenomen. Niet gezegd kan worden dat verweerder in deze een onjuiste of onvolledige belangenafweging heeft gemaakt. Het feit dat omgang tussen eiseres en (naam) moet worden geacht schadelijk te zijn voor (naam) is dermate zwaarwegend dat reeds daarom aan
artikel 8 van het EVRM geen bescherming kan worden ontleend.
23. Voorts is namens eiseres naar voren gebracht dat de omvang en vorm van de omgangsregeling na de verwijzing door de Hoge Raad van dit geding naar het Gerechtshof te Arnhem nog niet onherroepelijk is.
De rechtbank verwerpt ook deze grond. Wat er ook zij van de nog lopende procedure, eiseres woont intussen in Thailand en voor de in dit geschil te maken beoordeling is de feitelijke situatie ten tijde van het bestreden besluit relevant. Deze situatie is dat eiseres geen contact met (naam) heeft..
24. Eiseres vindt voorts dat zij opnieuw had moeten worden gehoord door verweerder op haar bezwaar. Eiseres is van mening dat verweerder bij het gehoor van 22 augustus 2011 niet op alle belangen is ingegaan.
De rechtbank verwerpt ook deze grond. Niet is aangetoond welke belangen door verweerder zouden zijn veronachtzaamd.
25. Eiseres vindt dat er geen sprake kan zijn van gezinsleven als eiseres in Thailand verblijft. Dat verblijf was geen vrije keuze van eiseres. Zij is onder dwang van BJZ vertrokken.
Ook deze grief verwerpt de rechtbank. Eiseres heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat zij onder dwang Nederland heeft verlaten.
26. Tenslotte heeft eiseres gesteld dat (naam) al bij een pleeggezin verbleef toen eiseres de verblijfsvergunning kreeg. Destijds was het verblijf van (naam) in een pleeggezin kennelijk geen beletsel om een verblijfsvergunning te krijgen.
De rechtbank verwerpt ook deze grief, nu de feitelijke situatie met betrekking tot de omgang van eiseres met (naam) in de loop van de tijd is gewijzigd en thans inhoudt dat er sinds april 2011 helemaal geen contact meer is.
27. Het beroep is ongegrond.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.